ECLI:NL:RBLIM:2024:6045

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/290250 / HA ZA 21-169
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijsopdracht inzake geldlening en werkzaamheden erflaatster

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 augustus 2024 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, [gedaagde]. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet in het opgedragen bewijs zijn geslaagd. De zaak betreft een geldlening van € 82.000,00 die gedaagde op 3 december 2007 aan de erflaatster, [erflaatster], heeft verstrekt. Eisers stelden dat de erflaatster deze lening heeft afgelost door werkzaamheden in de winkel van gedaagde te verrichten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs opleverden voor de stelling dat de erflaatster daadwerkelijk in de winkel heeft gewerkt en dat haar werkzaamheden strekten tot aflossing van de lening. De rechtbank heeft een kennelijke fout in een eerder tussenvonnis hersteld, waarin ten onrechte was gesteld dat de nalatenschap van de erflaatster zuiver was aanvaard. De rechtbank heeft de omvang van de geldlening vastgesteld en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/290250 / HA ZA 21-169
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat: mr. F.L. Cavalje-van der Ham,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J.M. Goumans.
Eiser sub 1 zal aangeduid worden als “ [eiser sub 1] ”, eiseres sub 2 als “ [eiseres sub 2] ” en samen worden zij “ [eisers] ” genoemd. Gedaagde zal worden aangeduid als “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023,
- de akte uitlating van mr. Cavalje-van der Ham van 15 februari 2023,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor, gehouden op 5 juli 2023,
- de akte uitlaten van mr. Cavalje-van der Ham van 26 juli 2023,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor, gehouden op 27 februari 2024,
- het B-16 formulier van 6 maart 2024, waarbij mr. Cavalje-van der Ham heeft laten weten dat de enquête gesloten kan worden,
- het B-16 formulier van 20 maart 2024, waarbij mr. Goumans heeft laten weten dat [gedaagde] afziet van contra-enquête.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald. Daarna heeft de rechtbank geconstateerd dat aan partijen abusievelijk niet de mogelijkheid is geboden om een conclusie na enquête te nemen. De rechtbank heeft partijen bij brief van 21 juni 2024 die mogelijkheid alsnog geboden. Mr. Cavalje-van der Ham heeft bij B-16 formulier van 3 juli 2024 laten weten dat [eisers] geen behoefte aan het nemen van een nadere conclusie hebben, terwijl mr. Goumans daarop niet meer gereageerd heeft.
1.3.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Kennelijke fout in het tussenvonnis van 1 februari 2023
2.1.
Bij e-mailbericht van 15 februari 2023 heeft mr. Cavalje-van der Ham aan de rechtbank bericht dat [eisers] van mening zijn dat een kennelijke fout in het tussenvonnis van 1 februari 2023 is geslopen. Onder rechtsoverweging 2.1 van het tussenvonnis van 1 februari 2023 is opgenomen dat [eisers] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, terwijl volgens hen de nalatenschap beneficiair zou zijn aanvaard. Om die reden heeft mr. Cavalje-van der Ham verzocht om het tussenvonnis op grond van artikel 31 Rv te herstellen. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft mr. Goumans niet gereageerd op dit verzoek.
2.2.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 8 maart 2023 laten weten dat zij, met [eisers] , van oordeel is dat inderdaad sprake is van een kennelijke fout, die bij eindvonnis hersteld zal worden. Daartoe is nu het moment aangebroken. De rechtbank is van oordeel dat rechtsoverweging 2.1 van het tussenvonnis van 1 februari 2023, alwaar de rechtbank heeft overwogen dat [eisers] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] (hierna: “ [erflaatster] ”), overleden op 4 mei 2020, zuiver hebben aanvaard, niet juist is. Die nalatenschap is door [eisers] , en zulks staat tussen partijen ook niet ter discussie, immers beneficiair aanvaard.
De bewijsopdracht
2.3.
De rechtbank heeft [eisers] bij tussenvonnis van 1 februari 2023 opgedragen om te bewijzen dat het restant van de geldlening van € 82.000,00, die [gedaagde] aan [erflaatster] op 3 december 2007 heeft verstrekt, is afgelost door het uitvoeren van werkzaamheden in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] door [erflaatster] .
2.4.
In het kader van deze bewijsopdracht zijn op 5 juli 2023 mevrouw [getuige 1] (hierna: “ [getuige 1] ”) en de heer [getuige 2] (hierna: “ [getuige 2] ”) gehoord. Voorts zijn op 27 februari 2024 de heer [getuige 3] (hierna: “ [getuige 3] ”), [eiseres sub 2] , mevrouw [getuige 4] (hierna: “ [getuige 4] ”) en de heer [getuige 5] (hierna: “ [getuige 5] ”) als getuigen gehoord.
De maatstaf die de rechtbank hanteert bij de waardering van het bewijs
2.5.
Bij de waardering van de getuigenverklaringen stelt de rechtbank het volgende voorop. Om te slagen in de bewijsopdracht hoeven [eisers] niet met absolute zekerheid feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit volgt dat het restant van de geldlening van € 82.000,00 is afgelost door het uitvoeren van werkzaamheden in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] door [erflaatster] . Het gaat er om dat deze feiten en omstandigheden in voldoende mate aannemelijk zijn geworden op grond van de voorhanden bewijsmiddelen.
Wat hebben de getuigen verklaard?
2.6.
[getuige 1] verklaart, voor zover relevant:

