ECLI:NL:RBLIM:2024:6004

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
03/161353-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt door huurcontract op naam te zetten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 4 september 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die medeplichtig werd geacht aan het telen van hennep. De verdachte had een huurcontract voor een loods op zijn naam gezet, wat hem in staat stelde om de loods ter beschikking te stellen voor hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat, gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn en de geringe rol van de verdachte, het niet opportuun was om een straf op te leggen. De verdachte had in zijn leven voor dit delict en in de zes en een half jaar daarna geen strafbare feiten gepleegd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2024, waarbij de verdachte aanwezig was en zijn standpunt kenbaar maakte. De officier van justitie had vrijspraak van de primair ten laste gelegde feiten gevorderd, maar de rechtbank achtte de medeplichtigheid aan hennepteelt bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit en water, omdat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank legde geen straf op, maar erkende de bewezenverklaring van de medeplichtigheid aan hennepteelt. De uitspraak benadrukte het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de omstandigheden waaronder de verdachte handelde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/161353-23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1967,
wonende te [adres 1] ,
hierna: de verdachte.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 augustus 2024. De verdachte is verschenen. De officier van justitie en de verdachte hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Op 21 augustus 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met de respectievelijke parketnummers 03/161349-23, 03/161350-23, 03/161354-23 en 03/161352-23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, nadat ter terechtzitting van 14 augustus 2024 wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: primairalleen of samen met anderen een grote hoeveelheid hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door een pand te huren, een huurcontract op zijn naam te ondertekenen en dit pand ter beschikking te stellen voor hennepteelt;
Feit 2: primairalleen of samen met anderen een hoeveelheid elektriciteit toebehorend aan [naam 2] heeft weggenomen door middel van verbreking;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door de onder 1 subsidiair genoemde handelingen;
Feit 3: primairalleen of samen met anderen een hoeveelheid water toebehorend aan [naam 1] heeft weggenomen door middel van verbreking;
subsidiairmedeplichtig hieraan is geweest door de onder 1 subsidiair genoemde handelingen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
De verdachte heeft bewust een loods gehuurd en tegen een vergoeding aan [medeverdachte 3] ter beschikking gesteld, terwijl hij wist dat dit was voor zaken die het daglicht niet konden verdragen. Daarmee heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pand voor de hennepteelt zou worden gebruikt.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 14 augustus 2024 verklaard dat hij begin 2017 uit het buitenland is teruggekeerd naar Nederland en dat hij toen zonder woning en zonder inkomsten zat. Een oude bekende van hem, medeverdachte [medeverdachte 3] , stelde hem voor dat hij geld kon verdienen door het ondertekenen van een huurovereenkomst. De verdachte wist dat het om zaken ging die het daglicht niet konden verdragen, maar hij heeft niet doorgevraagd en de huurovereenkomst voor een loods ondertekend. Hij heeft hier een aantal keren een envelop met geld voor gekregen, voor een bedrag van in totaal € 4.000,00. Hij is zelf nooit in de loods geweest. De huur die hij aan de verhuurder [medeverdachte 1] moest betalen, kreeg hij van [medeverdachte 3] contant in een envelop. Hij maakte die dan per bank aan [medeverdachte 1] over.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van enige strafbare betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van stroom en van water uit het dossier niet blijkt, zodat de verdachte van feit 2 en 3 integraal zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 primair
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat de rol van de verdachte groter is geweest dan het tegen betaling aangaan van een huurovereenkomst en het ter beschikking stellen van het gehuurde voor de hennepteelt. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijs feit 1 subsidiair
Aangezien de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 augustus 2024;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van 23 januari 2018, pagina’s 151 en 152;
  • de rapportage bevindingen positieve netmeting van [naam 2] van 23 januari 2018, pagina 154;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2018, pagina’s 176 en 177;
  • het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 15 februari 2018, pagina’s 164 tot en met 169.
