Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aanwezig is. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoeker zijn woning zes maanden niet mag betreden.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Relevante feiten en omstandigheden
5. Verzoeker is hoofdbewoner en eigenaar van de woning. Op 28 mei 2024 heeft de politie een Pools voertuig gecontroleerd met daarin twee inzittenden. De heer [naam] was de bijrijder en had 32 gram amfetamine bij zich. Hij is aangehouden vanwege overtreding van de Opiumwet. Diezelfde dag heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning van verzoeker, omdat de heer [naam] (hierna ook: de medebewoner) tijdelijk verbleef op een kamer in de woning van verzoeker. Tijdens deze doorzoeking heeft de politie in de kamer van de medebewoner nog eens 53 gram amfetamine aangetroffen. Op de kamer van verzoeker werd een boksbeugel aangetroffen en in de keuken een valmes. De drugs en de wapens zijn door de politie in beslag genomen. Verzoeker heeft een boete gekregen voor het in het bezit hebben van wapens. De politie heeft de bevindingen van het onderzoek vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 13 juni 2024.
6. Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder bij brief van 1 juli 2024 het voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft verweerder niet tot een ander standpunt gebracht. Op 29 juli 2024 heeft verweerder het bestreden besluit genomen en het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
7. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in een woning een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig is. Amfetamine (harddrugs) is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
8. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder het “Damoclesbeleid Maasgouw 2020” (hierna ook: het Damoclesbeleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in beginsel overgaat tot sluiting van een woning en voor welke duur de woning wordt gesloten. Verder is bepaald dat onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval direct tot sluiting van een drugspand wordt overgegaan in ernstige gevallen.Een ernstig geval wordt op grond van het Damoclesbeleid in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid harddrugs van groter of gelijk aan 1 gram of groter of gelijk aan 6 pillen of groter of gelijk aan 10 milliliter. Het Damoclesbeleid bepaalt dat de woningsluiting bij een ernstig geval bij een eerste constatering zes maanden bedraagt.Verder is bepaald dat bij een eerste constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 maar minder dan 1 gram, dan wel meer dan 1 maar minder dan 6 pillen, dan wel meer dan 5 milliliter, maar minder dan 6 milliliter, aangenomen wordt dat sprake is van een minder ernstig geval en dat kan worden volstaan met een waarschuwing.
9. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
10. Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b Opiumwet is weergegeven in de uitspraak van 28 augustus 2019(de overzichtsuitspraak) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), nader aangevuld in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022(de evenredigheidsuitspraak). Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet dan beoordeeld worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenredig zijn.
Is verweerder bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
11. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoeker de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten niet betwist. Niet in geschil is dat in de woning 53 gram amfetamine is aangetroffen en dat verweerder daarom in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten. De gronden van verzoeker zijn gericht op de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting.
Is sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk?
12. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten, omdat er géén versterkende omstandigheden zijn, zoals een recidivesituatie of ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woning. Verder is geen sprake van handel in of vanuit de woning of een loop naar het pand. Verweerder heeft niet, dan wel onvoldoende, aangetoond dat de veiligheid en of de leefbaarheid in het gedrang komt wanneer de woning niet zal worden gesloten. Verweerder verwijst voor de motivering hiervan naar het aangetroffen wapen. Dit was een boksbeugel die in het bezit van verzoeker was. De verdovende middelen waren niet in het bezit van verzoeker, maar van een persoon die af en toe in de woning van verzoeker verbleef. Er is naar de mening van verzoeker nooit sprake geweest van een situatie waarbij de veiligheid en de leefbaarheid voor omwonenden in het gedrang is geweest.
