ECLI:NL:RBLIM:2024:6050

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
10695615 \ CV EXPL 23-3851
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens ernstige overlast door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Woonpunt heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat de huurder zich niet als een goed huurder heeft gedragen en ernstige overlast heeft veroorzaakt. De procedure is gestart na meerdere meldingen van overlast door omwonenden, die onder andere geluidsoverlast, agressief gedrag en het gebruik van lachgas omvatten. Woonpunt heeft diverse videobeelden en getuigenverklaringen overgelegd ter ondersteuning van hun claims.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overlast structureel en ernstig is, ondanks de betwisting door de huurder dat er sprake zou zijn van normale leefgeluiden. De rechter heeft geoordeeld dat de huurder tekortschiet in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de overlast de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De kantonrechter heeft de vordering van Woonpunt toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de huurder veroordeeld in de proceskosten van Woonpunt, die in totaal € 971,85 bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van een rustige woonomgeving en de verantwoordelijkheden van huurders om overlast te voorkomen. De kantonrechter heeft de belangen van de omwonenden zwaarder laten wegen dan die van de huurder, die zijn kind regelmatig in de woning heeft, maar wiens gedrag niet in overeenstemming was met de verwachtingen van een goede huurder.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10695615 \ CV EXPL 23-3851
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd en kantoor houdende te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonpunt,
gemachtigde: mr. D. Pranjic,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P. Winkens.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024
- de akte van Woonpunt met producties 8 en 9
- de akte van [gedaagde] met productie 4
- de akte uitlating van Woonpunt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:213 BW is een huurder verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen. Dit houdt onder meer in dat de huurder zich moet onthouden van gedragingen die overlast veroorzaken. In de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst tussen partijen is tevens bepaald dat de huurder ervoor dient te zorgen dat geen overlast wordt veroorzaakt.
2.2.
Bij tussenvonnis is Woonpunt in de gelegenheid gesteld om bij akte toe te lichten en zo mogelijk te onderbouwen hoe de stand van zaken met betrekking tot de door [gedaagde] of diens bezoekers veroorzaakte overlast in de afgelopen maanden (sinds de mondelinge behandeling op 26 januari 2024) is geweest. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op de akte van Woonpunt te reageren, waarna Woonpunt in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de eerst bij akte van [gedaagde] in het geding gebrachte productie.
2.3.
Woonpunt heeft de overlast door [gedaagde] vóór de mondelinge behandeling toegelicht en onderbouwd met concrete overlastmeldingen van meerdere omwonenden. De kantonrechter verwijst daartoe naar hetgeen is opgenomen onder 2.2. in het tussenvonnis. Daarnaast heeft Woonpunt diverse videobeelden overgelegd.
2.4.
Ook na de mondelinge behandeling is de overlast volgens Woonpunt onverminderd aanwezig geweest. Woonpunt overlegt daartoe diverse overlastmeldingen (allemaal gedaan door de bewoner van nummer [X] ) van – samengevat – geluidsoverlast (schreeuwen, schelden, lawaai op de trap, gooien met deuren, auto’s voor het gehuurde met harde muziek) en agressief gedrag. Al het voorgaande is gemeld in de periode van
26 januari 2024 tot 29 april 2024. Woonpunt stelt dat andere omwonenden bang zijn geworden om melding te maken van de overlast door intimiderend en agressief gedrag van [gedaagde] . Woonpunt overlegt daarnaast diverse videobeelden waarop – samengevat – te zien is dat, op 28 januari 2024 in de ochtend en op 11 mei 2024 in de nacht een grote lachgasfles naar binnen wordt gedragen. Verder is te horen dat meermaals ruzie gemaakt wordt in de woning waarbij hard geschreeuwd en gescholden wordt. Ook zijn knallen en dreunen vanuit de woning te horen. De politie is op 17 februari 2024 langs geweest bij [gedaagde] naar aanleiding van een ruzie en knallen en/of dreunen afkomstig uit de woning, hetgeen ook op de videobeelden is terug te zien. Op andere videobeelden is te zien, als [gedaagde] op vakantie is en zijn schoonmoeder met kind in zijn woning verblijven, dat het kind zich ’s nachts heeft buitengesloten en via de brievenbus naar binnen schreeuwt. De schoonmoeder van [gedaagde] wil het kind niet binnenlaten en er ontstaat een discussie. Alle videobeelden zijn opgenomen in de avond of in de nacht en eenmaal in de vroege ochtend.
