ECLI:NL:RBLIM:2024:6006

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
03/161349-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan grootschalige hennepteelt en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan grootschalige hennepteelt. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zijn loods ter beschikking had gesteld voor de teelt van hennep, maar sprak hem vrij van de diefstal van elektriciteit en water. De verdachte had een blanco strafblad en de rechtbank hield rekening met de grote persoonlijke en financiële gevolgen die het delict voor hem had gehad, evenals met de forse overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier jaar. In plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf, legde de rechtbank een taakstraf van 80 uren op. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had vrijspraak van de primaire variant en bewezenverklaring van de subsidiaire variant gerekwireerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, maar wel als medeplichtige. De rol van de verdachte was faciliterend, maar onmisbaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld bij de diefstal van elektriciteit en water, wat leidde tot zijn vrijspraak van deze feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde diende te worden vrijgesproken, maar dat het subsidiaire feit bewezen was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/161349-23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1966,
wonende te [adres 1] ,
hierna: de verdachte.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 augustus 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Op 21 augustus 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met de respectievelijke parketnummers 03/161350-23, 03/161353-23, 03/161354-23 en 03/161352-23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: primairalleen of samen met anderen een grote hoeveelheid hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door het pand aan de [adres 2] in Voerendaal voor de teelt van hennep ter beschikking te stellen;
Feit 2: primairalleen of samen met anderen een hoeveelheid elektriciteit toebehorend aan [naam 1] heeft weggenomen door middel van verbreking;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door het pand aan de [adres 2] in Voerendaal hiervoor ter beschikking te stellen;
Feit 3: primairalleen of samen met anderen een hoeveelheid water toebehorend aan [naam 2] heeft weggenomen door middel van verbreking;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door het pand aan de [adres 2] in Voerendaal hiervoor ter beschikking te stellen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle drie de feiten gerekwireerd tot vrijspraak van de primaire variant en bewezenverklaring van de subsidiaire variant.
De betrokkenheid van de verdachte is hierin gelegen dat hij bewust de loods aan een stroman heeft verhuurd om [medeverdachte 3] in de gelegenheid te stellen daar hennep te telen. Enkel het ter beschikking stellen van de loods kan niet tot een bewezenverklaring van medeplegen leiden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair en voor het overige vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger maar enkel als medeplichtige kan worden aangemerkt. Gelet op vaste jurisprudentie zijn het ter beschikking stellen van een ruimte en het ontvangen van huurpenningen onvoldoende voor medeplegen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging betoogd dat voor een bewezenverklaring van (medeplegen van) diefstal, alsook de medeplichtigheid hiertoe, vereist is dat de verdachte opzet had op het wegnemen van elektriciteit. Gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad is het geen feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennep diefstal van elektriciteit impliceert. Dezelfde redenering geldt voor de diefstal van water. Ook de verdachte wist dit allebei niet, want hij was niet bekend met de wereld van hennepteelt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad verdient de diefstal van stroom in een zaak als deze zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt volgens die rechtspraak op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de diefstal van water.
De officier van justitie heeft aan deze diefstal geen zelfstandige aandacht besteed. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte een maandelijkse vergoeding voor deze kosten in het huurcontract heeft gezet, op zijn bankrekening heeft ontvangen en conform een van tevoren vastgesteld maandbedrag aan de nutsmaatschappijen heeft betaald. Pas achteraf heeft hij facturen gekregen voor de stroom en het water die wel verbruikt maar niet geregistreerd en betaald waren. Uit het dossier blijkt niet van concrete gedragingen, uitlatingen of andere bevindingen waaruit de rechtbank kan concluderen dat de verdachte niettemin opzet had op deze diefstallen. Ook blijkt niet dat hij het risico hierop voor lief heeft genomen.
Het ontbreken van opzet bij de verdachte op de diefstal, ook in voorwaardelijke vorm, staat aan een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 zowel primair als subsidiair ten laste gelegde in de weg. Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat, nu van enige strafbare betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van stroom en van water uit het dossier niet blijkt, de verdachte van feit 2 en 3 integraal moet worden vrijgesproken.
Derhalve zal de rechtbank de verdachte van de feiten 2 en 3 vrijspreken.
