13.3.Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in de hypothetische situatie dat de vergunde nieuwbouw als een bijbehorend bouwwerk zou kwalificeren, daarmee ook gegeven is dat de regel dat gebouwd dient te worden op een afstand van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens voor de nieuwbouw niet geldt. Die regel geldt immers, zie artikel 8 .2.1, onder f, alleen voor de nieuwbouw van vrijstaande hoofdgebouwen. In die situatie zou er dus al reeds om die reden geen grond bestaan voor toekenning van planschade, ook al zou de anti-dubbeltelregel dan wel gelden. Dan zou de realisatie van het bouwplan immers zonder afwijking van het bestemmingsplan hebben kunnen plaatsvinden.
14. Over het aspect parkeren overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning beroep ingesteld en daarbij het aantal te realiseren parkeerplaatsen betwist. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 11 december 2018 dit beroep van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen hoger beroep ingediend. Sinds de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden, moet de rechtbank uitgaan van het bouwplan zoals dat is vergund en dat het op het vlak van parkeren voldoet aan artikel 8 .4.4 van het bestemmingsplan. Dat betekent dat voor de planologische vergelijking in het kader van een planschadeverzoek op het vlak van parkeren, het parkeren per saldo nul is, omdat de oude en nieuwe situatie in lijn met het bestemmingsplan is. Dit wordt bevestigd door het feit dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor parkeren in afwijking met bestemmingsplan. De planologische afwijking met de omgevingsvergunning ziet immers alleen op het planologisch toestaan van hoofdgebouwen die dichter bijeen gebouwd mogen worden.
15. De rechtbank overweegt tot slot dat bij de vraag of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van planschade niet relevant is of bij eiser feitelijk sprake is van een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat en/of de waarde van zijn perceel, maar dat het moet gaan om een planologische verslechtering waarbij wordt uitgegaan van de maximaal mogelijke planologische invulling van een perceel en dat hoeft niet te zijn wat er feitelijk gebeurt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser de daadwerkelijk en inmiddels gerealiseerde invulling van de naastgelegen percelen natuurlijk wel als een verslechtering ervaart, kan dat dus geen rol spelen bij een verzoek om vergoeding van planschade.
Moest verweerder met de daling van de WOZ-waarde rekening houden?
16. Eiser voert aan dat de genomen conclusie in het planschadeadvies geen stand kan houden, omdat sprake is van een daling van de WOZ-waarde van de woning van eiser. Bij het kopen van de woning is rekening gehouden met de maximale planologische situatie en pas na vergunningverlening in 2017 is de WOZ-waarde met € 40.000,- gedaald. Met deze daling erkent verweerder in feite dat de verleende omgevingsvergunning tot schade heeft geleid.
17. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Er is zoals eerder overwegen geen sprake van een planologische verslechtering en dat betekent dat in het geval de daling van de WOZ-waarde al het gevolg is van de realisatie van het bouwplan er nog steeds geen planschade kan worden toegekend. Dit wordt bevestigd in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.Daarin is overwogen dat de WOZ-waarde van een woning pas aan de orde kan komen in het kader van de bepaling van de eventuele omvang van de schade, nadat is vastgesteld dat de planologische verandering daadwerkelijk tot een planologische verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor geldende planologische regime. Omdat zich in dit geval geen planologische verslechtering voordoet, behoeft de beroepsgrond met betrekking tot de WOZ-waarde geen verdere bespreking.