In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. A. de Boer, gaat het om een geschil tussen een vennootschap naar buitenlands recht, hierna aangeduid als '[handelsnaam]', en een consument, aangeduid als '[gedaagde]'. De procedure is gestart met een dagvaarding op 14 november 2023, waarin '[handelsnaam]' vorderingen heeft ingesteld tegen '[gedaagde]' voor een openstaand bedrag van € 323,95, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. '[gedaagde]' heeft de ontvangst van de bestellingen betwist, maar erkent de overeenkomst niet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het geschil een internationaal karakter heeft, aangezien '[handelsnaam]' in Duitsland is gevestigd. De Nederlandse rechter is bevoegd op basis van de woonplaats van '[gedaagde]'. De algemene voorwaarden van '[handelsnaam]' zijn van toepassing, waarin Nederlands recht is gekozen.
Tijdens de procedure heeft '[handelsnaam]' verschillende facturen gepresenteerd voor bestellingen die '[gedaagde]' zou hebben gedaan. Echter, '[gedaagde]' heeft betwist dat zij de bestellingen heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat '[handelsnaam]' onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de bestellingen daadwerkelijk zijn geleverd aan '[gedaagde]'. Ondanks dat '[handelsnaam]' heeft gesteld dat '[gedaagde]' retourzendingen heeft gedaan, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat dit niet voldoende bewijs biedt voor de ontvangst van de overige bestellingen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van '[handelsnaam]' afgewezen en de proceskosten voor rekening van '[handelsnaam]' gesteld, aangezien deze in het ongelijk is gesteld. De kosten aan de zijde van '[gedaagde]' zijn vastgesteld op nihil, omdat zij in persoon procedeert. Het vonnis is uitgesproken op 28 augustus 2024.