ECLI:NL:RBLIM:2024:6040

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/305632 / HA ZA 22-248
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met betrekking tot een boerderij tussen erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 augustus 2024 een eindvonnis uitgesproken over de verdeling van een nalatenschap, waarbij een boerderij aan één van de partijen, bestaande uit twee erfgenamen, is toegewezen. De rechtbank heeft het bezwaar van de gedaagden tegen de wijziging van eis van de eiseressen gegrond verklaard, omdat deze wijziging in strijd was met de goede procesorde en de eerder genomen bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 20 maart 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiswijziging niet werd toegelaten, omdat deze stellingen bevatte die eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht en de benoeming van deskundigen zou leiden tot verdere vertraging van de procedure.

De rechtbank heeft de waarde van de boerderij vastgesteld op € 945.000,00 en heeft bepaald dat de gedaagden een vergoeding van € 236.250,00 aan de eiseressen moeten betalen wegens overbedeling. Daarnaast is er een saldo op een Rabobankrekening van € 28.338,03 dat gelijkelijk onder de partijen moet worden verdeeld. De rechtbank heeft alle partijen veroordeeld om mee te werken aan de uitvoering van het vonnis binnen één maand, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dagdeel bij niet-nakoming, tot een maximum van € 50.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien de partijen bloedverwanten zijn.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/305632 / HA ZA 22-248
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen, verweersters in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] ,
advocaat: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde partijen, eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ,
advocaat: mr. F.H. Kuiper te Heerlen.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024;
- de ‘akte na tussenvonnis houdende overlegging producties, tevens (deels voorwaardelijke) akte vermeerdering/wijziging van eis’ van [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] , met producties 30 tot en met 34;
- de ‘akte overlegging nadere producties’ van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , met producties 34 tot en met 50;
- de ‘antwoordakte na tussenvonnis’ van [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] , met producties 35 tot en met 44;
- de ‘antwoordakte tevens overlegging nadere producties’ van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , met producties 51 tot en met 55.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In coventie
Wijziging van eis
2.1.
Bij voormelde akte hebben [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] hun eis gewijzigd en vermeerderd, in die zin dat zij hebben gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat deze vordering ten behoeve van de vaststelling van de vorderingen niet daaraan inherent is, zal bepalen dat bij de vorderingen van de boedel wordt opgenomen een vordering van de boedel op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1] ad € 187,50 per maand vanaf mei 2019 tot en met 2023 respectievelijk zo lang als dit gebruik heeft geduurd c.q. nog voortduurt ad in totaal € 5.625,00;
bij de vorderingen van de boedel op zal nemen een vordering van de boedel op [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] ter zake niet verrekende c.q. van de fiscus (in het kader van de exploitatie van de boerderij) teruggevraagde BTW op de door hem aan de boedel verzonden loonwerkfacturen over 2021 en 2022 en daarna (p.m.), zijnde € 1.408,00 over 2021, € 1.465,00 over 2022 en p.m. voor de jaren 2023 tot en met het tijdstip van de verdeling;
zal bepalen dat ten behoeve van de verdeling van de gemeenschap taxatie van de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken plaatsvindt door twee deskundigen, waarbij iedere partij één deskundige aanwijst en de uiteindelijke waarde van de boerderij – voor de bijbehorende woning als woning – en grond wordt bepaald op het gemiddelde van die taxaties – maar niet lager dan het aanbod van [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] – met als peildatum september/oktober 2024 of zoveel later als de rechtbank verwacht eindvonnis te kunnen wijzen;
bij eindvonnis aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] de verplichting zal opleggen om binnen uiterlijk één maand na het vonnis mee te werken aan de overdracht van de onroerende zaken, de boerderij en de grond, en de aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] op grond van de verdeling toekomende uitkering te betalen, bij gebreke waarvan hetzij de boerderij en cultuurgronden alsnog aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] toekomen – tegen dezelfde waarde – mits zij zulks nog wensen, hetzij [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk een boete verbeuren van 6% van de overbedelingsuitkering voor iedere maand (of gedeelte van een maand) dat zij daarmee in gebreke blijven, onverminderd de wettelijke rente over die overbedelingsuitkering vanaf de dag van verzuim tot die van de nakoming;
