ECLI:NL:RBLIM:2024:5930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C03.323374/HA ZA 23-462
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van buurweg en erfdienstbaarheid van doorgang

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 september 2024, hebben eisers, bestaande uit drie personen, een vordering ingediend tegen gedaagde, met als doel de erkenning van een buurweg en de vestiging van een erfdienstbaarheid van doorgang. De eisers zijn eigenaren van een perceel waarop een mantelzorgwoning is gelegen, terwijl gedaagde eigenaar is van een aangrenzend perceel. De procedure is gestart na een eerdere verwijzing door de kantonrechter en omvatte een mondelinge behandeling op 4 juli 2024. De eisers stellen dat zij al jarenlang gebruik maken van een strook grond op het perceel van gedaagde om toegang te krijgen tot de openbare weg. Gedaagde heeft echter de toestemming voor dit gebruik ingetrokken, wat heeft geleid tot de huidige rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van eisers niet kunnen worden toegewezen, omdat er geen sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 BW (oud) en dat er ook geen erfdienstbaarheid van doorgang is ontstaan door verjaring. De rechtbank concludeert dat de eisers in het ongelijk zijn gesteld en hen wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 1.720,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/323374 / HA ZA 23-462
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiser sub 2] ,

3.
[eiser sub 3],
allen wonende te [plaatsnaam] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eisers,
advocaat: mr. S.M. Ayangil,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het vonnis van de kantonrechter van 20 september 2023
- het vonnis van de kantonrechter van 18 oktober 2023 waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
In de kop van beide vonnissen van de kantonrechter is abusievelijk vergeten eiser sub 3 te vermelden. Alle partijen, inclusief eiser sub 3, hebben verder geprocedeerd bij de kamer waarnaar de kantonrechter heeft verwezen. Daaruit blijkt dat alle partijen de vonnissen van de kantonrechter hebben begrepen als te zijn gewezen tussen alle partijen, zodat aan het ontbreken van eiser sub 3 in de kop verder geen gevolgen zijn of hoeven te worden verbonden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1 en 2 zijn eigenaar van het perceel waarop is gelegen de (mantelzorg) woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam] (kadastraal nummer: [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 1] ; hierna [adres 1] ). Dit perceel is ontstaan na een splitsing in 2023 van het tot dan meeromvattende perceel waarop is gelegen de woning aan de [adres 2] (hierna: [adres 2] ). Na de genoemde splitsing is het voordien bestaande perceel gesplitst in de percelen thans aangeduid als respectievelijk [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 1] ( [adres 1] ) en [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 2] ( [adres 2] ), waarbij – gezien vanaf de [straatnaam 1] – het perceel [adres 1] het achterste deel is van het voor splitsing bestaande perceel. De woning op [adres 1] is geplaatst in 2023. Eiser sub 3 is de zoon van eisers sub 1 en 2 en eigenaar van het huidige perceel [adres 2] .
Aan de rechterzijde van het perceel [adres 1] – gezien vanaf de [straatnaam 1] – is gelegen het perceel [adres 4] .
2.2.
De bestaande toegang tot het perceel [adres 1] bestaat uit een tegelpad over het perceel [adres 2] . Dit pad is geschikt voor voetgangers en fietsers, maar niet breed genoeg voor auto’s en strekt zich uit vanaf de [straatnaam 1] tot aan het perceel [adres 1] . Het pad is gelegen - gezien vanaf de [straatnaam 1] - aan de linkerzijde van het perceel [adres 2] in het verlengde van de daar aanwezige oprit behorende bij de woning aan de [adres 2] .
Er bestaat voor het perceel [adres 1] geen uitweg naar de nabij gelegen [straatnaam 3] (welke weg hemelsbreed veel dichter bij de woning ligt dan de [straatnaam 1] ).
2.3.
Gedaagde is eigenaar van het perceel waarop is gelegen de woning [adres 4] in [plaatsnaam] (kadastraal nummer: [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 3] ). ). Dit perceel is ontstaan na een splitsing in 2005/2006 van het tot dan meeromvattende perceel waarop is gelegen de woning aan de [adres 3] (hierna: [adres 3] ). Na de genoemde splitsing is het voordien bestaande perceel gesplitst in de percelen thans aangeduid als respectievelijk [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 3] ( [adres 4] ) en [plaatsnaam] [sectie 1] [perceelnummer 4] ( [adres 3] ), waarbij – gezien vanaf de [straatnaam 1] – het perceel [adres 4] het achterste deel is van het voor splitsing bestaande perceel. Anders dan bij de woning van eisers grenst deze woning wel direct aan de [straatnaam 3] . De woning op [adres 4] is gebouwd in 2006.
