ECLI:NL:RBLIM:2024:6035

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/317406 / HA ZA 23-202
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door Gemeente Kerkade in schuldhulpverlening aan inwoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg geoordeeld over de onrechtmatige daad van de Gemeente Kerkrade jegens een inwoner, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. De eiseres, in haar hoedanigheid als bewindvoerder, vorderde schadevergoeding van de Gemeente omdat deze haar zorgplicht niet had nageleefd door de schuldhulpverlening aan de heer [naam onderbewindgestelde] onvoldoende voortvarend op te pakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente, ondanks kennis van de ernstige financiële en psychische problemen van de heer [naam onderbewindgestelde], niet adequaat heeft gereageerd op zijn hulpvraag. De Gemeente had de verantwoordelijkheid om tijdig en effectief op te treden, vooral gezien de crisissituatie waarin de heer [naam onderbewindgestelde] zich bevond. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, maar wees de vorderingen tot schadevergoeding af op grond van verjaring. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor de schadevergoeding was verstreken, omdat de heer [naam onderbewindgestelde] en zijn bewindvoerder pas na de verjaringstermijn de Gemeente aansprakelijk hadden gesteld. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/317406 / HA ZA 23-202
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de heer
[naam onderbewindgestelde],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
de publieksrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KERKRADE,
te Kerkrade,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. M.C.G. Nijssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7
- het formulier B8 (inzenden stukken) met producties 11 tot en met 15 van [eiseres]
- het formulier B8 (inzenden stukken) met producties 8 tot en met 10 van de Gemeente
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] woonde van oktober 2007 tot medio augustus 2023 in de gemeente Kerkrade. [naam onderbewindgestelde] is medio augustus 2023 verhuisd naar de gemeente [plaats] .
2.2.
Voor 1 juli 2012 was de schuldhulpverlening door gemeenten niet wettelijk
geregeld en betrof het een civielrechtelijk traject. In dat kader was (onder meer) de Gemeente een Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening Limburg (hierna: GR) aangegaan (productie 1 de Gemeente). De Kredietbank Limburg (hierna: KBL) verrichtte in dat kader werkzaamheden voor de deelnemende gemeenten.
2.3.0.
Met ingang van 1 juli 2012 is de Gemeente (college van B&W) op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) verantwoordelijk voor schuldhulpverlening, volgens art. 1 van die wet gedefinieerd als
“het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg”
en voert de GR namens de deelnemende gemeenten de wettelijke taak van de schuldhulpverlening uit. Hierdoor is het geen civielrechtelijk traject meer, maar een bestuursrechtelijk traject.
2.3.1.
Op grond van artikel 2 Wgs stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
2.3.2.
Ingevolge artikel 3 Wgs lid 1 heeft het college tot taak en voert daarbij het plan uit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, om:
a. schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente te geven;
b. een inwoner een aanbod te doen tot een eerste gesprek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, als een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen signaal van schuldeisers is ontvangen door het college over betalingsachterstanden, dat een goede indicatie vormt voor meer schulden.
Ingevolge artikel 3 Wgs, lid 2 en lid 3 kan het college schuldhulpverlening in ieder geval weigeren in geval een inwoner (i) al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening en/of (ii) fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die inwoner in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd.
2.3.3.
Ingevolge artikel 6 Wgs (‘inlichtingenplicht’) doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.
2.3.4.
Ingevolge artikel 7 Wgs (‘medewerkingsplicht’) is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.4. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstuk, Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009-2010, dossier- en ondernummer 32291 nr. 3) blijkt (voor zover thans van belang) dat
“een belangrijk uitgangspunt van het wettelijk kader gemeentelijke schuldhulpverlening is dat de schuldhulpverlening een integraal karakter heeft. Dit betekent dat er bij de schuldhulpverlening niet alleen aandacht moet zijn voor het oplossen van de financiële problemen van een cliënt, maar ook voor eventuele omstandigheden die op enigerlei wijze in verband kunnen staan met de financiële problemen van een cliënt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om psychosociale factoren, relatieproblemen, de woonsituatie, de gezondheid, de verslaving of de gezinssituatie. Het is van belang in het kader van de schuldhulpverlening de eventuele oorzaken, die ten grondslag liggen aan het ontstaan van de schulden, zo mogelijk weg te nemen. Het zelfde geldt uiteraard ook voor het wegnemen van omstandigheden die het oplossen van problematische schulden in de weg staan. Kortom het wegnemen van deze oorzaken of omstandigheden is in veel gevallen essentieel om de financiële problemen van de cliënt in structurele zin op te lossen. Dit betekent dat ook voor schuldeisers een integrale schuldhulpverlening van belang is.
Het spreekt daarbij vanzelf dat deze vorm van integrale schuldhulpverlening toegesneden moet zijn op de individuele schuldenaar en dus er sprake is van maatwerk. (...) Om integrale schuldhulpverlening succesvol te kunnen laten zijn geldt in algemene zin dat de medewerking van de schuldenaar een eerste vereiste is. Het is van belang dat de gemeente de schuldenaar ook actief aanspreekt op de eigen verantwoordelijkheid. (...)
Het is van belang dat bij de inrichting en de uitvoering van de integrale schuldhulpverlening een instantie zoveel mogelijk de regie heeft. De gemeente is op basis van de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders (B en W) naar het oordeel van de regering het best in staat om deze regierol bij de integrale schuldhulpverlening op zich te nemen. De gemeente is naar de mening van de regering het best toegerust om de schuldenproblematiek van schuldenaren in hun onderlinge samenhang integraal te beoordelen. Immers de gemeente heeft in veel gevallen of een financieringsrelatie of ten minste een samenwerkingsrelatie met organisaties die betrokken kunnen zijn bij het integraal oplossen van de problemen van een schuldenaar. (...)”
2.5. In het Beleidsplan schuldhulpverlening Gemeente Kerkrade 1 juli 2012 tot 1 juli 2016 (productie 4 van de Gemeente) is (onder meer en voor zover thans van belang) neergelegd dat in Kerkrade de integrale aanpak wordt vormgegeven door een intensieve samenwerking door de hoofdaannemers van de schuldhulpverlening: de Stichting Impuls (hierna: Impuls, een welzijnsorganisatie), KBL en de Gemeente als regievoerder (p. 12). Voorts wordt benadrukt (p. 14) dat de schuldhulpverleningspraktijk maatwerk is.
“Immers niet iedere schuldenaar is gebaat bij eenzelfde aanpak of hetzelfde aanbod. Daarnaast blijft eenieder zelf verantwoordelijk voor zijn eigen situatie en de oplossing daarvan. Niet iedere schuldhulpvrager wordt volgens hetzelfde stramien behandeld. De hulp wordt afgestemde op de situatie, de oorzaken en de mogelijkheden van de schuldenaar. (...)”
Beschikkingen tot toewijzing of afwijzing van verzoeken tot schuldhulpverlening worden namens de Gemeente door KBL genomen. Als doel was mede opgenomen het aantal aanvragen voor (het kostbare) beschermingsbewind te reduceren.
2.6. De Gemeente heeft in het kader van de uitvoering van de schuldhulpverlening een subsidierelatie met Impuls. De Gemeente heeft een regiefunctie, terwijl Impuls – onder meer – begeleiding biedt bij schuldhulpverlening. Ter zitting is gebleken dat de Gemeente geen instrumentele bevoegdheden richting Impuls heeft. De wettelijke verantwoordelijkheid en de regiefunctie voor schuldhulpverlening ligt echter wél bij de Gemeente.
2.7.
Vanaf augustus 2012 is het wat betreft (geestelijke) gezondheid slechter gegaan met
[naam onderbewindgestelde] . Op 12 november 2012 is [naam onderbewindgestelde] op grond van de toenmalige wet BOPZ opgenomen in de GGZ-instelling Mondriaan te Heerlen. Op 12 december 2012 is een behandelplan opgesteld, op grond waarvan [naam onderbewindgestelde] zou worden ondersteund in het stabiliseren van zijn sociaal-maatschappelijke problemen. Er is vervolgens een persoonlijkheidsonderzoek uitgevoerd dat resulteerde in een eindrapportage d.d. 11 april 2013. Kort gezegd blijkt hieruit dat [naam onderbewindgestelde] ernstige persoonlijkheidsproblematiek had, die werd gekenmerkt door antisociaal, impulsief en onverantwoordelijk gedrag (productie 1 [eiseres] ).
2.8.
In december 2012 heeft [naam onderbewindgestelde] zich tot de Gemeente gewend met een financiële hulpvraag voor een bijstandsuitkering. In dat kader zijn vervolgens twee ambtenaren bij [naam onderbewindgestelde] thuis geweest om hem te helpen bij die aanvraag en met het verzamelen van relevante stukken. Tot zijn verhuizing naar [plaats] heeft [naam onderbewindgestelde] een
bijstandsuitkering voor een alleenstaande van de Gemeente ontvangen.
2.9.
Bij de aanvraag voor een bijstandsuitkering in december 2012 heeft de Gemeente gesignaleerd dat [naam onderbewindgestelde] meer hulp nodig had, waarna de Gemeente Impuls heeft ingeschakeld. Uit de door de Gemeente overgelegde informatie uit de gemeentelijke database, betreffende rapportages van contactmomenten met betrekking tot de schulden van [naam onderbewindgestelde] over de periode 2012-2015 (producties 8 en 9 van de Gemeente) blijkt het volgende tijdsverloop en de volgende bevindingen en gebeurtenissen:
  • 23-04-2013: [naam onderbewindgestelde] heeft een quickscan gehad bij Impuls. [naam onderbewindgestelde] krijgt een vaste contactpersoon. De aanvraag beschermingsbewind is aangemeld bij Bureau Sociaal Raadslieden. Er moet een afspraak worden gemaakt met [naam onderbewindgestelde] om de aanvraag in te dienen. Er is ook gesproken met KBL.
  • 24-04-2013: [naam onderbewindgestelde] meldt zich bij de Gemeente omdat hij ontevreden is over de manier van werken van Impuls. Hierbij wordt bekend dat [naam onderbewindgestelde] geen internet heeft en geen vaste lasten betaalt. De gemeentelijke rapporteur neemt vervolgens telefonisch contact op met Impuls, die aangeeft dat het niet mogelijk is [naam onderbewindgestelde] eerder te helpen. De gemeentelijke rapporteur belt met [naam onderbewindgestelde] en geeft aan dat hij een afspraak met Impuls moet afwachten.
  • 25-04-2013: [naam onderbewindgestelde] meldt zich aan de balie (van de Gemeente). De rapporteur en leidinggevende spreken met [naam onderbewindgestelde] . De nood is hoog bij [naam onderbewindgestelde] . Hij betaalt geen vaste lasten meer en opent zijn post niet. Er spelen diverse problemen: psychisch, privé en financieel. De rapportage vermeldt: “zie proces 25485 en het psychisch rapport”. Naar aanleiding van dit gesprek is een actie uitgezet om [naam onderbewindgestelde] te helpen uit de crisissituatie. De rapportage verwijst naar bij de rapportage gevoegde mails (overgelegd als productie 9 van de Gemeente). [naam onderbewindgestelde] “moet zich nu richten op het stabiliseren van financiële situatie. Mogelijk starten met budgetbeheer als voorloper van beschermingsbewind.”
De desbetreffende e-mailberichten hebben – samengevat – de volgende inhoud:
25-04-2013: e-mailbericht van de Gemeente aan Impuls over het starten van een gezamenlijke actie om [naam onderbewindgestelde] uit zijn crisis te helpen via crisisinterventie.
29-04-2013: e-mailbericht (13:01) van de Gemeente aan Impuls waarin de Gemeente schrijft dat het noodzakelijk lijkt een afspraak te combineren met de Kredietbank om de stabiliserende hulpverlening op te starten en dan mogelijk budgetbeheer zo snel mogelijk op te starten. “Het voornaamste is nu dat zijn lasten worden betaald zodat dhr. niet nog meer in financiële problemen geraakt en inzicht wordt verkregen hoe groot de schuldenproblematiek is. Mogelijk met een huisbezoek bij dhr. de gegevens bij elkaar worden verzameld gezien hij de post niet openmaakt. Dit als voorloper op het beschermingsbewind omdat dit middels een langer traject zal lopen en dhr. hier in tussentijd geholpen mee is.”
29-04-2013: e-mailbericht (15:49) van Impuls aan de Gemeente waarin staat dat Impuls zal aansturen op budgetbeheer als voorloper van bewindvoering. “Tussenkomst met de KBL: is niet nodig, omdat er al een dergelijk gesprek (quickscan) heeft plaatsgevonden. Wij zullen aangeven bij de aanvraag budgetbeheer dat het spoed betreft.”
06-05-2013 (rapportage heronderzoek 01-05-2013): “6 mei 2013 heeft rapporteur een mail ontvangen van contactpersoon (...) waarin vermeld staat dat er een afspraak voor 8 mei 2013.
05-06-2013 (rapportage heronderzoek 01-05-2013):
“Rapporteur mailt met [Impuls, begeleidster van [naam onderbewindgestelde] ] en deze geeft dat ze betrokkene in begeleiding heeft . Er wordt een aanvraag beschermingsbewind ingediend*. De papierzaken zijn geklapperd. Betrokkene krijgt van haar psychosociale begeleiding. De persoonlijke situatie is nu stabiel. Wat betreft zijn schulden, stabiel is zijn situatie niet te noemen. Acute brandjes worden in hoeverre mogelijk geblust. Echter stabiel zal t pas worden zodra de bewindvoering loopt.
* Toelichting Gemeente: Het was de intentie om de heer [naam onderbewindgestelde] een aanvraag te laten indienen bij KBL. Deze aanvraag zou worden begeleid door Impuls.”
01-10-2013 (rapportage heronderzoek):
“Ook is de schuldregeling nog niet in gang gezet. Cliënt wijt dit aan Impuls. (...) Zij [contactpersoon Impuls] had eerder per mail aan rapporteur doorgegeven dat cliënt is aangemeld bij Mondriaan (...), maar heeft niets vermeld van het opstarten van een aanvraag bij de Kredietbank.
Er is telefonisch contact geweest met (...) van Impuls. Zij vertelde dat de aanvraag voor een schuldregeling of dergelijke nog niet is gedaan, omdat meneer [naam onderbewindgestelde] onvoldoende meewerkt. Hij levert geen spullen aan. Hij zegt dat hij dat niet kan, zonder dat hij het probeert. Impuls gaf aan dat cliënt meer eigen verantwoordelijkheid moet nemen. Zij geeft aan dat meneer [naam onderbewindgestelde] ook afspraken met collega’s van BSR* niet is nagekomen en niet is verschenen. Zij zou hem gaan uitnodigen.
* Toelichting Gemeente: BSR betreft bureau sociale raadslieden en dat valt onder Impuls. Impuls is het voortraject voor de KBL.
Met cliënt is nog telefonisch contact geweest en aan hem is aangegeven dat Impuls niet verder kan als cliënt niet ook inzet toont. Hij dient ook gegevens aan te leveren en ook op afspraken te verschijnen. Rapporteur heeft aangegeven dat Impuls nog contact met hem zou opnemen voor het opstarten van bewindvoering en als dit niet gebeurde dat cliënt ook zelf contact kan opnemen om een afspraak te maken.”
  • 01-03-2014 (rapportage heronderzoek):
  • op 13-2-2014 is gesproken met [naam onderbewindgestelde] . “Impuls is in bezit van alle papieren om budgetbeheer en WSNP op te gaan starten.”
