ECLI:NL:RBLIM:2024:5943

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
03.325162.23 en 03.066651.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens brandstichting met gevaar voor goederen en personen

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 december 2023 brand heeft gesticht bij een winkelpand. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd bijgestaan door mr. A.G. van den Biezenbos. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 augustus 2024. De tenlastelegging omvatte twee feiten: brandstichting met gevaar voor personen en goederen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het tweede feit, maar achtte het eerste feit bewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor gemeen gevaar voor goederen, maar dat er wel levensgevaar voor personen te duchten was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 274 dagen met aftrek van voorarrest en een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege psychiatrische problematiek, waaronder schizofrenie. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte al onder behandeling zou komen in het kader van de TBS. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.325162.23
Parketnummer : 03.066651.19 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortegegevens] ,
thans gedetineerd in [adresgegevens PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 augustus 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] is niemand ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:brand heeft gesticht waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht;
Feit 2:brand heeft gesticht waardoor goederen in gevaar werden gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in de weergave van de bewezenverklaring door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat als gevolg van de brandstichting, zoals tenlastegelegd onder feit 2, gemeen gevaar voor goederen te duchten was en vordert vrijspraak voor dat feit. De officier van justitie acht de brandstichting onder feit 1 wel bewezen, alsmede dat daardoor gevaar voor goederen en personen te duchten was. Het betrof immers een oud pand, waarvan de vloeren en tussenlagen van hout zijn, waardoor de brand zich gemakkelijk had kunnen verspreiden indien die niet tijdig was geblust. Ten tijde van de brandstichting sliep de bewoonster van het pand in de woning boven de winkel waardoor haar welzijn in gevaar is gebracht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen volgt dat de brand zich heeft verspreid tot andere goederen dan het in brand gestoken vuilnis. Derhalve kan niet worden bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het bestanddeel gevaar voor personen, nu dat enkel blijkt uit een summiere omschrijving in het proces-verbaal van bevindingen, dat niet door daartoe gespecialiseerde politieagenten is opgemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier in onvoldoende mate kan worden opgemaakt dat er op enig moment, als gevolg van de brandstichting, gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Ook de zich in het dossier bevindende foto’s scheppen geen duidelijk beeld over de grootte van de brand en hoe die zich had kunnen ontwikkelen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
Feit 1
Bewijsmiddelen
Het
proces-verbaal van bevindingen [2] van verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] van 6 december 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 6 december 2023 zagen wij dat er tegen het pand van de kledingwinkel [naam winkel] in de [adres] een brand woedde. Wij zagen dat deze brand snel groter werd en dat deze ook al het glas van het winkelpand had laten barsten. Wij zagen dat er afval in brand stond. Wij zagen dat er op de bovenste verdieping iemand woonachtig was.
Het
proces-verbaal van forensisch onderzoek [3] van verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] van 6 december 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Wij zijn werkzaam als forensisch brandonderzoeker.
Ter plaatse werden wij aangesproken door: [ naam aangever] . Op de eerste etage is het magazijn van [naam winkel] gelegen. Op de tweede etage, vanaf [huisnummers] , ligt de woning van aangever [ naam aangever] . [ naam aangever] gaf desgevraagd aan dat zij wakker is geworden van een tikkend geluid. Toen zij wakker was bemerkte zij dat een brandlucht in haar woning hing.
Uit de opgemaakte aanvraag bleek dat een aantal vuilniszakken, welke tegen de gevel van winkel [naam winkel] lagen in brand waren gestoken. In de etalageruit zou door de brand een gat in de etalageruit zijn ontstaan. Wij zagen dat de gevelopeningen van de winkels aan de [adres] van hout waren. Wij zagen dat ter hoogte van de eerste etage de gevel zwart geblakerd was.