12.1.Verweerder stelt zich in het bestreden besluit en het verweerschrift op het standpunt dat sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk is. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs is sprake van een ernstig geval en kan verweerder op grond van het beleid niet volstaan met een waarschuwing. Omdat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, mag aangenomen worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Door sluiting neemt de bekendheid van het pand binnen het drugscircuit af, wordt de loop naar de woning weggenomen en wordt de openbare orde hersteld. Het is noodzakelijk om de veiligheid van de buurtbewoners weer te garanderen en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
12.2.De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Als verweerder bevoegd is om een woning te sluiten, dan is de volgende vraag of er ook een noodzaak is tot sluiting. Daarbij is van belang of verweerder met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
12.3.Zoals in de overzichtsuitspraak overwogen, is de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning een ernstig geval. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit politiewaarnemingen, meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal verweerder - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen - waarom dat het geval was. Slaagt verweerder hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord.
12.4.Verder volgt uit rechtspraak van de Afdelingdat een sluiting van zes maanden bij het aantreffen van harddrugs redelijk en noodzakelijk is. Maar als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
12.5.Vaststaat en niet in geschil is dat in de woning van verzoeker 53 gram amfetamine is aangetroffen en dat dit een handelshoeveelheid harddrugs betreft.Uit de bestuurlijke rapportage blijken geen aanwijzingen van handel in of vanuit de woning. Verder blijkt niet van overlastmeldingen uit de buurt, een loop van en naar de woning van verzoeker. Tijdens de doorzoeking van de woning is verder niet gebleken van overige voorwerpen die erop duiden dat drugs in of vanuit de woning van verzoeker werden verhandeld. Omdat er geen aanwijzingen zijn die duiden op feitelijke handel, heeft de voorzieningenrechter verweerder ter zitting gevraagd om nader te onderbouwen waarom sluiting van de woning noodzakelijk is.
12.6.Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat niet is gebleken van loop naar het pand en dat er geen overlastmeldingen uit de buurt bij de politie bekend zijn. In dit geval is de noodzaak tot sluiting wel minder, maar die is er wel volgens verweerder. Hoewel er geen loop is naar het pand is, kan dit in twijfel worden getrokken. Het kan zijn dat er vanuit de woning werd gehandeld, omdat de medebewoner vanuit de woning weggaat en weer terugkomt.
12.7.De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de noodzaak van de sluiting vooralsnog niet toereikend heeft gemotiveerd. Hoewel een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, is in dit concrete geval niet gebleken van overige aanwijzingen die wijzen op feitelijke handel in of vanuit de woning van verzoeker. Uit wat onder 12.3 en 12.4 is overwogen blijkt dat verweerder in dat geval nader moet onderbouwen waarom sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk is. De door verweerder ter zitting gedane aanname dat niet valt uit te sluiten dat sprake is van loop naar het pand omdat de medebewoner vanuit de woning weggaat en weer terugkomt, volgt de voorzieningenrechter niet. Het komen en gaan van de medebewoner is onvoldoende om te kunnen spreken van “loop naar het pand” als bedoeld in de van toepassing zijnde rechtspraak.
Is sluiting van de woning evenredig?
13. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of de sluiting van de woning evenredig is. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
13.1.Verzoeker voert aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt nu hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Hij heeft de medebewoner toegang tot de woning verleend, zodat deze een slaapplek had en niet op straat hoefde te slapen. De medebewoner is in deze zaak als verdachte aangemerkt, niet verzoeker. Na de inval van de politie heeft verzoeker de medebewoner verzocht om de woning te verlaten en de sleutel in te leveren. Gelet hierop heeft verzoeker als eigenaar van de woning voldoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat een degelijke situatie zich nog eens voordoet.
13.2.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat verzoeker geen wetenschap had van de aanwezigheid van de harddrugs niet afdoet aan de bevoegdheid van verweerder tot sluiting van de woning, omdat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen.
13.3.Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij de medebewoner van vroeger kende en dat de medebewoner bij hem op bezoek is gekomen. De medebewoner had geen slaapplek en verzoeker heeft hem toen uit goedheid geholpen door tijdelijk de kamer in de woning beschikbaar te stellen, totdat de medebewoner woonruimte had gevonden. Verder heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij nooit te maken heeft gehad met drugs en hij geen wetenschap had van het feit dat de medebewoner drugs bij zich had. Hij zou de medebewoner nooit onderdak verleend hebben als hij ervan af had geweten.