Noot rechtbank: om verwarring te voorkomen wordt hier uitdrukkelijk opgemerkt dat de woning [adres 4] is gelegen nabij de kop van de straat met de naam [straatnaam 2] maar feitelijk grenst aan de [straatnaam 3] , (welke [straatnaam 3] zichtbaar is op de kaart opgenomen onder rov. 2.4, waarbij overigens alleen leesbaar is “ [gedeelte straatnaam] ” nu “ [gedeelte straatnaam] ” door de uitsnede is weggevallen).
2.4.
Het perceel [adres 4] beschikt over een uitweg naar de [straatnaam 3] . Het perceel [adres 1] grenst aan (ligt naast) het perceel [adres 4] maar grenst zelf niet aan de [straatnaam 3] . De gebruikers van het perceel [adres 1] hebben in het verleden (over een periode van tientallen jaren) gebruik gemaakt van het perceel [adres 4] om te komen en te gaan (met ook een auto) van en naar de [straatnaam 3] (de frequentie van dat gebruik is in geschil). Dit gebruik omvat ook de periode voor de respectieve splitsingen van de betrokken percelen (dat wil zeggen dat de gebruikers van het vroegere perceel [adres 2] gebruik maakten van het betrokken strookje grond van het vroegere perceel [adres 3] , waar dat perceel [adres 3] aan de achterzijde daarvan grensde aan de [straatnaam 3] ).
Het bedoelde strookje grond is enkele meters lang en was vroeger min of meer half verhard, dat wil zeggen: zand waarop wat grind was gestrooid. Na de bouw van de woning [adres 4] is de betrokken strook grond onderdeel geworden van de verharde oprit van die woning. In 2006 is tevens door gedaagde een schutting geplaatst op de erfgrens tussen [adres 4] en [adres 1] . In deze schutting is een poort aangebracht, die vanwege de gebruikte constructie van de sluiting kan worden geopend door gedaagde, maar niet door eisers. Gedaagde opende deze op verzoek van eisers opdat eisers (met auto) konden gaan en komen van hun perceel naar de [straatnaam 3] . Sinds maart 2022 geeft gedaagde niet langer toestemming aan eisers om te gaan over zijn erf en opent de poort van de schutting daarom ook niet meer.
Op de onderstaande kaart is de plek van de strook aangeduid met een arcering (links op het perceel [perceelnummer 3] / [adres 4] ). Op de kaart is de positionering zichtbaar van de betrokken percelen en wegen.
(Opmerking rechtbank: van de tekst “ [straatnaam 3] ” is links op de kaart vanwege de uitsnede alleen “ [gedeelte straatnaam] ” te lezen.)
[Afbeelding kadastrale kaart]

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. Primair:
voor recht te verklaren dat er een buurweg in de zin van artikel 719 BW (oud) is ontstaan c.q. bestaat om over het perceel [adres 4] te gaan van de garage en achtertuin van [eiser sub 1] , naar de openbare weg en vice versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine voertuigen en objecten en [gedaagde] te veroordelen deze buurweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom van € 2.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel, dat [gedaagde] ter zake in gebreke blijft;
2. te verklaren voor recht dat door verjaring een erfdienstbaarheid van doorgang is ontstaan ten laste van de percelen [adres 3] en [adres 4] en ten gunste van de percelen [adres 2] en [adres 1] , inhoudende het recht van [eiser sub 1] om over de zijkant van het perceel [adres 3] en [adres 4] te gaan van de garage en achtertuin van [eiser sub 1] , naar de openbare weg en vice versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine voertuigen en/of objecten en [gedaagde] te veroordelen deze weg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom van €2000,- althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] ter zake in gebreke blijft;
3. [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan het opmaken van een notariële akte van vestiging en het inschrijven van deze akte in de openbare registers en te bepalen dat de kosten daarvoor voor partijen gezamenlijk komen, dan wel subsidiair voor rekening van [gedaagde] , zulks op straffe van een dwangsom van € 2000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel, dat [gedaagde] ter zake in gebreke blijft;
4. Meer subsidiair:
het perceel van [gedaagde] over de volledige breedte van de zijkant van perceel [adres 3] en [adres 4] aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW, om te gaan van de garage en achtertuin van [eiser sub 1] , naar de openbare weg en vice versa, zulks te voet, met de fiets, met de auto en/of met andere kleine objecten en [gedaagde] te veroordelen deze noodweg vrij te houden van obstakels die de vrije toegang en uitgang belemmeren op straffe van een dwangsom van € 2.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel, dat [gedaagde] ter zake in gebreke blijft;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de
gemachtigde, en in de nakosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de inhoud en strekking van de vorderingen
4.1.
De vorderingen van eisers zijn geformuleerd zoals (letterlijk) opgenomen onder rov. 3.1. Op de mondelinge behandeling hebben eisers - desgevraagd - evenwel verklaard dat de formulering van de vorderingen op enkele punten onjuist is. Kort samengevat is volgens eisers bij de onderdelen van het gevorderde in feitelijke zin alleen object het strookje grond zoals is omschreven onder rov. 2.4 en met arcering ingetekend in het daar geplaatste kaartje (hierna: de strook grond). De strook grond is met andere woorden de grond die de onder 1 van het gevorderde bedoelde buurweg zou vormen, dan wel de grond waarop de onder 2 van het gevorderde genoemde erfdienstbaarheid betrekking heeft en de grond die ingevolge het onder 4 gevorderde zou moeten worden aangewezen als noodweg. Het vorenstaande betekent dus dat ten onrechte in het gevorderde is gesproken over een doorgang/pad dat zou lopen over zowel de huidige percelen [adres 3] en [adres 5] . Uit de toelichting van eisers blijkt dat van enige betrokkenheid van (delen van) het huidige perceel [adres 3] geen sprake is en dat er nooit enig pad in gebruik is geweest anders dan de strook grond.
4.2.
Eisers hebben op de mondelinge behandeling toegelicht dat eiser sub 3 alleen in de procedure is betrokken omdat hij als eigenaar van het huidige perceel [adres 2] een belang heeft bij de uitkomst van de procedure (omdat [adres 2] het enige alternatief is voor het verschaffen van toegang tot [adres 1] ), maar dat hij jegens gedaagde niet zelf enige vordering heeft of beoogt in te stellen.
4.3.
Het gevorderde zal - voor zover mogelijk - worden gelezen in het licht van de nadere stellingen van eisers mede omdat partijen het eens zijn over de locatie van de strook grond die onderwerp van geschil is (ofschoon gedaagde op zowel feitelijke als juridische gronden meent dat de vorderingen ten onrechte zijn ingesteld).
beoordeling van de vorderingen
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen alle moeten worden afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
buurweg
4.5.
Het sub 1 gevorderde is gebaseerd op de stelling dat op de strook grond een buurweg is ontstaan in de zin van artikel 719 BW (oud), dat luidt:
'Voetpaden, dreven of wegen aan verscheidene buren gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest.'
Naar huidig recht kunnen geen buurwegen meer ontstaan. Art. 719 BW (oud) is komen te vervallen bij de invoering van het huidige BW en er is geen vergelijkbare nieuwe bepaling opgenomen in het huidige BW. De ten tijde van de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek bestaande buurwegen zijn blijven bestaan op grond van het overgangsrecht. De vraag in deze zaak is derhalve of onder gelding van het oude BW een buurweg is ontstaan op de strook grond.
Ten tijde van de gelding van het oude BW (tot 1992) was nog geen sprake van de splitsingen van de percelen als genoemd onder rov. 2.1 en 2.3. maar was nog sprake van niet meer dan een tweetal percelen namelijk [adres 3] en [adres 2] (met dus diepe “achtertuinen” die nu de percelen [adres 5] en [adres 1] vormen). In feitelijke zin lag de strook grond toen aan de achterzijde van de achtertuinen van de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] (en geheel op het perceel van nummer [adres 3] maar grenzend aan dat van nummer [adres 2] ).
Onweersproken is door gedaagde gesteld dat zijn vader (en rechtsvoorganger) in 1972 de struiken achterop zijn perceel (dus achterin de achtertuin van het toenmalige [adres 3] ) heeft verwijderd en dat hij nadien de strook grond sporadisch is gaan gebruiken om de achterzijde van zijn (toenmalige) perceel te kunnen bereiken. Vanaf die periode gebruikten ook de bewoners van [adres 2] dan wel [adres 1] die strook (maar hoe frequent is in geschil).