aan de toedeling van de onroerende zaken, de boerderij en de gronden, aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] een anti-speculatiebeding zal verbinden in de vorm van een kwalitatieve in de openbare registers in te schrijven verplichting en inhoudende dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] – hoofdelijk – gehouden zijn om bij voorgenomen verkoop van de boerderij – en/of een deel daarvan – binnen een tijdsbestek van vijf jaar na de overdracht ten aanzien van de woning en een tijdsbestek van tien jaar ten aanzien van de cultuurgrond aan hen deze eerst aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] ter overname aan te bieden, bij aangetekend te verzenden brief, tegen een koopsom gelijk aan de koopsom die de derde, kandidaat-koper, daarvoor wil betalen, een en ander op straffe van een boete van € 250.000,00 bij niet-nakoming hiervan, en eerst nadat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] en/of [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] binnen zes weken na verzending van die brief hetzij te kennen heeft gegeven niet tegen die prijs te willen kopen hetzij binnen die termijn niets van zich hebben laten horen vrij zijn om de boerderij – en/of het betreffende deel daarvan – aan die derde te verkopen, tegen een prijs welke in elk geval niet lager is dan die waarvoor een en ander aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] is aangeboden, zulks eveneens op straffe van een boete als bedoeld, maar gehouden zijn om het verschil tussen die prijs en de waarde waarvoor de boerderij aan hen is toegedeeld – respectievelijk bij verkoop van een deel daarvan een evenredig deel van die waarde – gedeeld door vier, uit te keren aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] (ieder een/vierde deel), een en ander binnen vier weken na de overdracht aan die derde, bij gebreke waarvan zij van rechtswege in verzuim zullen zijn;
alle deelgenoten op straffe van een in goede justitie te bepalen boete zal verplichten tot het verlenen van volledige medewerking en actieve uitvoering van al die voor een goede en volledige afwikkeling van de boedel noodzakelijke actie welke leiden tot de volledige opheffing van de onverdeeldheid;
met inachtneming van deze voorwaarden de verdeling van de nalatenschap zal uitspreken.
Bezwaar tegen de eiswijziging
2.2.
[gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben bezwaar tegen deze eiswijziging gemaakt, omdat zij volgens hen in strijd is met een goede procesorde en strijd oplevert met hetgeen in het tussenvonnis van 20 maart 2024 is geoordeeld, met name ten aanzien van de waarde waartegen de toedeling van de boerderij dient plaats te vinden, in welk verband de benoeming van een deskundige tot nog verdere vertraging in de verdeling van de reeds in 2018 open gevallen nalatenschap zou leiden.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit bezwaar gegrond. Hoewel ingevolge het bepaalde in artikel 130 Rv de eiser bevoegd is zijn eis en de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiswijziging in het onderhavige geval in strijd met de eisen van een goede procesorde. Die strijdigheid ziet er vooral op dat [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] thans met stellingen komen die zij reeds eerder naar voren hadden kunnen brengen, dat de thans gevorderde benoeming van deskundigen tot een verdere vertraging van deze procedure zullen leiden en de eiswijziging bovendien (en vooral) ten doel lijkt te hebben om de beslissingen in het tussenvonnis aan te vechten (zie hierover hierna meer in rov. 2.4 e.v.). De eiswijziging zal daarom niet worden toegelaten.
In conventie en in reconventie
Heroverweging van bindende eindbeslissing
2.4.
Wat betreft het laatste punt, te weten dat de eiswijziging mede tot doel lijkt te hebben de beslissingen in het tussenvonnis aan te vechten, zodat zij in zoverre moet worden aangemerkt als een vordering tot heroverweging van de met name (in conventie en in reconventie genomen) bindende eindbeslissing van de rechtbank in haar tussenvonnis van 20 maart 2024 over de vaststelling van de waarde waartegen de toedeling van de boerderij aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] dient plaats te vinden (rov. 4.5.1 en 4.5.2 van het tussenvonnis), overweegt de rechtbank het volgende.
2.5.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie gebleken is dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag van de hiervoor bedoelde eindbeslissing in het tussenvonnis is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Daarbij dient ten eerste voor ogen te worden gehouden dat, zoals reeds overwogen in rov. 4.2 (laatste volzin) van het tussenvonnis, de rechter die de verdeling vaststelt daarin enige mate van vrijheid heeft, niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. Ten tweede heeft de rechtbank in het licht hiervan in rov. 4.5.1 van het tussenvonnis gemotiveerd hoe zij in het kader van de verdeling tot de waardering van de boerderij is gekomen, waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij de meest recente taxatie van de in dit dossier voorhanden zijnde taxaties – i.e. de taxatie die het kortst bij het moment van verdeling is gelegen – te weten de taxatie van [naam 1] , mede in aanmerking genomen dat het onwenselijk is dat partijen nog langer moeten wachten op een eindvonnis in deze zaak. Dat [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] daar anders over denken om zich vervolgens op het standpunt te stellen dat een hogere waardering meer voor de hand had gelegen en alsnog twee deskundigen moeten worden benoemd om tot een – volgens hen – juiste waardering te komen, mag zo zijn, maar is volstrekt onvoldoende om te spreken van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Gelet hierop zal de rechtbank haar eindbeslissingen in rov. 4.5.1 en 4.5.2 van het tussenvonnis niet in heroverweging nemen.