Ik ken de [erflaatster] van de eisende partijen, [erflaatster] . (…) Ik weet waar het vandaag over gaat, over de vraag of [erflaatster] gewerkt heeft. Zij heeft nergens gewerkt. Zij heeft niet in de winkel bij meneer [gedaagde] gewerkt. (…) [erflaatster] is wel eens in de winkel gekomen, maar dan kwam ze zomaar. Ik bedoel dan een praatje maken of een kop koffie drinken. (…) De rechter houdt mij voor de transcriptie van mijn verklaring van 24 oktober 2022, waarin [eiseres sub 2] aan mij de vraag stelt: ‘ [erflaatster] heeft toch bij hem gewerkt?’ en waarop ik zou hebben geantwoord: ‘Ja, [eiseres sub 2] , ik weet het ja’. Die verklaring klopt niet. (…) Ik heb dit helemaal niet gezegd en ik weet ook niet hoe de eisende partijen daar aan komen. (…) Ik ben echt van mijn verklaring vandaag overtuigd, anders kwam ik nu niet nee zeggen. Ik bedoel daarmee dat [erflaatster] niet bij meneer [gedaagde] heeft gewerkt. (…) Het gesprek met [eiseres sub 2] op 24 oktober 2022 heeft inderdaad plaatsgevonden. Ik heb wist niet dat het gesprek opgenomen werd. Ik heb direct gezegd op de vraag of [erflaatster] gewerkt had, nee dit is niet zo, [erflaatster] is ziek. Ze kon niet werken. Ik denk dat er met de opname gerommeld is. (…) Ik heb echt niet gezegd dat [erflaatster] bij meneer [gedaagde] heeft gewerkt. (…) Het klopt dat meneer [gedaagde] in het verleden een damesmodezaak heeft gehad en hij heeft een winkel in woninginrichting. In de modezaak werkte [naam] , maar zij is overleden. In de winkel voor woninginrichting stond meneer [gedaagde] zelf. Als hij wel eens naar beurzen moest, dan was de winkel gesloten. Er hebben geen andere mensen bij meneer [gedaagde] gewerkt, alleen [naam] . Ik ken [getuige 2] . Hij heeft ook in de winkel van meneer [gedaagde] gewerkt, maar dat was niet lang. Er zijn ook andere mensen die wel eens een paar dagen in de winkels van meneer [gedaagde] hebben gewerkt, om te proberen. [erflaatster] heeft niet gewerkt voor meneer [gedaagde] . (…) Ik weet niets over een geldlening van meneer [gedaagde] aan [erflaatster] .
2.7.
[getuige 2] verklaart, voor zover relevant:

Ik ken de [erflaatster] van de eisende partijen, dat is [erflaatster] . (…) Ik ken ook meneer [gedaagde] . Ik heb bij hem gewerkt tussen eind 2006, de exacte datum weet ik niet meer, en 2007. Ik werkte in de winkel voor woninginrichting op zaterdag als hulpkracht. (…) [erflaatster] was regelmatig aanwezig op de dagen dat ik daar ook aanwezig was. (…) Over de rol van [erflaatster] kan ik als volgt verklaren. Ik kan mij dat niet precies herinneren, omdat ik ook veel zeflstandig werkte op die dagen. Ik weet wel dat zij waarnam als wij weg waren op klantbezoek. De zaak bleef dan open. Ik denk dat zij de zaak openhield en bijvoorbeeld klanten te woord stond. (…) Ik ben er niet van op de hoogte of [erflaatster] in dienst was van meneer [gedaagde] . (…) Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of de werkzaamheden van [erflaatster] op basis van een werknemer-werkgever relatie bestonden of dat zij dit uit vriendschappelijk oogpunt deed. (…) Ik weet niets over een geldlening tussen meneer [gedaagde] en [erflaatster] .
2.8.
[getuige 3] verklaart, voor zover relevant:

Ik ben bij mijn oom in de meubelzaak werkzaam geweest. Ik weet niet wanneer die arbeidsrelatie precies is ontstaan. Ik denk dat ik tot 2007 of 2008 bij hem heb gewerkt maar dat weet ik niet zeker. Ik ken de [erflaatster] van [eisers] , [erflaatster] heet ze. Ik weet niet of [erflaatster] in de winkel bij mijn oom werkte. Ik weet verder ook niets van geldzaken of boekhouding. (…) Ik heb zojuist verklaard dat ik [erflaatster] ook wel eens in de winkel heb gezien. Op uw vraag wat zij daar dan deed, moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik weet het niet precies. (…) [naam] werkte in de kledingzaak van mijn oom. Ik ken [getuige 1] ook, zij poetste de winkel. (…) Ik weet niet of [erflaatster] een werknemer was van mijn oom.
2.9.
[eiseres sub 2] verklaart, voor zover relevant:

Mijn [erflaatster] hielp [getuige 1] in de winkel van dhr. [gedaagde] . Zij deed dan schoonmaakwerkzaamheden, zoals afstoffen en stofzuigen. Ze hielp [naam] ook wel eens in de kledingwinkel van dhr. [gedaagde] . Verder was het zo dat ze de winkel eens openhield als dhr. [gedaagde] een afspraak had of op klantenbezoek ging. Mijn [erflaatster] werkte drie á vier dagen per week in de winkel van dhr. [gedaagde] , iedere week. Ik durf niet te zeggen hoeveel uren per dag zij daar werkte. Ik weet niet precies in welke periode dat was. Ik denk vanaf 2007 tot 2017 of 2018. Mijn [erflaatster] kreeg niet betaald voor de werkzaamheden die ze verrichtte in de winkel van dhr. [gedaagde] . (…) Ik weet niet of er een afspraak is gemaakt over een vergoeding voor haar werkzaamheden.
2.10.
[getuige 4] verklaart, voor zover relevant:

Ik weet dat het vandaag over [erflaatster] gaat, ik ken haar alleen bij haar voornaam. Ik heb gehoord dat het over een lening gaat. Ik weet niets van een lening. (…) Ik heb [erflaatster] één keer, op een donderdagavond, in de meubelzaak van dhr. [gedaagde] gezien. (…) Dhr. [gedaagde] was er toen zelf niet en [erflaatster] paste op de zaak. (…) Ik weet dat dhr. [gedaagde] ook een dameskledingzaak heeft. Ik heb [erflaatster] in die winkel nooit gezien. (…) Zoals ik me kan herinneren heeft [erflaatster] mij nooit gezegd dat zij in de winkels van dhr. [gedaagde] werkte. [naam] heeft dat ook nooit gezegd.
2.11.
[getuige 5] verklaart, voor zover relevant:

