ECLI:NL:RBLIM:2024:5936

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
11222695 cv expl 24-3641
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over huurovereenkomst en WSNP-toelating

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, die in een WSNP-traject zit, heeft een huurachterstand en is door gedaagde gedagvaard om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen. Eiser heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 5 juni 2024, waarin de huurovereenkomst werd ontbonden. De kantonrechter heeft in deze procedure de belangen van eiser, die zijn woning dreigt te verliezen, zwaarder laten wegen dan de belangen van gedaagde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in de verstekprocedure de waarheidsplicht heeft geschonden door niet te vermelden dat eiser was toegelaten tot de WSNP. Dit heeft invloed gehad op de belangenafweging. De kantonrechter heeft daarom de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst en gedaagde verboden om het vonnis ten uitvoer te leggen totdat er een uitspraak in de verzetprocedure is gedaan. Tevens is gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11222695 \ CV EXPL 24-3641
Vonnis in kort geding van 2 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.G.H.J. Niemarkt,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N. Soro.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 25 juli 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van [gedaagde] de woning aan de [adres] in [woonplaats 1] . [eiser] heeft een huurachterstand laten ontstaan en een achterstand in de betaling van het maandelijkse voorschot op de energie- en servicekosten. Daarnaast zijn de afrekeningen van de energie- en servicekosten over de periodes juli 2021 tot en met juni 2022 en juli 2022 tot en met juni 2023 onbetaald gebleven.
2.2.
Op 11 april 2023 is de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) van toepassing verklaard op [eiser] .
2.3.
[eiser] is door [gedaagde] op 26 april 2024 gedagvaard om te verschijnen op de rolzitting van 15 mei 2024, waarbij [gedaagde] – onder meer – de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en de ontruiming van de woning heeft gevorderd.
2.4.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 5 juni 2024 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, onder zaaknummer 11101328 CV EXPL 24-2405, is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [eiser] – onder meer – veroordeeld om de woning binnen twee weken na de betekening van dat vonnis te verlaten en te ontruimen.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 20 juni 2024 is aan [eiser] aangezegd dat de ontruiming op 10 juli 2024 zou plaatsvinden. Die ontruiming is niet door kunnen gaan in verband met een staking bij de politie waardoor er tijdelijk geen politie-ondersteuning aan gerechtsdeurwaarders wordt gegeven.
2.6.
Bij dagvaarding van 11 juli 2024 is [eiser] in verzet gegaan tegen het verstekvonnis.
2.7.
[eiser] heeft aan [gedaagde] verzocht om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op te schorten totdat er een uitspraak in de verzetprocedure is gewezen. Daarop heeft [gedaagde] medegedeeld dat zij de ontruiming zo snel mogelijk wil laten uitvoeren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te verbieden tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 juni 2024 over te gaan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke is, vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] in de verstekprocedure de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden door niets te vermelden over de uitspraak tot toelating tot de WSNP en de daaropvolgende correspondentie met de WSNP-bewindvoerder en door veroordeling te vorderen tot betaling van vorderingen die zijn ontstaan vóór de toelating tot de WSNP en deze vorderingen ook ten grondslag te leggen aan haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Hierdoor heeft de rechter bij zijn beslissing geen rekening kunnen houden met alle relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast stelt hij dat zijn belang bij het behoud van de bestaande situatie (en dus van zijn woning) zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om tot ontruiming van de woning over te kunnen gaan. Als hij nu zijn woning verliest is de kans op het maken van nieuwe schulden erg groot en komt zijn WSNP-traject in gevaar. Daarnaast heeft hij sinds april 2024 een vaste baan en kan hij de huur nu steeds bij vooruitbetaling voldoen. Bovendien heeft hij een omgangsregeling met zijn kinderen die hij niet, althans niet in de huidige vorm, zal kunnen voortzetten als hij geen stabiele woonsituatie heeft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij voert aan dat zij zelf pas na ontvangst van het verstekvonnis ervan op de hoogte is geraakt dat [eiser] was toegelaten tot de WSNP. [gedaagde] is van mening dat dit de structurele tekortkomingen van [eiser] niet ongedaan maakt en niet tot een andere uitkomst van de verstekprocedure zou hebben geleid. Daarnaast voert zij aan dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen nu zij afhankelijk is van de huurinkomsten voor wat betreft het voldoen van de vaste lasten voor de woning. [eiser] betaalt nog steeds niet het juiste bedrag aan servicekosten en ook niet de recente verhoging van de kale huur.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de aard van de vordering (executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv).