Ten tijde van de brand bevond benadeelde zich in de woning op de tweede etage boven de winkel waar brand was gesticht. De brand vond plaats op de openbare weg. Indien de brand niet vroegtijdig zou zijn ontdekt had de brand verder kunnen uitbreiden in de richting van voornoemde woning. Het betreft een oud pand met houten tussenvloeren. Gezien de bouwwijze is er sprake geweest van gevaar voor uitbreiding van de brand. Er is sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en er was levensgevaar voor personen te duchten.
Het
proces-verbaal van aangifte door [naam store manager] [4] van 6 december 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben als store manager gemachtigd om aangifte te doen namens [naam winkel] , gelegen aan de [adres] . Op woensdag 6 december 2023 omstreeks 5:55 uur ontving ik van mijn collega [naam] telefonisch het bericht dat hij naar de winkel moest komen in verband met brand. Het winkelpand bestaat uit 4 verdiepingen, op de begane grond en de eerste verdieping is de winkel, hier ligt en hangt de kleding uitgestald. Ik zag en rook de geur van brand en verbrand plastic op de kleding. Ik hoorde dat de medewerker van [naam bedrijf] zei dat de microdeeltjes van het verbrande plastic zich hadden gehecht aan de kleding en dat dit niet eruit te krijgen was. Ik hoorde dat dit de kleding op de eerste verdieping betrof, de heren- en kinderkleding. Ongeveer 85% van de kinderkleding en ongeveer 50% van herenkleding heeft schade opgelopen en kan niet meer verkocht worden.
De
verklaring van de verdachte ter terechtzittingvan 21 augustus 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik heb op 6 december 2023 bij de [naam winkel] in [plaatsnaam] die vuilniszakken met een aansteker in brand gestoken.
Overweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de woning boven de winkel ten tijde van de brandstichting werd bewoond, dat de brand de etalageruit en de zich in het pand bevindende goederen heeft beschadigd en dat de brand zich zonder interventie gemakkelijk had kunnen verspreiden, met name vanwege de in het pand gebruikte houtconstructie. In de woning waar aangeefster [ naam aangever] zich bevond was tevens al een brandgeur waarneembaar.
Daaruit concludeert de rechtbank dat er naast het evident aanwezige gemeen gevaar voor goederen, dat zich deels ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, tevens sprake is geweest van te duchten (levens)gevaar voor personen. De rechtbank volgt hierin de conclusies van de forensisch brandonderzoekers. Het was te verwachten dat de brand zich verder zou verspreiden en daardoor ook rookontwikkeling zou ontstaan, waarbij het gelet op het feit dat de brandstichting in de nachtelijke uren is gepleegd, voor de verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat zich in de bovenwoning een of meerdere personen bevonden wier leven in gevaar werd gebracht door de brandstichting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 6 december 2023 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht bij een (winkel)pand ( [naam winkel] ) gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met vuilniszakken, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd (winkel)pand en de in dit (winkel)pand zich bevindende goederen, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de zich in de bovenwoning bevindende [ naam aangever] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte slechts in verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte al vanaf jonge leeftijd kampt met psychiatrische problematiek, voornamelijk schizofrenie, en daaromheen tevens persoonlijkheidsproblematiek en een stoornis in het gebruik van middelen als coping-mechanisme spelen. De officier van justitie neemt het advies om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte, zoals dat is vervat in de NIFP-dubbelrapportage, over.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat de verdachte niet in verminderde mate toerekeningsvatbaar, maar volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Die conclusie ligt het meest voor de hand als gekeken wordt naar de omschrijving van de psychiater in de NIFP-dubbelrapportage. Zij heeft namelijk beschreven dat de verdachte weinig inzicht heeft in zijn gevoelsleven en emoties, niet adequaat kan kanaliseren en de controle op zijn gedrag verliest.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid als advies uitgebracht de feiten in
verminderdemate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater heeft in dat kader beschreven dat de verdachte, waarschijnlijk vanuit gebrekkige omgevingsfactoren en emotionele en pedagogische verwaarlozing, kampt met een zwakkere zelfregulatie waardoor hij in beperktere mate stressvolle situaties op adequate wijze kan kanaliseren, als gevolg waarvan hij sneller vervalt in drugsgebruik en agressief gedrag. Hierdoor kan hij de controle verliezen en reageert hij impulsief.
De psycholoog rapporteert daaromtrent dat de verdachte door deze persoonlijkheidseigenschappen en verslavingsproblematiek zijn handelen en de consequenties daarvan in mindere mate kan overzien, maar dat hij wel kan inzien dat zijn gedrag problematisch en strafbaar is. Niet elke keer als hij boos is pleegt hij strafbare feiten. Er zijn verder geen evidente aanwijzingen dat de psychotische problematiek een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten, temeer nu de verdachte aangaf ten tijde van het begaan van het feit geen last te hebben gehad van stemmen die hem ergens toe aanzetten.
Uit deze beschrijvingen trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict moet hebben begrepen dat zijn handelen niet mocht en strafbaar was, maar dat hij onder invloed van de psychische problematiek in onvoldoende mate in staat was zijn gedrag bij te sturen. Dat het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen heeft ontbroken is de rechtbank niet aannemelijk geworden, zodat er bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid in het geheel uitsluit. Er zijn ook geen (andere) feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten. De rechtbank neemt de conclusie uit de rapportages over en maakt die tot de hare en zal het feit in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 274 dagen met aftrek van het voorarrest en een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor wat betreft de duur gelijk dient te worden gesteld aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd en heeft geen verweer gevoerd tegen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. De raadsman acht, gelet op de bepleite partiële vrijspraak ten aanzien van het gevaar voor personen, artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet van toepassing, waardoor de TBS-maatregel ten hoogste vier jaar kan duren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de nacht van 6 december 2023 bij een winkelpand in de [adres] brand gesticht door vuilniszakken met een aansteker in brand te steken. Door de brand die hij heeft veroorzaakt is de ruit van de etalage gebarsten, is de winkelvoorraad beschadigd en is een deel van de winkel en de bovenwoning bedekt met roet. De verdachte heeft niet enkel materiële schade teweeggebracht, maar heeft ook gevaar doen ontstaan voor het welzijn en het leven van de zich op dat moment in de bovenwoning bevindende bewoonster. Door zijn handelen is de verdachte anderen ernstig tot overlast geweest en heeft hij gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. De rechtbank neemt hem dat zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
In aanvulling op hetgeen hiervoor over de rapportages van de deskundigen is beschreven overweegt de rechtbank dat door de gedragsdeskundigen is vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, PTSS, een ernstige (antisociale) persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van verschillende verdovende middelen. Deze psychische stoornissen waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde en hebben het handelen van de verdachte beïnvloed, zodat de verdachte als gevolg daarvan verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Bij de strafoplegging zal hiermee rekening worden gehouden.
De verdachte heeft een uitgebreid strafblad met overwegend geweldsdelicten. Door de deskundigen wordt het risico op recidive als (zeer) hoog ingeschat. Het risico op het plegen van geweld ontstaat vooral als zich situaties voordoen waarin de verdachte zijn gevoelens door zijn achterdochtige denkwijze niet onder controle heeft. Door emotionele instabiliteit, impulsiviteit, het onvermogen om zich in te leven in anderen en een gebrekkig probleem- en zelfinzicht kan hij lastig met dergelijke situaties omgaan en neemt de agressie toe.
Strafmaat
Gelet op de ernst van het feit kan enkel worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Alles afwegende, daarbij tevens in ogenschouw genomen dat de rechtbank de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar acht zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 274 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden, en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Zoals reeds overwogen komt de rechtbank op grond van de beschrijvingen en adviezen van de deskundigen tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor er een (zeer) hoog recidiverisico blijft bestaan op soortgelijke delicten in de toekomst, indien behandeling daarvoor zal uitblijven. In het verleden is de verdachte al talloze keren veroordeeld vanwege onder meer geweldsdelicten. De algemene veiligheid van personen en goederen vereist dan ook de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling, om een einde te maken aan dit delictgedrag. Het bewezenverklaarde betreft een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Door de deskundigen is geadviseerd om deze maatregel van terbeschikkingstelling vorm te geven binnen een kader met dwangverpleging, gezien de complexe psychische problematiek, het (zeer) hoge recidiverisico en de noodzaak van een langdurige en intensieve behandeling binnen een gesloten omgeving.
Over het gepaste kader heeft de reclassering in haar advies van 9 augustus 2024 gelijkluidend geadviseerd. Zij adviseert negatief over een terbeschikkingstellingsmaatregel met voorwaarden, aangezien de verdachte zich niet in voldoende mate met behulp van voorwaarden laat sturen. De verdachte kan zich nauwelijks aan voorwaarden houden, niet zo zeer door onwil, maar omdat hij het simpelweg niet kan. Ter terechtzitting heeft de verdachte dat beeld desgevraagd ook bevestigd. Hij vindt de voorwaarden soms zwaar en acht het niet onwaarschijnlijk dat hij zich daar niet aan zal kunnen houden.
De rechtbank constateert dat zowel de deskundigen als de verdachte zelf eensgezind zijn over de lage kans van slagen van een terbeschikkingstellingsmaatregel binnen een voorwaardelijk kader. Langdurige begeleiding en behandeling binnen een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk om het recidiverisico te beperken. De rechtbank zal de verdachte daarom ter beschikking stellen en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, in de zin van artikel 38e Sr, aangezien door de brandstichting gevaar voor personen te duchten is geweest. De termijn van de terbeschikkingstelling is dan ook niet gemaximeerd.
Maatregel artikel 38z Sr
De rechtbank ziet, gelet op de langdurige behandeling en begeleiding die in het kader van de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling zal volgen, geen belang om tevens een maatregel in de zin van artikel 38z Sr op te leggen.

7.De vordering benadeelde partij

De rechtbank vat het door [benadeelde] ingediende schadevergoedingsformulier niet op als een vordering van de benadeelde partij zoals bedoeld in de wet, nu er geen bedrag aan schadevergoeding wordt gevorderd, en zal daar derhalve geen beslissing op nemen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 april 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf in beginsel op zijn plaats is. Toch zal de rechtbank de vordering afwijzen. Daartoe overweegt zij dat de verdachte binnen het kader van de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling voor langere tijd rechtens zijn vrijheid zal worden ontnomen zodat hij behandeld kan worden voor de complexe psychische problematiek waaraan hij lijdt. De rechtbank acht het bij die stand van zaken niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten, waardoor behandeling en begeleiding in een voor de verdachte beter geschikte omgeving nog langer op zich zouden laten wachten. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve af.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel van terbeschikkingstelling
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Vordering tot tenuitvoerlegging
-
wijst afde vordering van de officier van justitie van 31 mei 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel in de zaak onder parketnummer 03.066651.19.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Linders, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2024.
Buiten staat
Mr. G.P.C Dijkshoorn-Sleebe is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 6 december 2023 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht bij/aan een (winkel)pand ( [naam winkel] ) gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een (berg) vuilniszakken en/of afval, althans met een brandbare stof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd (winkel)pand en/of de in dit (winkel)pand zich bevindende goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de zich in de bovenwoning bevindende [ naam aangever] te duchten was;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 december 2023 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht bij/aan een (winkel)pand ( [naam winkel] ) gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een vuilniszak en/of afval, althans met een brandbare stof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd (winkel)pand en/of de in dit (winkel)pand zich bevindende goederen;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, registratienummer [nummer] , gesloten op 7 december 2023, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 75.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] , dossierpagina 19.
3.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek, dossierpagina’s 10 en 11.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [naam store manager] , dossierpagina’s 7 en 8.