13.4.Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat het verzoekers eigen verantwoordelijkheid om afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier aan de orde te voorkomen en dat verzoeker heeft verzuimd om die maatregelen te treffen nu er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning van verzoeker. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd niet kunnen toelichten welke maatregelen verzoeker in dit concrete geval had kunnen treffen om de vondst van de handelshoeveelheid harddrugs te voorkomen.
13.5.Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat 53 gram amfetamine is aangetroffen in de kamer waar de medebewoner verbleef. In het bestreden besluit en de zienswijze van verzoeker staat aangegeven dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in de persoonlijke spullen van de medebewoner. Ter zitting is onduidelijk gebleven waar in de kamer van de medebewoner de amfetamine exact is aangetroffen en of dit wel of niet in de persoonlijke spullen van de medebewoner is geweest. Dit blijkt in ieder geval niet uit de bestuurlijke rapportage van de politie.
13.6.De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de onder 13.4 en 13.5 weergegeven omstandigheden, de persoonlijke verwijtbaarheid onvoldoende is onderbouwd door verweerder. Hoewel van verzoeker als hoofdbewoner mag worden verwacht dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt, blijkt uit vaste rechtspraakdat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt.Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie.Door verweerder is niet bestreden dat verzoeker niet op de hoogte was van het feit dat de medebewoner drugs bij zich had. Daarbij komt dat verweerder ter zitting niet heeft kunnen toelichten waar de vindplaats van de amfetamine in de kamer van de medebewoner was. De vindplaats kan namelijk wel van belang kan zijn voor de beoordeling van de persoonlijke verwijtbaarheid van verzoeker. Daarnaast heeft verweerder ook niet kunnen toelichten welke maatregelen verzoeker in dit concrete geval had kunnen treffen in het kader van het toezicht in de woning.
Gevolgen van de sluiting
13.7.De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent aan een sluiting is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. De woning van verzoeker is een eigendomswoning en verzoeker kan na zes maanden weer terugkeren naar zijn woning. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het recht op privéleven, welke rechten worden beschermd door artikel 8 van het EVRM.De Afdeling heeft in de evenredigheidsuitspraak geoordeeld dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, een gevolg is dat bij de beoordeling moeten worden betrokken.
13.8.Verzoeker heeft aangegeven dat de sluiting van de woning voor hem verstrekkende gevolgen heeft omdat hij voor zes maanden elders onderdak moet vinden en daarmee dubbele woonlasten moet betalen. Ter zitting heeft hij desgevraagd toegelicht dat hij geïnformeerd heeft naar vervangende woonruimte (op een camping), dat hij daarvoor
€ 500,- per week moet betalen en dat hij dit niet kan betalen van zijn inkomen uit arbeid. Daarbij komt dat hij moeilijk vervangende woonruimte kan vinden, omdat hij een grote hond heeft en honden vaak niet zijn toegestaan.
13.9.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn financiële situatie niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat evenmin aannemelijk is geworden dat verzoeker geen vervangende woonruimte kan vinden. Financiële redenen zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
13.10.De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker zijn financiële situatie vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd. Verzoeker kan zijn financiële situatie tijdens de bezwaarfase nader onderbouwen. Ditzelfde geldt voor het inzichtelijk maken van de pogingen die verzoeker heeft gedaan om vervangende woonruimte voor hem en zijn hond te vinden.
14. Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de ontoereikende motivering voor de noodzaak tot sluiting van de woning en de onvoldoende onderbouwing van de persoonlijke verwijtbaarheid van verzoeker voor de vondst van de drugs, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om in de woning te blijven vooralsnog zwaarder moet wegen dan het belang van verweerder bij het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning. Dit betekent dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen.