ECLI:NL:RBLIM:2024:6018

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
ROE 24/3620
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met omgevingsvergunning voor woningbouw in Hoensbroek

Op 5 juni 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning aan de Burgemeester Slanghenstraat 43 in Hoensbroek. Verzoeker, P.M.T.M. Geelen, heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 6 september 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker, die vreest voor wateroverlast en verlies van doorzicht naar een natuurgebied, tegen de belangen van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van verzoeker niet opweegt tegen het belang van de vergunninghouder bij het in stand houden van de vergunning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de bouw van de woning niet evident onrechtmatig is en de vergunninghouder op eigen risico bouwt zolang de vergunning niet onherroepelijk is. De voorzieningenrechter besluit om geen onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak te doen en wacht op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een vergelijkbare zaak.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3620
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

P.M.T.M. Geelen, te Hoensbroek, verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M.A. Huppertz) .
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
T. van de Goor, te Brunssum, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning (en het aanleggen van een inrit) op de locatie Burgemeester Slanghenstraat 43 in Hoensbroek.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is niet verschenen.

Overwegingen

Waar deze zaak over gaat
1. Verzoeker woont aan de Burgemeester Slanghenstraat 38 in Hoensbroek. Voor dit deel van Hoensbroek gold ten tijde van het bestreden besluit nog een bestemmingsplan uit 1978. Tegenover verzoeker, aan de overzijde van deze straat, was op grond van dit bestemmingsplan sprake van een bestemming ‘recreatieve doeleinden’. In 2004 heeft verweerder vrijstelling van dit bestemmingsplan verleend ten behoeve van de bouw van twaalf woningen. Vervolgens zijn in de loop van de tijd met gebruikmaking van die vrijstelling bouw-/omgevingsvergunningen verleend voor de bouw van individuele woningen. [1] Met het bestreden besluit is dat ook gebeurd. [2]
2. Verzoeker is het niet eens met de woningbouw aan de overzijde van de straat. Hij heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor een van deze woningen (met huisnummer 43, [3] op de kavels met de kadastrale nummers 1519 en 1532) en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestreden besluit (inhoudende schorsing van dat besluit zodat er voorlopig geen titel meer is voor vergunninghouder om verder te gaan met de bouw). Er lopen nog drie beroepszaken tegen drie andere woningen. Verzoeker vreest dat door de woningen de huidige wateroverlast zal verergeren, met name omdat de woningen de ruimte voor het afstromen en het bergen van water beperken, en is het verder niet eens met woningbouw (zonder dat daaraan behoefte is) op deze plek waar eerst sprake was van groen en natuur.
3. In deze zaak is sprake van een bijzonder juridisch (overgangsrechtelijk) kader dat hierna kort uiteengezet wordt. Daarna gaat de voorzieningenrechter over tot een beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Daarbij komt het vooral aan op een belangenafweging, waarbij het belang van verzoeker bij schorsing van de omgevingsvergunning voor de onderhavige woning wordt afgewogen tegen het belang van vergunninghouder dat zich tegen schorsing verzet.
Juridisch kader.
4. Op 1 augustus 1965 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in werking getreden. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden, onder intrekking van de WRO. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, onder intrekking van de Wro. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet omgevingswet in werking getreden.
5. Artikel 19, tweede lid, van de (ingetrokken) WRO luidde destijds als volgt: “
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing”.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de WRO bevat het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen.
6. In artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro is het volgende bepaald:

1. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

2 (…).

3. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een aanvraag om bouwvergunning en een besluit tot verlening daarvan in overeenstemming met een verleende vrijstelling als bedoeld in het eerste lid”.