Partiële vrijspraak feit 1 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] opzettelijk behulpzaam is geweest bij het telen van hennep door hun hiervoor een op zijn naam gehuurde loods ter beschikking te stellen. Voor zover andere namen in de tenlastelegging zijn genoemd, zal de rechtbank de verdachte in zoverre vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 24 januari 2018 te Voerendaal opzettelijk hebben geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) ongeveer 1723 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte te Voerendaal opzettelijk behulpzaam is geweest door dat pand te huren door een huurcontract op zijn naam te zetten en dat huurcontract te ondertekenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1 subsidiair
Medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een taakstraf van 180 uren op te leggen. Bij tijdige berechting was een gevangenisstraf passend geweest, maar vanwege het grote tijdsverloop is een taakstraf meer gepast.
6.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij in staat is om een taakstraf uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft uitsluitend voor het geld een handtekening gezet onder een huurcontact van een loods, wetende dat de loods die hij hiermee huurde zou worden gebruikt voor de hennepteelt of een ander strafbaar feit. Hennep schaadt de gezondheid van met name jonge gebruikers. De handel in hennep gaat gepaard met zwarte geldstromen die de legale economie ondermijnen. De verdachte heeft hiervoor destijds geen oog gehad en uitsluitend gehandeld uit een zucht naar eigen geldelijk gewin.
De verdachte heeft een blanco strafblad, en heeft in de afgelopen jaren als internationaal chauffeur gewerkt. Het lijkt daarmee een eenmalig incident. De rechtbank zal verder in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij bij de politie meteen heeft bekend dat het zijn handtekening betrof op de huurovereenkomst, en dat hij ter terechtzitting verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is neergelegd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op het moment van het verhoor van de verdachte op 22 oktober 2018. Met betrekking tot het procesverloop constateert de rechtbank geen bijzondere omstandigheden. Derhalve is de redelijke termijn op het moment van de uitspraak van dit vonnis met bijna vier jaren overschreden.
Gelet op deze forse overschrijding van de redelijke termijn, in combinatie met de geringe rol die de verdachte heeft gespeeld, en het gegeven dat hij zowel in zijn leven voor dit delict als in de zesenhalf jaar na dit delict geen strafbare feiten heeft gepleegd, acht de rechtbank het niet langer opportuun aan de verdachte een straf op te leggen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte de hem onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2024.
Buiten staat
Mrs. Peters en Van de Pasch zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - nadat ter terechtzitting van 14 augustus 2024 wijziging van de tenlastelegging is toegelaten - ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten ongeveer 1723 hennepplanten,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen op of omstreeks
24 januari 2018 te Voerendaal met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan
de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1723
hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks
24 januari 2018 te Voerendaal, in elk geval in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door dat pand te huren en door middel van een huurcontract op zijn naam te zetten en dat huurcontract te ondertekenen en/of dat pand vervolgens ter beschikking te stellen aan voornoemde personen ten behoeve van de teelt/het kweken van hennepplanten;
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2
Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen, in of omstreeks de
periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen en/of
onbekend gebleven personen en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen en/of zijn/hun
mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door dat pand te huren en door middel van een huurcontract op zijn naam te zetten en dat huurcontract te ondertekenen en/of dat pand vervolgens ter beschikking te stellen aan voornoemde personen ten behoeve van de teelt/het kweken van hennepplanten;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven personen, in of omstreeks de
periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk
geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer anderen en/of onbekend gebleven
personen en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , althans een of meer
anderen en/of onbekend gebleven personen en/of zijn/hun mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door dat pand te huren en door middel van een huurcontract op zijn naam te zetten en dat huurcontract te ondertekenen en/of dat pand vervolgens ter beschikking te stellen aan voornoemde personen ten behoeve van de teelt/het kweken van hennepplanten;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummers 2019062194, 2018005825, 2018012531, 2018158588 en 2018158642, gesloten op 23 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1160.