ECLI:NL:RBLIM:2024:6043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/299453 / HA ZA 21-604
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de procedure als gevolg van het overlijden van de executeur van de nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 augustus 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende de schorsing van een procedure. De zaak betreft een vordering die is ingesteld door [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van wijlen [erflater]. Na het overlijden van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] hebben zijn erfgenamen de schorsing van de procedure ingeroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfgenamen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat de procedure betrekking heeft op de nalatenschap van [erflater] en niet op die van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsing op grond van artikel 225 lid 1 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is, omdat de executeur door zijn overlijden niet langer kan optreden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] wel degelijk betrokken zijn bij de vordering die hen als rechtsopvolgers onder algemene titel aangaat. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens naar de parkeerrol verwezen, en de rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] niet tijdig een eis in reconventie heeft ingesteld, waardoor zij mogelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/299453 / HA ZA 21-604
Vonnis in incident van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak]
(tevens) in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen [erflater] ,,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
advocaat mr. T.J. Wittendorp te Beek,
tegen

1.[gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.P.J. Frederiks te 's-Gravenhage,
2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.C. Schmitz te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] , [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 19 juli 2023,
  • de akte van [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] van 16 augustus 2023,
  • de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] van 16 augustus 2024,
(waarna de zaak is verwezen naar de parkeerrol,)
- het verzoek van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] tot plaatsing op de rol voor opgave verhinderdata voor het plannen van een mondelinge behandeling (beschouwd als een verzoek tot plaatsing van de zaak op de actieve rol) op de rol van 3 april 2024,
  • de akte houdende de incidentele conclusie tot schorsing ex artikel 225 Rv, genomen op de rol van 3 juli 2024,
  • het rolbericht van [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] van 3 juli 2024,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot schorsing ex art. 225 Rv van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] van 17 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

het incident

2.1.
Aanleiding voor deze beslissing is de akte die op de rol van 3 juli 2024 is genomen en het daarbij gevoegde exploot dat strekt tot schorsing van deze procedure. [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] heeft ingestemd met het verzoek tot schorsing en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] heeft een antwoordconclusie genomen in het incident waarin hij concludeert ongeldigverklaring van de schorsing dan wel afwijzing van het verzoek tot schorsing. Wat nu voorligt is de beoordeling van de vraag of ingeroepen schorsing effect sorteert. Daarbij moet worden voorop gesteld dat de schorsing tot doel heeft de zeggenschap over de procedure over te kunnen laten gaan van de oorspronkelijke procespartij op een ander.
2.2.
Met het overlijden van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] doet zich de grond voor schorsing voor als bedoeld in artikel 225 lid 1 onder c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) omdat [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] in hoedanigheid van (enige) executeur van de nalatenschap van de vader van partijen - hierna: [erflater] - procedeerde en hij met zijn overlijden logischerwijs geen executeur meer is. De vraag is of de erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] , die de schorsing hebben ingeroepen, in dit kader als belanghebbenden kunnen worden beschouwd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De procedure betreft de nalatenschap van [erflater] waarbij [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] namens de nalatenschap van [erflater] heeft geprocedeerd. Het zijn dan overblijvende erfgenamen van [erflater] die als belanghebbenden zouden kunnen worden aangemerkt bij het inroepen van de schorsing van de procedure op grond van het feit dat er geen executeur van de nalatenschap meer is. Het is, anders gezegd, niet aan de orde dat de erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] zeggenschap zouden moeten krijgen over de voortgang van de door [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] als executeur gestarte procedure in conventie. De erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] zijn niet de erfgenamen van [erflater] .
2.3.
Verder moet beoordeeld worden of de tevens ingeroepen schorsingsgrond van artikel 225 lid 1 onder a Rv van toepassing is. Die grond ziet op het geval waarin een overleden procespartij in de procedure kan worden opgevolgd door diens erfgenamen als gevolg van hun positie als erfgenamen. Dat speelt hier niet ten aanzien van de door [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] ingestelde vorderingen omdat de erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] hem niet, uit hoofde van hun positie als zijn erfgenamen, opvolgen in de hoedanigheid van executeur. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] heeft echter in reconventie onder meer gevorderd dat [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Die vordering strekt klaarblijkelijk tot een betaling door [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] vanuit zijn eigen vermogen. Daarmee betreft het een vordering die de erfgenamen van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] als rechtsopvolgers onder algemene titel aangaat en in zoverre hebben zij de mogelijkheid om op de voet van artikel 225 lid 1 onder a Rv de schorsing in te roepen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident sub 2] heeft weliswaar gesteld dat [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] alleen in hoedanigheid van executeur is aangesproken, maar ook als dat zo is doet dat er niet aan af dat een eventuele toewijzing van de vordering leidt tot een schuld van de nalatenschap van [eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdszaak] .
2.4.
De slotsom is dat bij deze stand van zaken de ingeroepen schorsing op grond van het bepaalde in artikel 225 lid 1 onder a Rv daadwerkelijk heeft geleid tot schorsing van de procedure.
2.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
de hoofdzaak
2.6.
De beslissing in het incident leidt tot verwijzing van de zaak naar de parkeerrol. De verwijzing naar de rol voor het opgeven van verhinderdata ten behoeve van het plannen van een mondelinge behandeling, komt te vervallen.
2.7.
De rechtbank maakt van de gelegenheid gebruik om duidelijk te maken dat [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] niet tijdig een eis in reconventie heeft ingesteld. Ingevolge artikel 137 Rv kon dat uiterlijk bij gelegenheid van het nemen van de conclusie van antwoord in conventie. Toen is dat niet gebeurd. Later, namelijk voorafgaand aan geplande mondelinge behandeling, heeft [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] middels haar opvolgend procesadvocaat een stuk ingediend dat blijkens het opschrift moest dienen als voorwaardelijke eis in reconventie, maar dat was dus te laat. Het nemen van een conclusie van repliek in reconventie, zonder dat de zaak daartoe naar de rol was verwezen, maakt dat niet anders. Indien [gedaagde in conventie, verweerster in het incident sub 1] de eis in reconventie handhaaft, zal zij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
stelt vast dat de procedure met ingang van 3 juli 2024 is geschorst,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van
2 april 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
28 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: BdB