ECLI:NL:RBLIM:2024:5937

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 21/1368
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie aan gemeente Heerlen voor bewegingsonderwijs en de SPUK-regeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 3 september 2024, wordt het beroep van de gemeente Heerlen tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Langdurige Zorg en Sport beoordeeld. De gemeente had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (SPUK-regeling) voor de kosten die zij maakte voor het ter beschikking stellen van binnensportaccommodaties aan het primair en voortgezet onderwijs voor bewegingsonderwijs. De minister had eerder een lagere subsidie toegekend dan aangevraagd, met de argumentatie dat bewegingsonderwijs niet onder de definitie van 'sport' viel zoals opgenomen in de SPUK-regeling.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor deze kosten. De rechtbank stelt vast dat bewegingsonderwijs, dat wordt gekenmerkt door een lichamelijke component, wel degelijk onder de definitie van sport valt zoals bedoeld in de regeling. De rechtbank wijst erop dat de SPUK-regeling een op zichzelf staande regeling is met een eigen beoordelingskader en dat de minister de kosten voor bewegingsonderwijs niet had mogen uitsluiten zonder dit expliciet in de regeling zelf te vermelden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en herroept het primaire besluit, waarbij de minister wordt opgedragen om de subsidie aan de gemeente Heerlen te verlenen conform de aanvraag.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor de overheid om duidelijkheid te verschaffen over de voorwaarden van subsidies. De rechtbank concludeert dat de minister het recht op vergoeding van de kosten voor bewegingsonderwijs niet had mogen ontzeggen en dat de gemeente recht heeft op de gevraagde subsidie, waarbij het plafond voor het jaar opnieuw moet worden berekend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1368

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2024

in de zaak tussen

Gemeente Heerlen, uit Heerlen, eiseres

(gemachtigden: mr. E.J.H.G. van Binnebeke, [gemachtigde 1] , en [gemachtigde 2] ),
en
de Minister van Langdurige Zorg en Sport(voorheen: de Minister voor Medische Zorg), de minister
(gemachtigde: mr. C. Cras, mr. E.E. Schaake en [gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar verleende subsidie.
1.1.
De minister heeft bij besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (de SPUK-regeling) [1] ter hoogte van € 339.272,55. De minister heeft minder toegekend dan was gevraagd door eiseres omdat het subsidieplafond in 2020 was bereikt en omdat er geen vergoeding is toegekend voor de kosten die eiseres heeft gemaakt ten behoeve van het ter beschikking stellen van haar binnensportaccommodaties aan het primair- en voortgezet onderwijs. Bij besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit) is de minister, onder aanvulling van de motivering, bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
De minister heeft naar aanleiding van het beroepschrift van eiseres nog een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens zijn namens eiseres ter zitting verschenen [naam 1] en [naam 2] , beiden werkzaam voor Caraad Belastingadviseurs.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
3. De vraag die bij de rechtbank voorligt is of de minister de subsidieaanvraag van eiseres deels heeft mogen afwijzen omdat de kosten die eiseres maakt in verband met het ter beschikking stellen van haar binnensportaccommodaties aan het primair en het voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van bewegingsonderwijs, niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van de SPUK-regeling.
4. Volgens eiseres heeft de minister ten onrechte geen vergoeding aan haar toegekend voor deze kosten. Zij krijgt voor het ter beschikking stellen van deze accommodaties een vergoeding van de basis- en de middelbare scholen en is in dat kader btw-plichtig. Per
1 januari 2019 is de Wet op de omzetbelasting gewijzigd, waarbij artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van deze wet, de sportvrijstelling, is verruimd. Als gevolg daarvan vallen diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport niet langer onder het verlaagde tarief, zoals voor de wetswijziging het geval was, maar vallen deze onder de sportvrijstelling. Het gevolg hiervan is dat geen recht meer bestaat op btw-aftrek voor deze activiteiten, terwijl dat voorheen wel het geval was. De SPUK-regeling is uitdrukkelijk bedoeld om gemeenten tegemoet te komen in het fiscale nadeel dat zij ondervinden door voormelde wetswijziging. Bovendien is eiseres van mening dat zij voldoet aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de regeling zelf en de daarbij behorende toelichting.
5. De minister ziet dat anders en stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op voormelde kosten, terecht heeft afgewezen. De SPUK-regeling wijkt af van de voormalige btw-regeling en kent een eigen beoordelingskader voor de toekenning van een vergoeding. De vroegere btw-positie van een aanvrager is niet van belang maar de voorwaarden zoals opgenomen in de regeling zijn van belang. Bewegingsonderwijs is, volgens de minister, een vorm van onderwijs en loopt daarom mee in de btw-onderwijsvrijstelling. Dit volgt ook uit de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2019 [2] . Daarom kan bewegingsonderwijs niet aangemerkt worden als sport. De regeling is volgens de minister ook nadrukkelijk niet bedoeld voor bewegingsonderwijs en dat blijkt uit het door eiseres ingevulde aanvraagformulier waarin deze kosten expliciet zijn uitgesloten.
6. De rechtbank geeft eiseres gelijk en motiveert dit oordeel als volgt.
6.1.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de SPUK-regeling weliswaar is gestoeld op de uitgangswaarden van de mogelijkheden die er tot 1 januari 2019 waren om btw af te trekken, maar dat het een op zichzelf staande regeling met een eigen beoordelingskader voor het toekennen van een vergoeding betreft. Beantwoording van de vraag of eiseres voordat de sportvrijstelling van toepassing werd een fiscaal voordeel genoot voor activiteiten in verband met bewegingsonderwijs voor scholen, is daarom bij de beoordeling van dit geschil niet van belang.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de SPUK-regeling de minister aan een gemeente jaarlijks een specifieke uitkering kan verstrekken voor de gerealiseerde bestedingen in verband met activiteiten in het kader van sport. Daarvoor dient de gemeente wel aan de voorwaarden zoals opgenomen in de regeling te voldoen. In de regeling wordt onder sport verstaan: “activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.” Voor deze definitie is, zo blijkt uit de toelichting behorende bij de regeling, aangehaakt bij de definitie zoals deze is gebruikt in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2017 [3] . Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van de regeling op dit punt voldoende duidelijk. In de regeling wordt het begrip ‘bewegingsonderwijs’ niet gebruikt en dus ook niet beschreven wat daaronder moet worden verstaan. De rechtbank gaat daarom uit van wat er in het normale spraakgebruik onder wordt verstaan, namelijk: “gymles oftewel lichamelijke opvoeding”. Dit stemt ook overeen met wat partijen hieronder verstaan. Dat gymles moet worden aangemerkt als een activiteit met een niet te verwaarlozen lichamelijke component is onmiskenbaar het geval. Daarmee valt bewegingsonderwijs in ieder geval onder de definitiebepaling van het begrip sport in de zin van de regeling.
6.3.
Verder stelt de rechtbank vast dat in de regeling zelf geen bepaling is opgenomen waaruit volgt dat kosten die gemaakt worden door gemeenten die verband houden met bewegingsonderwijs voor scholen worden uitgesloten. Dat volgt ook niet uit de toelichting behorende bij de regeling, waaruit - kort gezegd - blijkt dat de minister de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties met deze regeling heeft willen stimuleren. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zowel uit de bewoordingen van de SPUK-regeling zelf als het doel van de regeling kosten van eiseres die zij in verband met bewegingsonderwijs heeft moeten maken voor vergoeding in aanmerking dienen te komen mits voldaan is aan de overige in de regeling geformuleerde voorwaarden. Dat is hier kennelijk het geval. Gesteld noch gebleken is dat er voor eiseres aftrek van omzetbelasting bestaat dan wel het recht op compensatie bestaat op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds vanwege de in deze procedure aan de orde zijnde kosten. Dat de minister bij het vaststellen van de SPUK-regeling heeft beoogd de kosten die in verband staan met bewegingsonderwijs aan het primair en het voortgezet onderwijs niet te vergoeden en dit ook uitdrukkelijk in het aanvraagformulier heeft opgenomen, maakt voorgaand oordeel niet anders. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel moet de minister de SPUK-regeling namelijk consequent toepassen. Het had naar het oordeel van de rechtbank dan ook op de weg van de minister gelegen om deze bedoeling uitdrukkelijk kenbaar te maken in de regeling zelf en niet uitsluitend in een na vaststelling van de regeling opgesteld aanvraagformulier. Dit past ook bij een betrouwbare overheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat de minister - gelet op het voorgaande - aan eiseres ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van eiseres in verband met het ter beschikking stellen van haar binnensportaccommodaties aan het primair en het voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van bewegingsonderwijs. De rechtbank ziet daarin ook aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, herroept het primaire besluit voor zover daarbij geen vergoeding voor de kosten in verband met het geven van bewegingsonderwijs is verleend en bepaalt dat aan eiseres een vergoeding voor voormelde kosten wordt verleend conform haar aanvraag. Omdat daarmee het in artikel 6 van de regeling vermelde plafond van het totaal beschikbare bedrag voor het betreffende jaar eerder zou zijn bereikt dient de minister daarbij het naar rato vastgestelde percentage opnieuw te berekenen en het totale subsidieverleningsbedrag aan eiseres opnieuw vast te stellen.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De minister dient wel het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij geen vergoeding voor de kosten in verband met het geven van bewegingsonderwijs is verleend;
  • bepaalt dat aan eiseres subsidie wordt verleend voor deze kosten conform haar aanvraag tot een door de minister aan de hand van het naar rato vastgestelde percentage te berekenen bedrag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzitter, en mr. G. Leijten en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024
griffier
de voorzitter is buiten staat om
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Regeling specifieke uitkering stimulering sport(SPUK)
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
minister: Minister voor Medische Zorg
sport: activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.
[…]
Artikel 2. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering
1. De minister kan aan een gemeente jaarlijks een specifieke uitkering verstrekken voor de gerealiseerde bestedingen in verband met activiteiten in het kader van sport.
[…]
Artikel 4. Hoogte van de uitkering
De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste 17,5% van het begrote bedrag voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, in enig jaar.
Artikel 6. Uitkeringsplafond
[…]
2. Het uitkeringsplafond bedraagt voor het jaar 2020 € 178.000.000.
[…]
4. Het uit hoofde van het plafond beschikbare bedrag wordt naar rato verdeeld indien het totaal aangevraagde bedrag het plafond overschrijdt.
Artikel 7. Aanvraag tot verlening
1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.
2. De aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering wordt ingediend voor 1 maart in het boekjaar waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd.
3. Indien de aanvraag tot verlening incompleet is, krijgt de aanvrager twee weken de tijd om de aanvraag te completeren.
4. De aanvraag gaat vergezeld van een begroting.
5. Voor de aanvraag tot verlening van de uitkering wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 12 juli 2018, kenmerk 1379613-177691-S, houdende regels voor de subsidiëring van gemeentelijke uitgaven aan sport. Deze regeling is per 1 januari 2024 vervallen.
2.TK 2018-2019, 35 026, nr. 3, pagina 48: “Lichamelijke opvoeding wordt in Nederland binnen het kader van het basis- en voortgezet onderwijs aan leerlingen gegeven, het staat ook wel bekend als gymles en loopt daarmee mee in de onderwijsvrijstelling”.
3.Zie de zaak C-90/16, The English Bridge Union waarin het begrip sport is gedefinieerd als activiteit die wordt gekenmerkt door een lichamelijke component.