Ik weet niet of [erflaatster] in de meubelwinkel van dhr. [gedaagde] werkte. Ik ben wel vaker in de winkel van dhr. [gedaagde] geweest en dan was [erflaatster] daar ook wel eens. Wel is het zo dat [erflaatster] ons, ik bedoel mijzelf en mijn vrouw, heeft geholpen toen dhr. [gedaagde] er niet was. Dat is vaker zo gebeurd dan eenmalig. Ik kan niet zeggen hoe vaak dat is geweest. (…) Ik heb geen contact gehad met dhr. [gedaagde] voorafgaand aan dit getuigenverhoor. Na het overlijden van [naam] heb ik geen contact meer met hem gehad. [naam] heeft wel eens met mij over [erflaatster] gesproken. Zij kenden elkaar, denk ik, van de winkel aan het pleintje in Neerbeek. Dat was een kledingwinkel. Ik zag [erflaatster] weleens bij die winkel. Ik weet niet of [erflaatster] in die winkel werkte. Ik heb daar nooit iets over gehoord.
Hoe weegt de rechtbank de getuigenverklaringen?
2.12.
De bewijsopdracht aan [eisers] bestaat uit twee delen. In de eerste plaats moet bewezen worden dat [erflaatster] in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] heeft gewerkt en daarnaast dat die werkzaamheden van [erflaatster] strekten tot aflossing van de geldlening aan [gedaagde] . [eisers] hebben naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat het restant van de geldlening van € 82.000,00, die [gedaagde] aan [erflaatster] op 3 december 20007 heeft verstrekt, is afgelost door het uitvoeren van werkzaamheden in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] door [erflaatster] . De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
2.13.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat zij weinig waarde hecht aan de inhoud van de geluidsopname van 24 oktober 2022 en aan de verklaring van [getuige 1] tijdens het getuigenverhoor. Weliswaar heeft [getuige 1] in het (opgenomen) gesprek van 24 oktober 2022 met [eiseres sub 2] verklaard dat [erflaatster] in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] werkzaam was, maar die verklaring heeft zij tijdens het getuigenverhoor vervolgens meermaals weersproken. Bij die lezing, namelijk dat [erflaatster] juist niet in die winkel werkzaam zou zijn geweest, is zij, in de kern, gebleven. Wel had het tijdens het getuigenverhoor er op zijn minst de schijn van dat de verklaring van [getuige 1] , bij doorvragen, op bepaalde onderdelen steeds iets wijzigde. De rechtbank acht die gang van zaken kwestieus, maar kan op basis daarvan niet aannemen dat de verklaring op de bandopname de juiste is en dat [getuige 1] dus heeft verklaard dat [erflaatster] wel werkzaam was in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] .
2.14.
Uit de getuigenverklaringen komt de rechtbank veeleer een beeld naar voren, waaruit volgt dat [erflaatster] op incidentele basis in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] aanwezig was en daar ook wel eens taken verrichtte. Zo verklaren [getuige 4] en [getuige 5] dat [erflaatster] hen heeft geholpen, toen [gedaagde] er zelf niet was. In diezelfde zin verklaart ook [getuige 2] , die aangeeft dat [erflaatster] de winkel waarnam als [gedaagde] op klantbezoek was. Geen van de getuigen, met uitzondering van [eiseres sub 2] , die als partijgetuige moet worden beschouwd, verklaart dat [erflaatster] op structurele basis voor een bepaald aantal uren per week werkzaamheden in de winkel in woninginrichting verrichtte en in welke periode dat dan zou zijn geweest. De enkele verklaring van [eiseres sub 2] , als partijgetuige, die verklaart dat [erflaatster] tussen 2007 en 2017 of 2018 iedere week drie á vier dagen in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] werkte, is onvoldoende om dat te kunnen aannemen.
2.15.
Evenmin zijn [eisers] in het bewijs geslaagd van de stelling dat de werkzaamheden van [erflaatster] in mindering strekten op het restantbedrag van de geldlening uit 2007. Geen van de getuigen verklaart in die zin. Zelfs [eiseres sub 2] verklaart dat zij niet weet of er een afspraak is gemaakt over een vergoeding voor haar werkzaamheden.
Wat betekent dit voor de vorderingen van [eisers] ?
2.16.
In het tussenvonnis van 1 februari 2023 is geoordeeld dat op het door [gedaagde] op 3 december 2007 aan [erflaatster] uitgeleende bedrag van € 82.000,00 (a) per 8 februari 2008 een bedrag van € 23.000,00 is terugbetaald en (b) daarop per 1 januari 2009 een bedrag van
€ 4.800,00 ter zake de waarde van de Mercedes Benz in mindering moet worden gebracht. Nu [eisers] niet geslaagd zijn in het bewijs dat door [erflaatster] uitgevoerde werkzaamheden in de winkel in woninginrichting van [gedaagde] op het restantbedrag van die geldlening in mindering strekken, is ook niet vast komen te staan dat de geldlening van [gedaagde] aan [erflaatster] door haar volledig is afgelost. Dat betekent dat de vorderingen, die verband houden met de stelling dat de geldlening volledig zou zijn afgelost (te weten de vorderingen onder I, II, III en IV), zullen worden afgewezen.
2.17.
[eisers] hebben subsidiair ook gevorderd om vast te stellen wat de omvang van de geldlening thans nog is. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de geldlening thans € 82.000,00, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 4,5% per jaar vanaf 3 december 2007 en te verminderen met het door [erflaatster] op 8 februari 2008 betaalde bedrag van € 23.000,00 en met € 4.800,00 per 1 januari 2009 ter zake de Mercedes-Benz. Bij de bepaling van de omvang van de geldlening dient artikel 6:44 lid 1 BW toegepast te worden, in die zin dat de genoemde aflossingen eerst strekken in mindering op de verschenen rente en pas daarna in mindering op de hoofdsom en de lopende rente.
2.18.
Nu partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

3.1.
bepaalt dat rechtsoverweging 2.1 van het tussenvonnis van 1 februari 2023 tussen [eisers] en [gedaagde] gewezen, waar staat:

dat [eisers] de nalatenschap van [erflaatster] zuiver hebben aanvaard”,
moet worden gelezen als:

dat [eisers] de nalatenschap van [erflaatster] beneficiair hebben aanvaard”,
3.2.
stelt de omvang van de geldlening van [gedaagde] aan [erflaatster] vast op de wijze, zoals in dit vonnis onder rechtsoverweging 2.17 is vermeld;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.