In artikel 1.5b, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo is het volgende bepaald: “In afwijking van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een vrijstelling als bedoeld in dat artikel, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, maar nog niet onherroepelijk is, voor zover die vrijstelling ziet op een bouwactiviteit waarvoor onmiddellijk voor dat tijdstip nog geen aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is ingediend, gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet”.
7. In artikel 1.5b, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo is het volgende bepaald:

In afwijking van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een vrijstelling als bedoeld in dat artikel, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, maar nog niet onherroepelijk is, voor zover die vrijstelling ziet op een bouwactiviteit waarvoor onmiddellijk voor dat tijdstip nog geen aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is ingediend, gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet”.
In artikel 1.5b, derde lid, van de Invoeringswet Wabo is, onder verwijzing naar artikel 1.5a, derde lid, bepaald dat, indien een vrijstelling is voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, een omgevingsvergunning tweede fase, die gebruik maakt van die vrijstelling, eveneens moet worden voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo, gelezen in samenhang met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
8. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning in twee fasen worden verleend.
In artikel 2.5, zesde lid, van de Wabo is bepaald dat het besluit met betrekking tot de eerste fase bij het besluit met betrekking tot de tweede fase kan worden gewijzigd, voor zover dat nodig is met het oog op het verlenen van de omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.5, achtste lid, van de Wabo worden de beschikkingen, waarbij positief is beslist op de aanvragen met betrekking tot de eerste en tweede fase, als deze in werking zijn getreden, tezamen aangemerkt als een omgevingsvergunning.
In artikel 6.3 van de Wabo is het volgende bepaald:

Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 in fasen wordt verleend, treden – in afwijking van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c – de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c, elk afzonderlijk in werking zouden treden”.
Uit het overgangsrecht in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat op deze zaak het recht van toepassing is dat gold tot 1 januari 2024. De aanvraag voor een bouw-omgevingsvergunning is op 11 juni 2023 ontvangen. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, met aanverwante wetgeving (en overgangsrecht) van toepassing is.
9. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek wordt gedaan, indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak kan doen.
Spoedeisend belang
10. De voorzieningenrechter treft ingevolge artikel 8:81 van de Awb alleen een voorlopige voorziening indien ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Aan dat vereiste is voldaan omdat de woning met gebruikmaking van de bij het bestreden besluit verleende vergunning wordt gebouwd en het verzoek erop is gericht om dat te voorkomen. De start van de uitvoering van hetgeen vergund is acht de voorzieningenrechter dus voldoende om een spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening aan te nemen.
11. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder weliswaar op eigen risico bouwt zolang de vergunning niet onherroepelijk is, maar dat de kans dat woning (in de hypothese van het door eiser gewenste negatieve oordeel in de hoofdzaak over de omgevingsvergunning) uiteindelijk verwijderd zal moeten worden afneemt naarmate deze verder afgebouwd is dan wel als deze bouw gereed is. Voor verwijdering van de woning is dan immers nodig dat, na hypothetische vernietiging van de omgevingsvergunning, verweerder handhavend gaat optreden (in plaats van opnieuw een omgevingsvergunning verlenen). Denkbaar is dat verweerder, vanuit een belangenafweging, minder snel geneigd is handhavend op te treden en dus eerder geneigd is de woning alsnog middels vergunningverlening te legaliseren als de woning al is afgebouwd dan wanneer de woning nog niet is gebouwd. In die belangenafweging zal immers een rol spelen het belang van vergunninghouder en dat belang is groter wanneer het gaat om afbraak van een al gerealiseerde woning, dan wanneer het gaat om het niet mogen gaan bouwen van een nieuwe woning.
Direct uitspraak in de hoofdzaak (kortsluiten)
12. Bij een verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van een besluit hangende beroep tegen dat besluit, kan de voorzieningenrechter direct uitspraak doen op het beroep. De voorzieningenrechter gaat daartoe in dit geval [4] niet over en overweegt daartoe als volgt.
12.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal naar verwachting op korte termijn [5] uitspraak doen op het hoger beroep dat door verzoeker is ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 november 2021, [6] Die zaak betreft de met de vrijstelling van 12 oktober 2004 verleende bouwvergunning voor de bouw van een woning aan de Burgemeester Slanghenstraat 49 (kadastraal nummer 1364). In die zaak zijn in de kern dezelfde (rechts)vragen aan de orde, zoals de vraag of de vrijstelling uit 2004 nog steeds kan worden gebruikt voor het verlenen van individuele bouwvergunningen, welke eisen in dat verband aan de actualisatie van de ruimtelijke onderbouwing moeten worden gesteld – waaronder de watertoets – en hoe invulling moet worden gegeven aan de toets aan het ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning geldende, actuele beleid. In die zaak heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) op verzoek van de Afdeling op 2 februari 2024 verslag uitgebracht over het watersysteem en de gevolgen daarop van de woningen die door het vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakt worden. Zoals gezegd zal de Afdeling de betreffende rechtsvragen dus op korte termijn definitief beantwoorden. Daarnaast zijn bij de rechtbank nog twee zaken aanhangig, [7] waarin dezelfde vragen spelen, maar waarin geen verzoek om voorlopige voorziening is gedaan.
12.2.
Er lopen dus nog drie andere zaken waarin hetzelfde vrijstellingsbesluit aan de orde is en grotendeels hetzelfde in geschil is. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft over deze geschilpunten reeds de uitspraak van 12 november 2021 in de betreffende hoofdzaak gedaan en de Afdeling zal daarover, op basis van het verslag van de StAB en de reacties daarop, dus in hoogste instantie uitspraak gaan doen. Vanuit oogpunt van finale geschilbeslechting acht de voorzieningenrechter het gewenst deze uitspraak af te wachten alvorens uitspraak te doen op het onderhavige beroep en de twee andere beroepen.
12.3.
Gelet op het voorgaande maakt de voorzieningenrechter geen gebruik van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Nadat de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep is gedaan, zal worden bevorderd dat de onderhavige zaak gevoegd met de andere lopende zaken door de rechtbank, als uitgangspunt in lijn met de Afdelingsuitspraak, wordt afgedaan.
