ECLI:NL:RBLIM:2024:6041

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/314184 / HA ZA 23-57
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten deels afgewezen aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden]. De vordering van [eiseres] betreft de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die zij stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand verleend door haar advocaat, mr. S.L. Smits-Emons. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 5 juni 2024 bepaald dat [eiseres] zich bij akte kon uitlaten over specifieke vragen met betrekking tot de kosten. Echter, [eiseres] heeft zich niet aan deze aanwijzing gehouden, wat heeft geleid tot de beslissing van de rechtbank om bepaalde delen van haar akte niet in overweging te nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor de rechtsbijstand vanaf augustus 2022 zijn vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Aangezien [eiseres] vergoeding vordert voor kosten die eerder zijn gemaakt, is de verzekeringsdekking niet relevant voor de beoordeling van de vordering. De rechtbank heeft vervolgens de redelijkheid van de gevorderde kosten beoordeeld aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. Hierbij is vastgesteld dat een deel van de gevorderde kosten niet toewijsbaar is, omdat deze niet redelijk waren in verhouding tot de werkzaamheden die zijn verricht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden] hoofdelijk aan [eiseres] een bedrag van € 8.845,48 moeten betalen, terwijl [eiseres] in de proceskosten van € 7.837,50 wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de nakosten en verklaard dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/314184 / HA ZA 23-57
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. L.C. Dufour.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024,
- de akte van [eiseres] van 19 juni 2024,
- de antwoordakte van [gedaagden] van 3 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Buitengerechtelijke kosten
2.1.
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 5 juni 2024, waarbij wordt volhard.
In dit tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] zich bij akte nog uitsluitend kon uitlaten over de vraag of:
- de kosten rechtsbijstand in de zaak tegen [gedaagden] zijn gedekt door een verzekering en zo ja,
- welke aanspraken [eiseres] ter zake onder welke voorwaarden heeft, en
- of inmiddels tot uitkering is overgegaan en zo ja,
- tot welk bedrag,
waarna [gedaagden] - eveneens uitsluitend over dit onderwerp - een antwoordakte kunnen nemen.
[eiseres] heeft zich niet aan die aanwijzing gehouden, in die zin dat zij in haar akte van
19 juni 2024 ook heeft gereageerd op de eerdere akte van [gedaagden] Van dat deel van de akte van [eiseres] neemt de rechtbank dus geen kennis. Datzelfde geldt voor hetgeen [gedaagden] in hun antwoordakte daarover (op zich begrijpelijkerwijs) opmerken.
2.2.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat de kosten voor de door
mr. Smits-Emons verleende rechtsbijstand vanaf augustus 2022 zijn vergoed door rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Aangezien [eiseres] (inmiddels) vergoeding vordert voor de voordien gemaakte kosten, is die verzekeringsdekking niet relevant voor de beoordeling van de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten. Er is, mede gelet op de door [eiseres] overgelegde opdrachtbevestiging van DAS aan mr. Smits-Emons van 27 juni 2022, geen aanleiding te veronderstellen dat DAS over de voorliggende periode dekking heeft geboden. Ook zijn er geen aanwijzingen dat een andere verzekeraar over die periode dekking bood. Derhalve wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de door [eiseres] gevorderde kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren en naar hun omvang redelijk zijn (de dubbele redelijkheidstoets).
2.3.
[eiseres] vordert een bedrag van € 8.725,73 in verband met het honorarium van
mr. Smits-Emons, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw, wat in totaal uitkomt op € 11.191,62. Daarbij is gerekend met een uurtarief van € 215,00 exclusief btw. De onderliggende tijdsbesteding is onderbouwd met een urenspecificatie.
2.3.1.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat het niet redelijk is daarvan 6 uur en 35 minuten ten laste van hen te brengen.
In de eerste plaats betreft dat 2 uren die geschreven zijn voor ‘ontvangst dossier’ terwijl daarnaast 4,5 uur is geschreven voor ‘bestudering dossier’. De rechtbank geeft [gedaagden] daarin gelijk, nu niet in te zien valt dat mr. Smits-Emons naast het bestuderen van het dossier nog tijd heeft moeten besteden aan het ontvangen van het dossier althans in redelijkheid kan opvoeren, laat staan 2 uren.
Daarnaast hebben [gedaagden] op dit punt aangevoerd dat de tijd die is geschreven met de omschrijving ‘Achmea’ in redelijkheid niet voor hun rekening moet komen. Het betreft in totaal 4 uur en 35 minuten Deze werkzaamheden hebben, aldus [gedaagden] , geen betrekking op werkzaamheden ter verkrijging van een vergoeding van [gedaagden] Ook hierin volgt de rechtbank [gedaagden] Bij Achmea was [eiseres] verzekerd tegen de kosten voor rechtsbijstand in de zaak tegen NN. Er moet derhalve vanuit worden gegaan dat de werkzaamheden met de omschrijving ‘Achmea’ betrekking hebben op (de nasleep) van die zaak en daarmee niet of onvoldoende verband houdt met de zaak tegen [gedaagden]
De slotsom is dat het verweer van [gedaagden] ten aanzien van de redelijkheid van de opgevoerde werkzaamheden slaagt. Van het opgevoerde bedrag van € 8.725,73 exclusief btw is daarom een bedrag dat correspondeert met 6 uur en 35 minuten honorarium, zijnde
€ 1.415,42 exclusief btw, niet toewijsbaar.
2.3.2.
Verder hebben [gedaagden] gesteld dat geen rekening gehouden moet worden met het opgevoerde bedrag aan kantoorkosten. Zij wijzen er daarbij op dat deze kosten in de declaraties vanaf medio 2022 niet zijn opgevoerd. De rechtbank volgt [gedaagden] in die stelling. Nog afgezien van de vraag of anno 2021 het in rekening brengen van kantoorkosten überhaupt nog past, is het - zonder toelichting, die ontbreekt - niet als redelijk te beschouwen dat jegens [gedaagden] aanspraak gemaakt wordt op vergoeding van kantoorkosten maar niet jegens de verzekeraar die de latere werkzaamheden van mr. Smits-Emons heeft vergoed. De vordering wordt daarom voor het deel dat betrekking heeft op kantoorkosten, zijnde € 523,54 exclusief btw, afgewezen.
2.3.3.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen het bedrag van ([€ 8.725,73 - € 1.415,42] + 21% btw =) € 8.845,48.
Proceskosten
2.4.
Onder verwijzing naar de oordelen in het tussenvonnis van 31 januari 2024 en in dit vonnis, moet worden vastgesteld dat [eiseres] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
4.822,50
(2,50 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.837,50
2.5.
De gevorderde wettelijke rente over (alleen) de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.845,48,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 7.837,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 178,00 (de nakosten) als dit bedrag niet binnen veertien dagen na aanschrijving is betaald alsmede tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het onder 3.2. vermelde bedrag van € 92,00 plus de kosten van betekening (de verhoging van de nakosten) na betekening van vonnis als bedoeld in 3.2.,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
21 augustus 2024.