  • 26-03-2014 is gesproken met [naam onderbewindgestelde] . De afdracht van vaste lasten lukt [naam onderbewindgestelde] zelf. Bij Impuls is budgetcoach plus aangevraagd zodat de administratie in orde is en blijft. “Er wordt bewindvoering opgestart en schuldhulpverlening*. (...)”
*
Toelichting Gemeente: dit betreft de bewindvoering van [eiseres] . En het WSNP traject is opgestart richting KBL.”
30-07-2015 (rapportage heronderzoek):
“Er zal een traject richting bewindvoering worden ingezet* en cliënt heeft toegezegd te proberen zijn post te zullen sorteren en enveloppen van de Gemeente te zullen openen. Client kan n.a.v. een verstuurde brief contact opnemen met zijn contactpersoon om verduidelijking te krijgen inzake de verstuurde brieven/beschikkingen.
Rapportrice heeft d.d. 3 augustus 2015 telefonisch contact gehad met [eiseres] Bewindvoering (...) en cliënt heeft hier op 5 augustus 2015 om 15.00 uur een intakegesprek met bewindvoerder (...)
*
Toelichting Gemeente: via Impuls kon een aanvraag gedaan worden bij KBL.”
2.10.
In mei 2013 heeft een intakegesprek bij [eiseres] plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [naam onderbewindgestelde] , dhr. [naam 1] ( [eiseres] ) en mw. [naam 2] (Impuls).
Impuls heeft in dit eerste gesprek aangegeven dat de voorkeur uitging naar financiële ondersteuning voor [naam onderbewindgestelde] door de Kredietbank Limburg, omdat dat toereikend werd geacht voor [naam onderbewindgestelde] . [naam onderbewindgestelde] heeft zijn financiële administratie en poststukken afgegeven aan Impuls.
2.11.
In de periode vanaf eind 2012 tot en met mei 2014 is achterstand in de voldoening van de hypothecaire lening van € 105.000,00 van [naam onderbewindgestelde] ontstaan, waarna beslag werd gelegd op de uitkering van [naam onderbewindgestelde] .
2.12.
Op 10 april, 18 april en 25 april 2013 (productie 2 [eiseres] ) heeft [naam onderbewindgestelde] brieven van Makelaars [naam makelaars] ontvangen dat zij de opdracht hebben gekregen van een financiële instelling om een taxatie van de woning uit te voeren en dat zij daartoe een afspraak willen maken.
2.13.
Op 19 mei 2014 is de woning van [naam onderbewindgestelde] executoriaal verkocht voor
€ 40.000,00 (productie 2 [eiseres] ). Op 20 juni 2014 is de woning geleverd. Er resteerde voor van [naam onderbewindgestelde] een restschuld van circa € 93.000,00.
2.14.
Op 5 augustus 2015 heeft een tweede intakegesprek bij [eiseres] plaatsgevonden. Er is
toen geconcludeerd dat [naam onderbewindgestelde] extra begeleiding nodig had. Daarop is [naam VOF] (hierna: [naam VOF] ) ingeschakeld, zijnde een vof die gespecialiseerde individuele begeleiding geeft aan mensen die een GGZ-diagnose kennen of verstandelijk beperkt zijn. Tot op heden krijgt [naam onderbewindgestelde] begeleiding van [naam VOF] .
2.15.
Op 12 augustus 2015 heeft [naam onderbewindgestelde] (met behulp van [eiseres] ) bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot instelling van bewind over zijn goederen. Bij beschikking van 26 oktober 2015 heeft de rechtbank Limburg dit verzoek toegewezen, met benoeming van [eiseres] tot bewindvoerder met ingang van 1 november 2015 (productie 3 [eiseres] ).
2.16.
[naam onderbewindgestelde] heeft in het kader van schuldhulpverlening geen overeenkomst gesloten met Impuls. [naam onderbewindgestelde] heeft ook geen overeenkomst gesloten met de Kredietbank. De Gemeente heeft geen beslissing, noch besluit tot schuldhulpverlening aangaande [naam onderbewindgestelde] genomen.
2.17.
In het kader van de Wmo zijn procedures gevoerd door [eiseres] / [naam onderbewindgestelde] tegen de Gemeente. Bij uitspraken van 21 februari 2020 en 14 mei 2020 (productie 6 [eiseres] ) heeft de rechtbank Limburg (bestuursrecht, locatie Roermond, zaaknummer AWB/ROE 18/2958) het besluit van de Gemeente van 23 oktober 2018 vernietigd en de Gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het ging – kort gezegd – om de beslissing om aan [naam onderbewindgestelde] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening te verstrekken voor individuele begeleiding met zorgintensiteit zwaar.
2.18.
Bij brief van 2 september 2020 (productie 7 [eiseres] ) heeft (de toenmalige advocaat van) [naam onderbewindgestelde] de Gemeente – kort gezegd – laten weten dat enige vorm van compensatie voor [naam onderbewindgestelde] op zijn plaats is, waarbij de schadeposten van [naam onderbewindgestelde] in ogenschouw moeten worden genomen, te weten:
“(...) 1. Cliënt heeft (uiteindelijk) grote sommen noodgedwongen moeten uitkeren aan (bijvoorbeeld) deurwaarders omdat er steevast gekort werd op zijn inkomsten, althans er werd niet uitgekeerd.
2. Genoemd geld werd rechtstreeks ingehouden op zijn Participatiewet uitkering dus het een en ander moet gemakkelijk traceerbaar zijn.
3. Cliënt is maandenlang moeten rondkomen van € 70,- (leef- en kleedgeld) en de facto komt dat neer op een bestaan ruim beneden het minimum.
4. De koopwoning van cliënt is in genoemde periode per opbod verkocht en dat bracht weer een schadepost van niet minder dan € 140.000,- (restschuld) met zich mee.
5. Verder de immateriële schade als gevolg van hetgeen ik boven beschreef.
6. De kosten van de raadsman ga ik beperken nu ik gefinancierde rechtsbijstand zal aanvragen en dat beloopt eenmalig (waarschijnlijk € 199,-).
Ik zou graag verder met u in overleg blijven om te vernemen of enig voorstel van uw zijde gedaan kan worden.
(...)”
2.19.
Op 20 september 2021 heeft op het gemeentehuis een bespreking plaatsgevonden,
waarbij aanwezig waren [naam onderbewindgestelde] , dhr. [naam 1] ( [eiseres] ), mr. Zuidema (namens [eiseres] ), mr. Hoffman (namens [eiseres] ), mw. [naam 3] ( [naam VOF] ), mw. [naam 4] (namens de Gemeente) en mw. [naam 5] (in plaats van mr. Nijssen, namens de Gemeente).
2.20.
Bij brief van 15 oktober 2021 (productie 8 [eiseres] ) heeft (de advocaat van) de Gemeente de tijdens de bespreking gemaakte afspraken weergegeven, waarna de Gemeente heeft laten weten geen aanleiding te zien aan het verzoek van [naam onderbewindgestelde] tegemoet te komen. De afdrachten hebben plaatsgevonden in het kader van de MSNP en de Gemeente ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan zij betalingen zou moeten overnemen of terugbetalen.
2.21.
Bij brief van dezelfde datum (productie 9 [eiseres] ) heeft (de advocaat van) [eiseres] aan de Gemeente – kort gezegd – laten weten dat [naam onderbewindgestelde] in december 2012 een hulpverzoek bij de Gemeente heeft ingediend, omdat hij niet meer in staat was zijn eigen huishouden (ook financieel) te bestieren. Ook is in die periode met de uitkering van [naam onderbewindgestelde] gerommeld, waardoor op enig moment ten onrechte de uitkering van [naam onderbewindgestelde] is stopgezet. De Gemeente heeft verzuimd financiële hulp te regelen. In 2014 is de woning van [naam onderbewindgestelde] openbaar verkocht vanwege de schuldenproblematiek. Er resteerde een restschuld van € 92.668,16 voor [naam onderbewindgestelde] . Zou de Gemeente [naam onderbewindgestelde] direct naar de Kredietbank dan wel [eiseres] hebben doorverwezen, dan was het nimmer zo ver gekomen. De Gemeente is dan ook tekort geschoten in haar zorgplicht jegens [naam onderbewindgestelde] als inwoner van die gemeente, zulks te meer omdat de Gemeente [naam onderbewindgestelde] zelf heeft geadviseerd te wachten met het schuldhulpverleningstraject. De Gemeente heeft verder onrechtmatig gehandeld. [naam onderbewindgestelde] was op dat moment geestelijk niet in staat zijn eigen financiële huishouding te organiseren, wat apert duidelijk had moeten zijn. [naam onderbewindgestelde] heeft hierdoor schade geleden, begroot op € 111.958,82, maar deze schade vordert hij niet. Door toedoen van de Gemeente is [naam onderbewindgestelde] in de MSNP (minnelijke schuldsanering) terecht gekomen, die drie jaar duurt, terwijl hij van mening is daar niet thuis te horen. [naam onderbewindgestelde] wil daarvoor door de Gemeente gecompenseerd worden. Daarnaast heeft de Gemeente jarenlang geweigerd het aantal noodzakelijke uren Wmo te vergoeden. Er is dan ook nimmer sprake geweest van [nakoming van] de uit de wet voortvloeiende verplichting tot het hanteren van een integrale aanpak. Ten slotte wordt de Gemeente in de brief formeel aansprakelijk gesteld voor alle door [naam onderbewindgestelde] geleden en nog te lijden schade.
2.22.
Bij brief van 10 november 2021 (productie 10) heeft (de advocaat van) de Gemeente aan (de advocaat van) [eiseres] / [naam onderbewindgestelde] – kort gezegd – laten weten geen aanleiding te zien terug te komen van haar eerdere reactie.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens [naam onderbewindgestelde] dan wel [eiseres] heeft gehandeld;
II. de Gemeente te veroordelen aan [eiseres] te vergoeden de door [naam onderbewindgestelde] geleden
materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet;
III. de Gemeente te veroordelen aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten, begroot ad € 1.000,00 excl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. de Gemeente te veroordelen aan [eiseres] te betalen de proceskosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, gerekend vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis, alsmede de nakosten.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] ter zitting (spreekaantekeningen sub 1-6) zijn vordering (nader) heeft geconcretiseerd dan wel gewijzigd, aldus dat [eiseres] de formele procespartij is en [naam onderbewindgestelde] de materiële procespartij en dat de dagvaarding en het petitum in dat licht moeten worden gelezen. De Gemeente heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan.
Onrechtmatige daad
4.2.
De kernvraag die in het onderhavige geschil ter beoordeling voorligt is of de Gemeente haar zorgplicht jegens [naam onderbewindgestelde] al dan niet heeft geschonden door de schuldhulpverlening onvoldoende voortvarend op te pakken (kortom: heeft de Gemeente [naam onderbewindgestelde] “te lang laten bungelen” of niet).
4.3.
De Gemeente heeft (kort gezegd) de volgende verweren gevoerd:
- er is geen aanvraag ingediend door [naam onderbewindgestelde] . Pas als er geen besluit op een
aanvraag wordt genomen, is sprake van een onrechtmatige daad van de kant van de Gemeente. Het recht op schuldhulpverlening ontstaat niet van rechtswege;
- de Gemeente heeft voldoende gemonitord, maar het was [naam onderbewindgestelde] die niet meewerkte. De Gemeente betwist de zorgplicht te hebben geschonden.
4.4.
Niet in geschil is dat er geen aanvraag tot schuldhulpverlening door [naam onderbewindgestelde] is ingediend bij KBL; de aanvraag is in de voorfase blijven hangen. Echter, anders dan de Gemeente heeft aangevoerd, beperkt een mogelijke onrechtmatige daad van de Gemeente zich niet enkel tot een situatie waarin de Gemeente geen beslissing op een aanvraag neemt. De zorgplicht van de Gemeente, zoals omkaderd door de hiervoor geciteerde Wgs en het beleidsplan, reikt naar het oordeel van de rechtbank verder dan dat en brengt met zich dat deze ook in de voorfase kan worden geschonden. Dit geldt temeer indien sprake is van een crisissituatie, waar acute hulp nodig is, zoals in het geval van [naam onderbewindgestelde] .
4.5.
Onder verwijzing naar rov. 2.9 stelt de rechtbank vast dat:
  • de Gemeente heeft onderkend dat [naam onderbewindgestelde] ten tijde van het aanvragen van een bijstandsuitkering meer hulp dan gebruikelijk nodig had. Er zijn vervolgens twee ambtenaren thuis bij [naam onderbewindgestelde] geweest om hem te helpen bij de aanvraag.
  • de Gemeente zich aanvankelijk ten tijde van de crisis die zich eind april 2013 bij [naam onderbewindgestelde] openbaarde zowel naar Impuls als naar [naam onderbewindgestelde] toe actief en regievoerend opstelde. De Gemeente heeft toen immers zelf onderkend dat het voornaamste was dat [naam onderbewindgestelde] niet nog meer in de financiële problemen zou raken, reden waarom de Gemeente aan Impuls heeft voorgesteld om zo snel als mogelijk te starten met budgetbeheer als voorloper op het beschermingsbewind, dat een langduriger traject zou zijn. Het was de Gemeente toen ook al bekend dat [naam onderbewindgestelde] zijn post niet openmaakte en dat hij geen internet had.
  • Impuls eind april 2013 aan de Gemeente heeft teruggekoppeld dat tussenkomst van KBL niet nodig was en dat Impuls bij de aanvraag budgetbeheer zou aangeven dat het spoed betreft.
  • de Gemeente bij e-mailbericht van 5 juni 2013 bericht van Impuls heeft ontvangen waarbij Impuls heeft laten weten dat een aanvraag beschermingsbewind werd ingediend en dat de papierzaken waren geklapperd.
Gelet op deze vaststaande feiten is het onbegrijpelijk dat de Gemeente bij het eerstvolgende bericht van Impuls op 1 oktober 2013, waaruit blijkt dat schuldhulpverlening (vier maanden later) nog niet is ingezet, kennelijk meegaat met de mededeling van Impuls dat [naam onderbewindgestelde] onvoldoende meewerkt en geen spullen aanlevert en vervolgens pas weer op 1 maart 2014 (5 maanden later) en 30 juli 2015 heronderzoek doet. Immers, gelet op de eerdere berichtgeving van Impuls aan de Gemeente dat (i) tussenkomst van KBL door de quickscan niet nodig is, (ii) de aanvraag budgetbeheer spoed betreft, (iii) de papieren zijn geklapperd, (iv) [naam onderbewindgestelde] in aanmerking komt voor bewindvoering, en (iv) de financiële situatie van [naam onderbewindgestelde] pas stabiel zal worden zodra bewindvoering loopt, valt zonder nadere toelichting, die door de Gemeente niet is gegeven, niet te begrijpen dat en waarom de Gemeente in oktober 2013, gelet op de dringende situatie, niet actiever en meer regievoerend optrad. Zulks te meer nu Impuls naar aanleiding van de crisis in april 2013 heeft aangegeven een aanvraag beschermingsbewind te zullen indienen en – bij wijze van tussenoplossing in afwachting van het beschermingsbewind – met spoed budgetbeheer aan te zullen vragen, terwijl in oktober 2013 geen van beide aanvragen door Impuls is gedaan, omdat [naam onderbewindgestelde] volgens Impuls niet zou meewerken, terwijl wél al alle papieren door Impuls waren geklapperd. Het is niet duidelijk welke papieren ontbraken, zulks te meer nu er, zo verklaarde [eiseres] ter zitting, voor het aanvragen van bewindvoering bij de rechtbank geen stukken nodig zijn en een handtekening van [naam onderbewindgestelde] volstaat. Dit standpunt van [eiseres] wordt onderbouwd door de snelheid waarmee [eiseres] op 26 oktober 2015 de beschikking tot bewindvoering heeft verkregen: het verzoekschrift daartoe is op 12 augustus 2015 bij de rechtbank ingediend en de bewindvoering is met ingang van 1 november 2015 uitgesproken. Gelet op de ernstige psychische en financiële problematiek van [naam onderbewindgestelde] , die bij de Gemeente (en Impuls) al in april 2013 bekend was, terwijl de Gemeente de spoedeisendheid van de situatie toen al heeft onderkend en Impuls aan de Gemeente liet weten een aanvraag in te dienen en over de papieren te beschikken, heeft de Gemeente de situatie twee jaar lang laten voortslepen, voordat bewindvoering en schuldhulpverlening daadwerkelijk is opgestart. Gelet op al deze omstandigheden kon en mocht van de Gemeente in dit concrete geval waarbij een crisissituatie was ontstaan, worden verwacht actiever te sturen op de regievoerende taak die zij heeft. Nu de Gemeente dit heeft nagelaten, komt de rechtbank tot het oordeel dat de Gemeente haar zorgplicht jegens [naam onderbewindgestelde] heeft geschonden en de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, waarvoor de Gemeente aansprakelijk is. De rechtbank merkt daarbij op dat in zijn algemeenheid juist is dat de cliënt ook aan verplichtingen moet voldoen (zoals de inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van artikel 6 en 7 Wgs; zie rov. 2.3.3-2.3.4), maar in dit geval heeft [naam onderbewindgestelde] ter zitting onweersproken gesteld dat hij daartoe in 2013 (nog geen zes maanden na de verplichte BOPZ-opname) psychisch nog niet in staat was.
4.6.
Gelet op het vooroverwogene ligt de bij petitum sub I gevorderde verklaring van recht jegens [naam onderbewindgestelde] voor toewijzing gereed. De rechtbank volgt echter de ter zitting gegeven verklaring van [eiseres] niet, dat die verklaring van recht ook jegens hem als formele procespartij heeft te gelden, nu [eiseres] ten tijde van de door de Gemeente jegens [naam onderbewindgestelde] geschonden zorgplicht niet betrokken was. Hieraan doet niet af dat [eiseres] in de onderhavige procedure formele procespartij is. Het sub I gevorderde jegens [eiseres] zal om die reden worden afgewezen.
Schadestaatprocedure
4.7.
Ter zitting heeft de rechtbank al overwogen dat de vordering tot verwijzing naar de
schadestaatprocedure zal worden afgewezen en dat over eventuele begroting van schade in
de onderhavige procedure zal worden beslist. Gelet daarop zal de bij petitum sub II gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure worden afgewezen.
Schade
4.8.
[eiseres] heeft – kort gezegd – in beginsel drie schadeposten opgevoerd:
schade geleden door de gedwongen verkoop van de woning. Had de Gemeente de hulpvraag van [naam onderbewindgestelde] adequaat opgepakt, dan had [naam onderbewindgestelde] zijn hypothecaire verplichtingen kunnen voldoen en was hij niet met een grote restschuld achtergebleven;
kosten die [naam onderbewindgestelde] noodgedwongen heeft moeten maken in verband met de schuldsanering en de ten onrechte uitgevoerde korting op zijn uitkering zoals incassokosten, deurwaarderskosten, rentes en boetes;
immateriële schade (bestaande uit emotioneel en psychisch lijden, het jarenlang in schulden zitten, alles verliezen en kwijtraken).
[eiseres] stelt daartoe dat de Gemeente wist dat er grote financiële en psychische problemen
speelden bij [naam onderbewindgestelde] . De Gemeente had uit het samenspel van feiten kunnen afleiden en weten dat er grote schade aan de kant van [naam onderbewindgestelde] zou ontstaan, wanneer zij de hulpvraag van [naam onderbewindgestelde] niet zou beantwoorden, hetgeen geschiedde, aldus [eiseres] . Ter zitting heeft [eiseres] in reactie op het verjaringsverweer van de Gemeente met betrekking tot de schade voortvloeiend uit de gedwongen verkoop van de woning aangevoerd dat [eiseres] per
1 november 2015 bewindvoerder is en dat [naam onderbewindgestelde] , en daarmee [eiseres] pas sindsdien bekend is met de Gemeente als aansprakelijke partij. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat de verjaring op de volgende gronden is gestuit:
( i) [naam onderbewindgestelde] was bekend bij de ambtenaren en hij heeft op het gemeentehuis aangegeven dat de Gemeente hem in de steek had gelaten waardoor hij problemen en schade had;
(ii) tijdens de zittingen in het kader van de Wmo-procedures is dit ook naar voren gekomen, hetgeen is te lezen in de verslagen in het dossier. Er zijn volgens [eiseres] ook schriftelijke stukken waarin [naam onderbewindgestelde] heeft laten weten de Gemeente verantwoordelijk en aansprakelijk te houden voor haar fouten, zo verklaarde [eiseres] ter zitting;
(iii) door de als productie 11 ingebrachte brief van 26 oktober 2017;
(iv) door het verslag van de Klachtencommissie van 20 september 2017 (productie 12);
( v) de Gemeente was via de heer [naam 6] en de heer [naam 7] bekend met de standpunten van [naam onderbewindgestelde] en het feit dat [naam onderbewindgestelde] de Gemeente aansprakelijk achtte voor de door hem geleden schade. Zij hebben dit ook toegegeven aan [naam onderbewindgestelde] , hetgeen heeft te gelden als een bindende toezegging, waarbij is verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van Raad van State uit 2019. [eiseres] biedt hiervoor bewijs aan.
4.9.
De Gemeente doet een beroep op verjaring. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de Gemeente omstreeks mei 2013 geen besluit heeft genomen met betrekking tot het beschermingsbewind en de Gemeente om die reden onrechtmatig jegens [naam onderbewindgestelde] zou hebben gehandeld (wat de Gemeente betwist) en veronderstellend dat [naam onderbewindgestelde] hierdoor op 19 mei 2014 (bij het tekenen van de verkoopovereenkomst van zijn woning) schade heeft opgelopen, terwijl de Gemeente als aansprakelijke partij toen wel bekend was bij [naam onderbewindgestelde] , is de vijfjarige verjaringstermijn voor vorderingen uit onrechtmatige daad op 19 mei 2019 geëindigd. In die periode heeft geen stuiting plaatsgevonden, aldus de Gemeente. Ter zitting heeft de Gemeente nog aangevoerd dat het bewijsaanbod van [eiseres] over de beweerdelijke toezeggingen door [naam 6] en/of [naam 7] met betrekking tot de stuiting niet ter zake dienend is, omdat het toen ging over de Wmo. Daar ging het inderdaad mis, hetgeen is gecorrigeerd. De onderhavige zaak gaat echter niet over de Wmo. De aangehaalde uitspraak van de Raad van State is van na die beweerdelijke toezeggingen en is om die reden niet van toepassing. Er is volgens de Gemeente overigens geen toezegging door [naam 6] gedaan en er zijn ook geen gevolgen aan verbonden. Ten slotte heeft de Gemeente aangevoerd dat er al een schuld was en het causaal verband daarom ontbreekt. Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde schade inzake onterechte korting op de uitkering van [naam onderbewindgestelde] en de immateriële schade beroept de Gemeente zich eveneens op verjaring van de vorderingen per eind 2017/begin 2018. [eiseres] had voor [naam onderbewindgestelde] eerder een procedure aanhangig kunnen maken, hetgeen echter niet is gedaan, aldus de Gemeente.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 3:310 BW een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Niet in geschil is dat [naam onderbewindgestelde] – en daarmee [eiseres] – in ieder geval op 1 november 2015 (de ingangsdatum van bewindvoering door [eiseres] ) met de schade en de Gemeente als aansprakelijke partij bekend is geworden. Gelet daarop verloopt de verjaringstermijn uiterlijk – mogelijk eerder, maar dat laat de rechtbank nu in het midden – op 2 november 2020.
4.11.
Met betrekking tot de stelling van [eiseres] dat de verjaring is gestuit geldt het volgende. Op grond van artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis (waaronder is begrepen de vordering tot schadevergoeding) gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Gelet op dit wettelijk schriftelijkheidsvereiste kunnen de mondelinge mededelingen van [naam onderbewindgestelde] , met inbegrip van het verslag van de Klachtencommissie (dat een weergave inhoudt van hetgeen mondeling is besproken), niet als stuitingshandeling worden aangemerkt. De brief van 26 oktober 2017 kan evenmin als stuitingshandeling worden gekwalificeerd. Weliswaar wordt in die brief – die handelt over een aan [naam onderbewindgestelde] opgelegd gebouwverbod – zijdelings melding gemaakt van een aanhangige klachtenprocedure inzake de behandeling van de schuldenproblematiek van [naam onderbewindgestelde] , maar enige aanmaning, aansprakelijkstelling of voorbehoud van rechten op dat punt blijkt niet uit die brief.
Voor zover [eiseres] heeft beoogd zich te beroepen op de brief van 2 september 2020 als stuitingshandeling, volgt de rechtbank haar daarin evenmin. Ook in die brief wordt de Gemeente immers niet op ondubbelzinnige wijze aansprakelijk gesteld voor eventuele schade.
4.12.
Voor zover [eiseres] ten slotte heeft bedoeld zich te beroepen op erkenning door de Gemeente (bij monde van de heer [naam 6] en de heer [naam 7] ), treft dit evenmin doel: zoals de Gemeente terecht heeft aangevoerd betrof dat – gelet op de desbetreffende stukken – de kwestie die in het kader van de Wmo speelde. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat dit (ook) betrekking had op de nu voorliggende kwestie zijn gesteld noch gebleken.
4.13.
De eerste keer dat de Gemeente ondubbelzinnig aansprakelijk wordt gehouden voor eventuele schade is bij brief van 15 oktober 2021 (rov. 2.21), toen was echter de verjaringstermijn al verstreken.
4.14.
Gelet op het vooroverwogene, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op
verjaring door de Gemeente slaagt. Dit deel van het gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
De Gemeente heeft terecht als verweer aangevoerd dat iedere onderbouwing van de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ontbreekt. Dit deel van het gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens [naam onderbewindgestelde] heeft gehandeld,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2024.
JC