2.6.
In het verlengde hiervan hecht de rechtbank eraan te verwijzen naar hetgeen zij heeft overwogen onder 4.11 van het tussenvonnis:
“Al het overige gevorderde – niet betrekking hebbende op de ‘voorgeschoten kosten’ zoals besproken in de rechtsoverwegingen 4.9.4 en 4.9.5 – zal bij eindvonnis worden afgewezen. Dit geldt ook voor kwesties die niet expliciet in dit vonnis zijn besproken, zaken waaraan vooral bij conclusie van antwoord in reconventie een veelheid aan (ten opzichte van de dagvaarding doorgaans nieuwe) stellingen ten grondslag zijn gelegd zonder dat daar uitdrukkelijk juridische consequenties aan zijn verbonden.”
Dit impliceert – in aanmerking genomen dat de rechtbank zoals gezegd de wijziging van eis van [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] niet heeft toegelaten alsook heeft beslist dat zij haar eindbeslissingen in rov. 4.5.1 en 4.5.2 van het tussenvonnis niet in heroverweging zal nemen – dat de rechtbank hierna enkel nog de over en weer gestelde ‘voorgeschoten kosten’ zal beoordelen. Reeds beslechte punten die [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] opnieuw en andermaal ter discussie lijken te willen stellen zullen dus niet meer aan de orde worden gesteld.
Ten vervolge
2.7.
Ter uitvoering van het dictum onder 5.1 van het tussenvonnis hebben [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] gesteld dat zij sinds het overlijden van moeder op 10 september 2018 een bedrag van € 10.428,63 ( [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] ) respectievelijk € 7.853,18 ( [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] ) aan kosten hebben voorgeschoten, waartoe zij een overzicht met specificaties als productie 30 hebben overgelegd. Daartoe het volgende.
-
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1]
2.7.1.
De door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] gemaakte kosten bestaan ten eerste in kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van de boerderij, zoals onderhoud van de tuin, poetsen, opruimen en het wassen van de ramen. Het gaat dan (voornamelijk) om bestede manuren à € 25,00 per uur, loonwerkuren à € 50,00 per uur en reiskosten van telkens 22,6 kilometer van woonplaats naar de boerderij en terug à € 0,30 per kilometer, zijnde uitgesplitst over de jaren 2018 tot en met 2023:
  • € 1.518,00 (2018 en 2019),
  • € 1.038,00 (2020),
  • € 2.250,00 (2021),
  • € 1.748,00 (2022) en
  • € 1.799,00 (2023).
De rechtbank zal [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] aanspraak op die kosten afwijzen, behoudens de (subsidiair) door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] erkende kosten terzake de opdrachtbon van Glashandel Derissen van € 27,50 en de nota van [naam 2] van € 19,50. Immers, voor zover [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] de door hen gestelde werkzaamheden al hebben verricht – een onderbouwing hiervan ontbreekt – ziet de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 BW juncto artikel 6:2 BW hiervoor geen plaats in de verhouding tussen erfgenamen onderling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] onbetwist hebben gesteld vergelijkbare werkzaamheden te hebben verricht ten behoeve van de boerderij en hebben aangegeven die niet te (willen) claimen (zie onder meer productie 22).
2.7.2.
Voorts heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] gesteld een tweetal facturen ten behoeve van de boedel te hebben betaald, te weten een factuur van € 1.047,13 van [naam 3] en een factuur van € 1.028,50 van LexQuire Tax & Law. Ook die aanspraak zal de rechtbank afwijzen. Wat betreft de eerste factuur overweegt de rechtbank dat, nu die taxatie heeft plaatsgevonden in opdracht van [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] , eenzijdig en zonder afstemming hierover met [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] die kosten niet op de nalatenschap kan verhalen. Dit spreekt temeer, nu ook [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] de daarop volgende door [naam 1] uitgevoerde taxatie voor eigen rekening hebben genomen. Tegen de tweede factuur hebben [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ingebracht dat deze betrekking heeft op een andere nalatenschap en niet op de onderhavige. Hoewel [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] niet meer op dit verweer hebben kunnen reageren, had het op hun weg gelegen hierin aanstonds duidelijkheid te verschaffen, gezien rov. 4.9.5 en 4.9.6 van het tussenvonnis. Nu die duidelijkheid ontbreekt – op de factuur staat enkel
“ [naam 4] / Nalatenschap [naam 5] – HP/10222096”, hetgeen het verweer van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] lijkt te ondersteunen – gaat de rechtbank (ook) hieraan voorbij.
