Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de akte van [eiseres] van 19 juni 2024,
- de antwoordakte van [gedaagden] van 3 juli 2024.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden]. De vordering van [eiseres] betreft de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die zij stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand verleend door haar advocaat, mr. S.L. Smits-Emons. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 5 juni 2024 bepaald dat [eiseres] zich bij akte kon uitlaten over specifieke vragen met betrekking tot de kosten. Echter, [eiseres] heeft zich niet aan deze aanwijzing gehouden, wat heeft geleid tot de beslissing van de rechtbank om bepaalde delen van haar akte niet in overweging te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor de rechtsbijstand vanaf augustus 2022 zijn vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Aangezien [eiseres] vergoeding vordert voor kosten die eerder zijn gemaakt, is de verzekeringsdekking niet relevant voor de beoordeling van de vordering. De rechtbank heeft vervolgens de redelijkheid van de gevorderde kosten beoordeeld aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. Hierbij is vastgesteld dat een deel van de gevorderde kosten niet toewijsbaar is, omdat deze niet redelijk waren in verhouding tot de werkzaamheden die zijn verricht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden] hoofdelijk aan [eiseres] een bedrag van € 8.845,48 moeten betalen, terwijl [eiseres] in de proceskosten van € 7.837,50 wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de nakosten en verklaard dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.