13. De voorzieningenrechter zal zich in deze zaak dus beperken tot een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek ziet op schorsing van de met vrijstelling verleende bouw(omgevings)vergunning. Verzoeker heeft zich bij de behandeling van zijn verzoek ter zitting op het standpunt gesteld dat vergunninghouder in elk geval de uitspraak van de Afdeling zou moeten afwachten.
Belangenafweging
14. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
14.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek ziet en ook alleen maar kan zien op de schorsing van de met de vrijstelling verleende bouwvergunning voor de onderhavige woning. Verzoeker (noch diens schoonzus G.H. Geelen-Kessen) hebben een voorlopige voorziening gevraagd in de onder 12.1 vermelde andere twee zaken, waarin beroep bij de rechtbank aanhangig is. De meest zuidelijke kavel met kadastraal nummer 1364 en die met nummer 1495 zijn bebouwd. De bouw op kavel 1521 is vergaand afgerond.
14.2.
Verzoeker heeft bij de behandeling van zijn verzoek ter zitting desgevraagd verduidelijkt dat hij in de eerste plaats door het instellen van beroep wil voorkomen dat de vergunningen in rechte komen vast te staan. Hij blijft bij zijn standpunt dat de vrijstelling uit 2004 niet meer kan worden gebruikt en dat die nu niet meer zou worden verleend.
14.3.
De voorzieningenrechter overweegt daarover dat hij vooralsnog geen aanleiding ziet om hierover anders te oordelen dan in de hiervoor al genoemde uitspraak van 12 november 2021. De Afdeling zal naar verwachting op korte termijn hierover een definitief oordeel geven. Voor een schorsing van de vergunning (tot de uitspraak van de Afdeling) ziet de voorzieningenrechter hierin, gezien de gevolgen die dat voor de vergunninghouder heeft, dan ook geen aanleiding.
14.4.
Verzoeker heeft bij de behandeling van zijn verzoek ter zitting verder desgevraagd toegelicht dat hij in de onderhavige zaak om schorsing heeft gevraagd omdat de vergunninghouder in dit geval van ‘grens tot grens’ bouwt onder andere doordat hij tevens vergunningvrije bouwwerken, zoals een garage, opricht. Daardoor wordt het (door)zicht op het achterliggende natuurgebied weggenomen en wordt de openheid, waarnaar ook door de gemeente zou worden gestreefd, aangetast. Door de bouw tot aan de perceelsgrenzen verdwijnt ook de groenbeleving vanaf de straat, aldus verzoeker. Van de nagestreefde kwaliteit bij de uitbreiding van de wijk komt volgens verzoeker zo niets terecht omdat alles wordt volgebouwd. In dit verband heeft verzoeker er ook op gewezen dat veel natuur is verdwenen door het woningbouwproject en dat er in het verleden al dan niet legaal een groot bos is gekapt. Daar is geen rechtvaardiging voor en dat zou nu niet meer gebeuren, aldus verzoeker. Deze woning druist nog meer dan de andere woningen in tegen de (gewenste) uitgangspunten van het niet dichtbouwen, het behoud van doorzichten en het respecteren van natuur en daarom is (alleen) voor deze woning een voorlopige voorziening gevraagd.
14.5.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het eigen, persoonlijk belang van verzoeker bij behoud van doorzicht naar de achterliggende natuur door de bouw van deze woning nauwelijks wordt geschaad. Verzoeker woont op een afstand van ruim 60 meter van dit perceel en heeft vanuit zijn woning een beperkt, sterk zijdelings zicht op de te bouwen woning. Weliswaar is verzoeker belanghebbende bij onderhavige vergunning, maar vanuit zijn perceel ziet hij niet of ter plaatse wel of geen sprake is van een doorzicht: het verschil tussen wel of niet dichtbouwen op dit perceel is vanaf het perceel van verzoeker nauwelijks waarneembaar en dat geldt ook voor wat er verder (achter) op dit perceel gebeurt.. Dit zijdelingse zicht vanaf relatief grote afstand legt daarom geen groot gewicht in de weegschaal. Bovendien is sprake van een ruime opzet van de kavels met ruimte tussen de te bouwen woningen waardoor doorzicht blijft bestaan. Ten aanzien van de verdwenen natuur en het bos dat is gekapt, overweegt de voorzieningenrechter dat het bos al in 2000/2001 is gekapt. De herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS) heeft in 2005 plaatsgevonden waarbij als compensatie 5,6 hectare aan natuurgebied bij de Caumerbeek is aangewezen. Door een toewijzing van het verzoek en een schorsing van de onderhavige vergunning kunnen die ontwikkelingen niet ongedaan worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de door verzoeker genoemde belangen dan ook niet op tegen het belang van vergunninghouder bij het (in ieder geval voorlopig|) in stand laten van zijn vergunning.
14.6.
Verzoeker heeft tot slot ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn belang bij een schorsing van de vergunning mede is gelegen in het tegengaan van (vergroting van) het risico op wateroverlast in zijn woning en op zijn perceel. Hij wijst erop dat de wijk Nieuw Lotbroek en de projectlocatie, waar de nieuwe woning onderdeel van is, in een kom (een ‘badkuip’) ligt. Het voorheen bestaande waterbufferend vermogen in het projectgebied wordt volgens verzoeker nadelig beïnvloed door de woningen. Het perceel waarop de vergunde woning wordt gebouwd, loopt niet af. De laatste tien meter van de achtertuin zijn opgehoogd, waardoor het water niet in (noord)oostelijke richting afvloeit. Alleen bij een regenbui in een omvang die ééns per 100 jaar voorkomt zou wateroverlast optreden, maar verzoeker wijst erop dat een dergelijke bui in de afgelopen 25 jaar al zes keer is gevallen. Bij zeer zware regenval sluit het waterschap de terugslagklep die bij de Lotbroekerbeek ter plaatse van de instroom naar de Caumerbeek is geplaatst. Deze terugslagklep moet voorkomen dat water vanuit de Caumerbeek de Lotbroekerbeek instroomt. Als die door het waterschap wordt gesloten, loopt het water terug in de badkuip die vervolgens over loopt.
Verzoeker heeft verder nog inhoudelijk gereageerd op het deskundigenadvies dat de StAB op verzoek van de Afdeling heeft uitgebracht en daar een aantal kritische kanttekeningen bij geplaatst. In elk geval is verzoeker het niet eens met de conclusie van verweerder dat uit het StAB-rapport zou volgen dat realisatie van het project niet van invloed is op de wateroverlast die in de wijk wordt ondervonden.
14.7.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het (door verweerder in deze procedure ingebrachte) StAB-verslag. Daarin is onder meer vermeld dat door de bebouwing niet vaker of sneller wateroverlast ontstaat, maar dat door de verhoging van de bouwkavels de mogelijkheid van oppervlakkige afstroming van hemelwater richting de oostelijke Lotbroekerbeek vermindert en het gebied bergingscapaciteit verliest op maaiveld. Bij overstroming blijkt dat het waterpeil hoger is bij invulling van het vrijstellingsbesluit bij een T=100 bui. Bij een T=25 bui is het verschil tussen bebouwd en onbebouwd niet zichtbaar, aldus het StAB-verslag. De StAB onderschrijft dus verzoekers standpunt dat de realisatie van het hele project (de twaalf dan wel acht woningen) wel van enige invloed is op de wateroverlast die bij hevige buiten kan ontstaan. Dit ondanks de voorgeschreven maatregelen om water op de eigen percelen te bergen en geleidelijk in oostelijke richting af te voeren richting Lotbroekerbeek. Vast staat echter, hetgeen ook verzoeker erkent, dat ernstige wateroverlast, zoals die waarbij de wijk waar verzoeker woont onder meer in 2016 en 2021 onder water is gelopen, niet wordt veroorzaakt door de geprojecteerde woningen, laat staan door deze ene woning waar het verzoek om schorsing op ziet. Om naar een oplossing toe te werken voor deze problematiek is verweerder in gesprek met het waterschap. Duidelijk is dat die oplossing niet kan worden gevonden in het niet realiseren van het project. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het belang van verzoeker bij schorsing van de vergunning voor deze ene woning in verband met de negatieve invloed daarvan op de in het gebied voorkomende wateroverlast, niet opweegt tegen het belang van vergunninghouder bij het in stand laten van zijn vergunning. Ook dit levert geen grond op voor een schorsing.
15. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat, mede gelet op de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2021 en op het verslag van de StAB, geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Dat betekent dat er ook op die grond geen reden is om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hij wijst er wel nog op dat het verzoek is afgewezen na een belangenafweging en een voorlopige beoordeling van evidente onrechtmatigheid. Dat betekent dus niet dat de vergunning rechtmatig is verleend. Daarover zal de rechtbank een uitspraak doen nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in het aanhangige hoger beroep. Zo lang de vergunning niet onherroepelijk is, bouwt vergunninghouder op eigen risico.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 september 2024.
De griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 september 2024.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Volgens verweerder zullen overigens niet alle woningen worden gerealiseerd en zal de beperking van het aantal woningen nog planologisch worden geregeld.
2.Zie verder over deze woningbouw-ontwikkeling de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 november 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:8527.
3.In het dossier wordt zowel toekomstig huisnummer 41 als toekomstig huisnummer 43 genoemd.
4.Anders dan in de vorige uitspraak van 12 november 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:8527) over vergunningverlening voor een andere woning met gebruikmaking van hetzelfde vrijstellingsbesluit.
5.Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting bij de Afdeling op 23 oktober 2024.
7.Zaaknummers ROE 21/2776 en ROE 22/2876.