2.7.3.
Gezien het vorenstaande bepaalt de rechtbank in het kader van de verdeling dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] nog recht heeft op een bedrag van (27,50 + 19,50 =) € 47,00, welk bedrag op de nalatenschap kan worden verhaald.
-
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2]
2.7.4.
De kosten die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] in de eerste plaats stelt te hebben gemaakt zijn in hoofdlijn te vergelijken met die van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] . Het gaat dan voornamelijk om kosten, gemaakt met het oog op het verrichten van opruim- en poetswerkzaamheden, controle van de percelen, onderhoudswerk en het ophalen van post en facturen, ten bedrage van € 3.224,20 (2020 en 2021) respectievelijk € 2.591,70 (2022 tot en met 2024), bestaande in manuren à € 25,00 per uur en reiskosten van telkens 38 kilometer van woonplaats naar de boerderij en terug à € 0,30 per kilometer. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , wordt deze aanspraak afgewezen.
2.7.5.
Daarnaast heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] de vergoeding van een tweetal door haar betaalde facturen geclaimd, te weten een factuur van € 1.864,85 van Rentmeesterskantoor Mergelland B.V. en een factuur van € 172,43 van Rentmeesterskantoor [naam 6] . Beide claims zijn ongegrond. Op eerstgenoemde factuur staat vermeld
“Te betalen wegens verrichte werkzaamheden m.b.t. de nalatenschap [familienaam] , 12 u a € 125/u”; op het overzicht staat vermeld dat het hierbij gaat om
“mediation.”Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet helder of in dit dossier mediation heeft plaatsgevonden, iets wat door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in elk geval wordt betwist, om welke helderheid de rechtbank wél heeft verzocht in het tussenvonnis (zie andermaal rov. 4.9.5 en 4.9.6 van het tussenvonnis). Ook voor de tweede factuur geldt dat uit het dossier niet eenduidig is te destilleren of sprake is geweest van grondaankoop. Dat die eenduidigheid er niet is, dienen [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] zichzelf aan te rekenen, nu zij tot het verschaffen daarvan wel in de gelegenheid zijn gesteld.
2.8.
Ter uitvoering van het dictum onder 5.2 van het tussenvonnis hebben [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] het volgende aangevoerd.
-
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2]
2.8.1.
[gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hebben in het licht van rov. 4.9.4 van het tussenvonnis gesteld dat zij in 2023 en 2024 de volgende onkosten hebben gehad:
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2]
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1]
2023
€ 18.960,04*
€ 798,00
2024
€ 3.344,23
circa € 125,00
*In 2023 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] een bedrag van € 21.996,56 aan opbrengsten ontvangen
Nu deze kosten per onderdeel zijn gespecificeerd en telkens onderbouwd met een corresponderende factuur of bon (productie 44 e.v. van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ), zoals de rechtbank in rov. 4.9.6 van het tussenvonnis had verzocht –
“(…) een zakelijke en overzichtelijke opstelling (…) van de kosten, uitgesplitst per jaar, alsmede een korte aanduiding van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden, voorzien van een datum en zoveel mogelijk onderbouwd met stukken” –zijn deze voor toewijzing vatbaar, aldus dat deze op de nalatenschap kunnen worden verhaald. Ook hier geldt dat de opbrengsten die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] bedrijfsmatig heeft gegenereerd en ten goede van de nalatenschap komen in de verdeling dienen te worden betrokken; dit geldt ook voor het nog van RVO Nederland te ontvangen GO-krediet vanaf 2020 en de nog te ontvangen teruggave omzetbelasting vanaf 2020.
Eindconclusie
2.9.
Gelet op al hetgeen in het tussenvonnis van 20 maart 2024 en in dit eindvonnis is overwogen zal de rechtbank partijen bevelen de nalatenschap te verdelen, zulks onder toedeling van de boerderij aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tegen een waarde van € 945.000,00, zodat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] wegens overbedeling een vergoeding aan [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] van ieder € 236.250,00 dienen te betalen. [1]
2.10.
Daarnaast dient gelijkelijk onder partijen te worden verdeeld het saldo op de Rabobankrekening met nummer [rekeningnummer] , dat op 31 december 2023
€ 28.338,03 was, waarna deze rekening kan worden opgeheven (een daartoe aan de bank gericht verzoek is reeds ingediend).
2.11.
In het licht van hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder het kopje
‘Voor het overige’in het tussenvonnis (vanaf rov. 4.6) dienen in het kader van de verdeling van de nalatenschap de volgende bedragen door de betreffende partijen
aan de nalatenschapte worden betaald (waarna aan elk der partijen ¼ deel daarvan toekomt):
  • door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1]: een bedrag van € 187,50 per maand voor het gebruik van de zolder en een deel van de stal, tot aan het moment van de algehele verdeling (rov. 4.7 van het tussenvonnis);
  • door [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie]: de door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] voorgeschoten kosten over het tijdvak 2020 tot en met 17 april 2024 (datum eerstgenoemde akte van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ), zijnde:
    - € 66.913,75 [2] (door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] ), alsmede
    - € 3.390,20 (door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1] ) [3] ,
    waarbij de rechtbank verstaat dat [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] de na genoemde datum en tot aan het moment van de algehele verdeling aan de zijde van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gerezen kosten, mits voorzien van een document c.q. factuur/bon, nog aan de nalatenschap dienen te betalen, dit alles met inachtneming en verdiscontering van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] gegenereerde opbrengsten, zijnde:
    - € 67.142,20 [4] (2021, 2022 en 2023), alsmede
    - € 1.964,00 (2024), vermeerderd met de opbrengsten die nog over genoemd jaar zullen worden gegenereerd tot aan het moment van de algehele verdeling alsook het vanaf 2020 nog van RVO Nederland te ontvangen GO-krediet en de vanaf 2020 nog te ontvangen teruggave omzetbelasting;
(3)
door [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]: de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] voorgeschoten kosten van € 47,00 (rov. 2.7.3).
2.12.
Nu medewerking aan de uitvoering van het onderhavige vonnis en de algehele verdeling van de nalatenschap door partijen aangewezen is – de verklaring van erfrecht is inmiddels kennelijk afgegeven, zodat de door de rechtbank voorgenomen veroordeling (zie rov. 4.10 van het tussenvonnis) niet meer behoeft te worden uitgesproken – zullen zij allen daartoe worden veroordeeld, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, zoals hierna in het dictum geformuleerd. Aan het bezwaar van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] tegen het opleggen van een dwangsom gaat de rechtbank voorbij, nu zij hiervoor niet hoeven te vrezen, indien zij binnen de gestelde termijn – alle partijen kunnen zich vinden in een termijn van één maand na betekening van het vonnis – uitvoering aan het vonnis geven.
2.13.
Al het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
2.14.
De proceskosten in conventie en in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu partijen bloedverwanten zijn (rov. 4.12 van het tussenvonnis).

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
3.1.
beveelt partijen tot verdeling van de nalatenschap met inachtneming van hetgeen is
overwogen in rov. 2.9, 2.10 en 2.11 onder het kopje
‘Eindconclusie’van dit vonnis;
3.2.
veroordeelt alle partijen om aan deze verdeling mee te werken, zulks binnen één
maand na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag(deel) dat [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] en/of [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]
hiermee in gebreke zijn, tot een maximum van € 50.000,00;
3.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is in het openbaar uitgesproken door mr. TA.J.M. Provaas, rechter, op 21 augustus 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Cfm. rov. 4.4.3 en 4.5.2 van het tussenvonnis.
2.Zijnde de som van € 6.476,36 (2020), € 16.320,88 (2021), € 21.812,24 (2022), € 18.960,04 (2023) en € 3.344,23. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat, zoals overwogen in rov. 4.9.2, laatste alinea, van het tussenvonnis, voor zover reeds kosten door [eiseressen in conventie, verweersters in reconventie] zijn vergoed – zo hebben [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] gesteld dat de bedrijfskosten 2020 reeds vergoed zijn – dit in de verdeling dient te worden verdisconteerd.
3.Zijnde de som van € 503,04 (2020), € 775,65 (2021), € 1.188,51 (2022), € 798,00 (2023) en € 125,00 (2024).
4.Zijnde de som van € 16.704,23 (2021), € 28.441,24 (2022) en € 21.996,56 (2023).