2.5.
[gedaagde] kan zich niet vinden in alle overlastmeldingen. [gedaagde] betwist dat sprake is van structureel ernstige geluidsoverlast en stelt dat sprake is van normale leefgeluiden die doorgaans van korte duur zijn en die veelal overdag of in de vroege avond plaatsvinden. [gedaagde] stelt daarnaast dat de woningen zeer gehorig zijn en dat hij ook leefgeluiden van zijn buren accepteert. [gedaagde] betwist dat sprake is van drugsoverlast en intimiderend en onveilig gedrag. [gedaagde] erkent dat voorheen sprake was van het gebruik van lachgas, maar betwist dat sprake is van handel in lachgas. [gedaagde] betwist dat op 28 januari 2024 en 11 mei 2024 lachgasflessen de woning zijn ingedragen. [gedaagde] stelt dat zijn directe buurvrouw, wonende op nummer [X] , waarmee hij geen goede band heeft, andere buren aanspoort om meldingen van overlast in te dienen bij Woonpunt en dat de omwonenden zelfs meldingen bij Woonpunt hebben ingediend van overlast toen zij niet thuis waren. [gedaagde] stelt dat hij met de rest van de omwonenden een goede band heeft. [gedaagde] overlegt daartoe bij conclusie van antwoord een tweetal verklaringen van omwonenden waarin zij aangeven dat zij geen overlast ervaren van [gedaagde] . Daarnaast overlegt [gedaagde] in zijn laatst genomen akte als productie 4 een schrijven dat ondertekend is door 19 omwonenden die allen aangeven geen overlast te ondervinden van [gedaagde] of derden die bij hem over de vloer komen.
2.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is in algemene zin niet ongebruikelijk dat ervaren overlast wordt besproken in een groepsgesprek op Whatsapp en dat omwonenden samen willen optreden tegen overlast. De kantonrechter acht het in dit geval niet aannemelijk dat alle meldingen terug te voeren zijn op één buurvrouw die zich tegen [gedaagde] heeft gekeerd, zoals [gedaagde] aanvoert. Daarvoor zijn de meldingen te talrijk en te gedetailleerd. Ook bij het buiten beschouwing laten van de meldingen die zijn gedaan naar aanleiding van het gesprek in de Whatsappgroep, is sprake van een grote hoeveelheid overlastmeldingen. Daarnaast acht de kantonrechter het van groot belang dat de overlastmeldingen gesteund worden door videobeelden waarop de overlast die wordt veroorzaakt door [gedaagde] en zijn bezoekers te zien en te horen is. Uit deze videobeelden blijkt dat de overlast voornamelijk in de avond, in de nacht en de vroege ochtend wordt veroorzaakt. De kantonrechter concludeert op grond van de videobeelden dat ook na de mondelinge behandeling lachgasflessen de woning van [gedaagde] zijn binnengedragen. Bovenal volgt uit deze videobeelden dat geen sprake is van normale leefgeluiden, zoals [gedaagde] stelt, maar van ernstige structurele overlast. Het verweer van [gedaagde] dat de overlast mogelijk verband houdt met de gehorigheid van de woningen, gaat niet op. Als een pand gehorig is, mag in dat geval van de bewoners verwacht worden dat zij enige geluidsoverlast van elkaar tolereren. De keerzijde is evenwel dat van bewoners in een gehorig gebouw mag worden verwacht dat zij hun gedrag aanpassen aan die omstandigheid door zich minder luidruchtig te gedragen dan zij wellicht zouden willen. Uit de verklaringen en/of klachtmeldingen van omwonenden aan Woonpunt blijkt dat er over een geruime periode veelvuldig meldingen zijn binnengekomen en herhaaldelijk klachten van omwonenden zijn geweest omtrent gedragingen van [gedaagde] . De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de gestelde aard, omvang en ernst van de door omwonenden geuite klachten te twijfelen en de overlast staat daarmee vast. De omstandigheid dat meerdere omwonenden hebben verklaard geen last van [gedaagde] te hebben, daargelaten op welke manier deze verklaringen tot stand zijn gekomen, doet niet af aan de structurele overlast die andere omwonenden evident wel van [gedaagde] ondervinden.
2.7.
Zoals reeds overwogen in voornoemd vonnis kunnen tekortkomingen in het verleden naar hun aard niet meer ongedaan gemaakt worden. Woonpunt heeft [gedaagde] meermaals gewaarschuwd en kansen geboden om de situatie te verbeteren. Ondanks meerdere schriftelijke waarschuwingen, een gedragsaanwijzing en een gerechtelijke procedure is de overlast niet opgehouden zoals blijkt uit de door Woonpunt in het geding gebrachte stukken. [gedaagde] is zich kennelijk niet, althans onvoldoende, bewust van de impact die zijn gedrag op omwonenden heeft. De kantonrechter oordeelt op grond van het voorgaande dat de overlast dusdanig ernstig is dat [gedaagde] daardoor tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.8.
Op grond van artikel 6:265, eerste lid BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen uit overeenkomst aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
2.9.
[gedaagde] stelt dat zijn kind (vier jaar oud) regelmatig op een aantal vaste dagen per week verblijft in de woning, ook met overnachting, op grond van co-ouderschap. Het kind heeft niet zijn hoofdverblijf bij [gedaagde] . De gemaakte afspraken rondom de omgang van het kind zijn niet schriftelijk vastgelegd. [gedaagde] stelt dat de ontruiming consequenties zal hebben voor de zorg voor zijn kind en dat het niet in het belang van het kind is indien het kind niet meer gedurende de overeengekomen dagen bij zijn vader kan verblijven. Woonpunt is van mening dat de zorg voor een kind niet in de weg staat aan een ontbinding en ontruiming. De kantonrechter stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] zélf is om als ouder van het kind eventuele nadelige effecten van de ontruiming voor zichzelf en zijn kind zoveel mogelijk te beperken en passende maatregelen te treffen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan door structureel overlast te veroorzaken. Daarnaast is door [gedaagde] ook niet gesteld dat ontruiming van de woning tot een acute noodtoestand zal leiden in die zin dat op geen enkele wijze vervangende woonruimte (bijvoorbeeld door tijdelijke inwoning bij anderen) of opvang beschikbaar is. Het kind heeft immers hoofdverblijf bij de ex-partner van [gedaagde] . De afweging van het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde tegen het belang van Woonpunt bij de gevraagde ontruiming, leidt dus niet tot het oordeel dat de ontbinding en ontruiming achterwege dient te blijven. Woonpunt is gehouden om bij te dragen aan de leefbaarheid van de woonomgeving en moet instaan voor een rustig woongenot voor de omwonenden. Het belang van Woonpunt en de omwonenden om op korte termijn gevrijwaard te worden van overlast, weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om juist deze woning te behouden.
2.10.
De kantonrechter oordeelt op grond van het voorgaande dat sprake is van een situatie waarin de overlast de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal op grond van het voorgaande dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis zal worden bepaald.
2.11.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonpunt worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
612,00
(3,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
971,85

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop vanwege hem bevindende personen en/of zaken en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonpunt te stellen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 971,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
SH