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct uitvoerbaar moet zijn, nog voordat in hoger beroep, of zoals hier, in verzet is beslist. Het vonnis van 5 juni 2024 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder nadere motivering van die beslissing. In dat geval, zo volgt uit vaste rechtspraak, kan de kantonrechter de tenuitvoerlegging van dat vonnis alleen schorsen als sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het verzet is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de beslissingen in het bestreden vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het verzet blijft daarbij in beginsel buiten beschouwing, met dien verstande dat de kantonrechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] niet heeft gesteld dat de beslissingen in het verstekvonnis van 5 juni 2024 berusten op een kennelijke misslag. De kantonrechter komt daardoor meteen toe aan de hiervoor bedoelde belangenafweging.
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] in de verstekprocedure bij de kantonrechter de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden omdat zij in haar dagvaarding niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft vermeld. [eiser] voert daartoe aan dat op 11 april 2023 de toepassing van de WSNP ten aanzien van hem is uitgesproken en dat uit producties 3, 4, 5 en 6 bij de verzetdagvaarding (productie 1 bij dagvaarding) blijkt dat de WSNP-bewindvoerder [gedaagde] al in april 2023 op de hoogte heeft gebracht van de uitspraak tot toelating tot de WSNP van [eiser] en haar vervolgens heeft verzocht om de vorderingen van voor de datum van de uitspraak van de WSNP bij haar in te dienen (hetgeen [gedaagde] tot op heden heeft nagelaten). In mei en oktober 2023 heeft de WSNP-bewindvoerder met [gedaagde] gecorrespondeerd over de juistheid van de eindafrekeningen van de energie- en servicekosten en de verhogingen van de huur en het maandelijkse voorschot.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] in de dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis van 5 juni 2024 in strijd met artikel 21 Rv geen melding heeft gemaakt van het feit dat sinds 11 april 2023 de WSNP op [eiser] van toepassing is verklaard. Dat [gedaagde] dit niet wist en hiermee pas na het verstekvonnis bekend is geworden, acht de kantonrechter niet aannemelijk. Dat de e-mail-wisseling met de WSNP-bewindvoerder die onder 4.4 is genoemd, niet met haar, maar met haar broer is geweest, is – als dat al juist is – een omstandigheid die voor haar risico komt. Als [gedaagde] haar zaken als eigenaar en verhuurder van de woning laat regelen door een ander, dient zij ervoor te zorgen dat die ander haar op de hoogte houdt van de correspondentie over het gehuurde en de omstandigheden van haar huurder. De kantonrechter acht het daarom voldoende aannemelijk geworden dat het vonnis van 5 juni 2024 tot stand is gekomen onder invloed van de schending van de waarheidsplicht door [gedaagde] . De kantonrechter verbindt daaraan het gevolg dat ze deze schending zal laten meewegen in de verdere belangenafweging.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij evident grote belangen heeft bij het behoud van zijn woning en dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis in afwachting van de uitkomst van de verzetprocedure deze belangen zal schaden. [eiser] is sinds 11 april 2023 toegelaten tot de WSNP en mag dus geen nieuwe schulden maken. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, in de huidige woningmarkt, momenteel geen zicht heeft op een andere woning. Onweersproken is dat het hem ontbreekt aan een familiaal vangnet in Limburg, waardoor hij na ontruiming letterlijk op straat zal komen te staan. Door het verlies van zijn woning zal het maken van nieuwe schulden haast onvermijdelijk zijn en is het nog maar de vraag of hij zijn (vaste) baan zal kunnen behouden. Daardoor loopt [eiser] het risico dat de WSNP zonder schone lei zal worden beëindigd en dus opnieuw met schulden uit het verleden zal worden geconfronteerd. Daarnaast speelt ook de omgangsregeling met zijn kinderen, die mogelijk in gevaar komt door het verlies van zijn woning, een grote rol.
4.7.
[gedaagde] heeft haar belang bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis onderbouwd met de stellingen dat zij geen vertrouwen meer heeft in het betalingsgedrag van [eiser] . Zij heeft de huurinkomsten nodig om de vaste lasten voor de woning te kunnen voldoen en wil niet meer elke maand in onzekerheid zitten over het al dan niet ontvangen van een betaling van [eiser] . Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat de huur van de maanden juli en augustus 2024 tijdig is betaald door [eiser] .
4.19.
Rekening houdend met de schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv door [gedaagde] oordeelt de kantonrechter dat de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde verzet is beslist, onder de geschetste omstandigheden zwaarder wegen dan het belang dat [gedaagde] op dit moment heeft bij het ontruimen van de woning en dat de schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis dus gerechtvaardigd is.
4.8.
Dit betekent dat de kantonrechter [gedaagde] zal verbieden om het verstekvonnis van 5 juni 2024 ten uitvoer te leggen totdat er een uitspraak in de verzetprocedure is gewezen. Nu dit gebod bij vonnis wordt uitgesproken en [gedaagde] in haar conclusie van antwoord heeft gemeld dat zij deze uitspraak zal eerbiedigen, is de kantonrechter van oordeel dat er geen noodzaak is voor een aanvullende veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van een dwangsom. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden tot aan dit vonnis vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
Totaal
1.036,97

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] het vonnis van 5 juni 2024 van de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, met zaaknummer 11101328 CV EXPL 24-2405 ten uitvoer te leggen, totdat een uitspraak in de verzetprocedure is gewezen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot aan dit vonnis vastgesteld op € 1.036,97,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wij het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.
LC