Vrijspraak feit 1 primair
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat de rol van de verdachte groter is geweest dan het als eigenaar verhuren van de loods voor de hennepteelt. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijs feit 1 subsidiair
Aangezien de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 augustus 2024;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van 23 januari 2018, pagina’s 151 en 152;
  • de rapportage bevindingen positieve netmeting van [naam 1] van 23 januari 2018, pagina 154;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2018, pagina’s 176 en 177;
  • het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 15 februari 2018, pagina’s 164 tot en met 169.
Partiële vrijspraak feit 1 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte [medeverdachte 3] opzettelijk behulpzaam is geweest bij het telen van hennep door hem hiervoor zijn loods ter beschikking te stellen. Dit opzet strekt zich uit tot diens mededader [medeverdachte 4] , met wie [medeverdachte 3] de hennepkwekerij runde. Voor zover andere namen in de tenlastelegging zijn genoemd, zal de rechtbank de verdachte in zoverre vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
Feit 1 subsidiair
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 24 januari 2018 te Voerendaal opzettelijk hebben geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) ongeveer 1723 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 24 januari 2018 te Voerendaal opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1 subsidiair
Medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een taakstraf van 240 uren op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar. De verdachte heeft het initiatief genomen voor deze hennepteelt. Bij tijdige berechting was een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend geweest, maar vanwege het grote tijdsverloop is een taakstraf meer gepast. De voorwaardelijke gevangenisstraf is niet zozeer bedoeld om een recidiverisico te verlagen, maar wel om de ernst van deze grootschalige en professionele hennepteelt te benadrukken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit rekening te houden met de forse termijnoverschrijding, waardoor oplegging van een onvoorwaardelijke straf niet meer redelijk is. De eis van de officier van justitie zou alleen gepast zijn voor een dader die binnen een redelijke termijn wordt berecht. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten gevolge van zijn misstap is hij opdrachten met zijn schildersbedrijf misgelopen, heeft hij gezichtsverlies geleden in zijn kleine gemeenschap, heeft hij hoge onkosten gehad en is zijn echtgenote van hem gescheiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn loods ter beschikking gesteld voor grootschalige hennepteelt. De rol van de verdachte was hierin slechts faciliterend, maar niettemin onmisbaar. De kwekerij was buitengewoon professioneel en grootschalig en is ongeveer acht maanden in bedrijf geweest. Er is een einde aan gekomen door de inval van de politie. Hennep schaadt de gezondheid van met name jonge gebruikers. De handel in hennep gaat gepaard met zwarte geldstromen die de legale economie ondermijnen. De verdachte heeft hiervoor destijds geen oog gehad en uitsluitend gehandeld uit een zucht naar eigen geldelijk gewin, omdat de legale verhuur van zijn loods niet rendabel bleek.
De rechtbank zal in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij zowel in de 51 jaar voor dit delict als in de zesenhalf jaar na dit delict geen strafbare feiten heeft gepleegd, dat dit delict voor hem grote persoonlijke en financiële gevolgen heeft gehad en dat zijn leven op orde is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is neergelegd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op het moment van het verhoor van de verdachte op 16 oktober 2018. Met betrekking tot het procesverloop constateert de rechtbank geen bijzondere omstandigheden. Derhalve is de redelijke termijn op het moment van de uitspraak van dit vonnis met bijna vier jaren overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank het niet langer opportuun aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, en zal de rechtbank hem een taakstraf opleggen van 80 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte de hem onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2024.
Buiten staat
Mrs. Peters en Van de Pasch zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten ongeveer 1723 hennepplanten,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen
en/of onbekend gebleven personen op of omstreeks
24 januari 2018 te Voerendaal met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan
de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1723
hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks
24 januari 2018 te Voerendaal, in elk geval in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten
ter beschikking te stellen
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2
Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen
en/of onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot
en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] , althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen
en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven
personen en/of zijn/hun mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door het pand (gelegen aan de [adres 2] te
Voerendaal) ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen
en/of onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot
en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk
geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen en/of zijn/hun
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] , althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen
en/of zijn/hun mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door het pand (gelegen aan de [adres 2] te
Voerendaal) ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummers 2019062194, 2018005825, 2018012531, 2018158588 en 2018158642, gesloten op 23 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1160.