De fysieke toestand van de strook grond bestond uit een smalle strook van enkele meters lang en min of meer half verhard, dat wil zeggen: zand waarop wat grind was gestrooid. De ligging van de strook is aan de [straatnaam 3] wat vele tientallen meters (in ieder geval meer dan 70 meter aangezien dit volgens eisers de afstand is van de huidige woning [adres 1] tot aan de [straatnaam 1] ) verwijderd is van de woningen [adres 3] en [adres 2] die evenwel op slechts enkele meters afstand van de [straatnaam 1] zijn gelegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze strook grond niet worden gekwalificeerd als weg in de zin van artikel 719 BW (oud), omdat de strook grond (a) naar de ligging (uiterste achterzijde achtertuin en ver van de woningen af), ( b ) naar de omvang (slechts enkele vierkante meters) en (c) naar de uitvoering (zand met wat grind) niet kan worden gezien als “weg” in de zin van een gedeelte van de grond dat blijkens haar uiterlijke toestand bestemd is voor verkeer. De strook grond miste de daarvoor benodigde substantie.
Bovendien missen de stellingen van eisers omtrent het hoe en waarom van het beweerdelijk ontstaan van de buurweg eveneens substantie. Eisers hebben in de dagvaarding geschetst hoe het gebruik in de loop van de jaren is geweest en hebben daarbij telkens bewoordingen gebruikt die neerkomen op afspraken over gebruik en toestemming tot gebruik, welke afspraken en toestemming in de loop van de jaren meermalen aan de orde zouden zijn geweest. Dat is als feitelijke grondslag voor het ontstaan van een buurweg onvoldoende, omdat voor het bestaan van een buurweg sprake moet zijn van een bestemming tot buurweg door de rechthebbende strekkende tot het gelijkelijk gebruik van de weg door de betrokken buren. Uit de stelling dat in de loop van de jaren meermalen tussen partijen zou zijn besproken of afgesproken dat de bewoners van [adres 2] dan wel [adres 1] mochten gaan over de strook grond volgt niet een bestemming tot gelijkelijk gebruik. In dat geval zou immers niet telkens toestemming gevraagd hoeven te worden (laat staan in de jaren na 2006 het telkens toestemming moeten vragen aan de buurman om de poort in de schutting te openen).
erfdienstbaarheid
4.6.
Het sub 2 en 3 gevorderde is gebaseerd op de (subsidiaire) stelling van eisers dat door verjaring een erfdienstbaarheid van doorgang is ontstaan ten laste van het perceel [adres 4] en ten gunste van de percelen [adres 2] en [adres 1] .
Dit onderdeel van het gevorderde moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgewezen reeds omdat geen sprake is van onafgebroken bezit. Daarvan is al geen sprake omdat vaststaat dat gedaagde in 2006 een schutting heeft geplaatst op de erfgrens tussen [adres 4] en [adres 1] waarin een poort is aangebracht, die alleen kan worden geopend door gedaagde. Gedaagde opende deze op verzoek van eisers opdat eisers (met auto) konden gaan en komen van hun perceel naar de [straatnaam 3] , maar is daarmee gestopt sinds maart 2022. Eisers hebben weliswaar geprotesteerd tegen de beëindiging van het gebruik van de strookgrond per maart 2022, maar hebben zich neergelegd bij de geschetste gang van zaken in de periode 2006 tot maart 2022. Daaruit volgt dat eisers zich niet hebben gedragen als rechthebbenden op een recht van erfdienstbaarheid. Naar de uiterlijke feiten is derhalve geen sprake van bezit. Reeds daarop strandt dit onderdeel van het gevorderde.
noodweg
4.7.
Het sub 4 gevorderde strekt tot aanwijzing van de strook grond als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van het gevorderde moet worden afgewezen omdat (a) een behoorlijke exploitatie van het perceel [adres 1] als woning mogelijk is nu dit is ontsloten door een tegelpad waarover te voet en met de fiets kan worden gegaan en ( b ) eisers vóór splitsing van het oude perceel de rechthebbenden van dat perceel waren en na splitsing [adres 2] hebben verkocht (aan hun zoon) en zelf de eigendom hebben behouden van [adres 1] , waardoor zij zichzelf opzettelijk in de situatie hebben geplaatst dat zij hun perceel niet per auto kunnen bereiken zodat hen geen aanspraak op de bescherming van artikel 5:57 BW toekomt. Indien al aanwijzing van een noodweg geboden zou zijn – wat naar het oordeel van de rechtbank niet zo is – dan zou ingevolge het derde lid van artikel 5:57 BW het huidige perceel [adres 2] het eerst in aanmerking komen om met een noodweg belast te worden en niet het perceel [adres 4] .
4.8.
De vorderingen van eisers liggen integraal voor afwijzing gereed. De redenen daarvoor zijn genoemd in de bovenstaande overwegingen. Al hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd kan als niet langer ter zake doende verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.9.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.720,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van eisers af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van € 1.720,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.