ECLI:NL:RBLIM:2024:5927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 22/122
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door de rechtbank Limburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 2 september 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van een omgevingsvergunning die op 7 juni 2017 was verleend voor de bouw van een appartementencomplex. Eiser stelde dat deze vergunning leidde tot een waardevermindering van zijn perceel. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, geen onjuiste planvergelijking had gemaakt en dat er geen sprake was van een planologische verslechtering. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op zorgvuldige wijze was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de planologische wijziging die met de omgevingsvergunning mogelijk was gemaakt, niet tot een nadeliger positie van eiser had geleid. De rechtbank benadrukte dat voor de beoordeling van planschade niet de feitelijke situatie, maar de maximaal mogelijke planologische invulling van het perceel relevant is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/122

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,verweerder,
(gemachtigden: mr. N.J.A.G. Alofs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 30 september 2020 eisers aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 november 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] , partner van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [plaats 1] en woont met zijn partner in de woning die op dat perceel staat.
3. Op 18 december 2019 heeft eiser verzocht om een tegemoetkoming in de planschade als gevolg van de op 7 juni 2017 verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een appartementencomplex op het perceel aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] in [plaats 2] [1] , (ten tijde van vergunningverlening) kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens 1] en [kadastrale gegevens 2] [2] . Met deze omgevingsvergunning wordt de bouw van vier studio’s met dakterras en/of tuin mogelijk gemaakt. De omgevingsvergunning is op 23 januari 2019 onherroepelijk geworden. Eiser geeft aan dat met de verleende omgevingsvergunning zijn perceel in waarde is verminderd.
4. Verweerder heeft een planschadebeoordeling door [B.V.] laten uitvoeren. In het planschadeadvies van 27 juli 2020 heeft [B.V.] geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van planschade, omdat uit de planvergelijking tussen het bestemmingsplan ‘Kern Maasbree’ (hierna: het bestemmingsplan) en de verleende omgevingsvergunning volgt dat de planologische wijziging die met de verleende omgevingsvergunning mogelijk is geworden niet tot enig planologisch nadeel leidt. Dit advies heeft verweerder overgenomen en de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de afwijzing van de tegemoetkoming in planschade op juiste wijze heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Inhoudelijk beoordelingskader
7. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe moet de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
8. Een waardebepaling kan eerst aan de orde komen nadat is vastgesteld dat een bestemmingsplan of een andere in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening genoemde planologische maatregel daadwerkelijk tot een verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor vigerende regime.
9. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
Is sprake van een planologische verslechtering?
10. Eiser voert aan dat in het planschadeadvies ten onrechte geen planologische verslechtering is aangenomen. Volgens eiser had bij de planologische vergelijking de anti-dubbeltelregel bij de planologische vergelijking meegenomen moeten worden, omdat die regel impact heeft op de maximale bouwmogelijkheden. Op het perceel aan de [adres 6] t/m [adres 7] / [adres 8] moeten volgens een eerder verleende omgevingsvergunning 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Deze vergunning heeft een beperkende invloed op de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden op het naastgelegen perceel. Ook voert eiser aan dat, anders dan in de verleende omgevingsvergunning het realiseren van 9 parkeerplaatsen is aangegeven, er volgens het bestemmingsplan in totaal 15 parkeerplaatsen voor het bouwplan moeten worden gerealiseerd. Dat er maar 9 parkeerplaatsen volgens het bestemmingsplan nodig zijn, kan eiser niet volgen en dit is dan ook in het planschadeadvies ten onrechte meegenomen. Verder heeft eiser de twee scenario’s die in het planschadeadvies zijn genoemd ter vergelijking van de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan betwist. Zo voert eiser over scenario 1 aan dat hij niet eens is met het standpunt dat bij het samenvoegen van kadastrale percelen bebouwing mogelijk zou zijn en dat kadastrale percelen geen rol bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade spelen. Er wordt immers meerdere malen in het bestemmingsplan naar kadastrale percelen verwezen. Over scenario 2 geeft eiser aan dat hij niet eens is met het standpunt dat bij het oprichten van een geschakeld hoofdgebouw meer bebouwing mogelijk zou zijn. Verweerder heeft laatstgenoemde variant met de omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft een deel van het pand als bijbehorend bouwwerk aangemerkt om van de kruimelgevallenregeling gebruik te kunnen maken en volgens eiser correspondeert de inhoud van de vergunning niet met het planschadeadvies.
Planologische wijziging
11. De rechtbank stelt vast dat in het planschadeadvies over de verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning van 17 juni 2017 het volgende is opgenomen:
“ De aanvraag is niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan, omdat in de planregels is bepaald dat de nieuwbouw van vrijstaande hoofdgebouwen gerealiseerd dienen te worden op een afstand van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Het bouwplan is hiermee niet in overeenstemming, omdat wordt gebouwd over de perceelsgrens. Door het verschuiven van de kadastrale grens naar het bestaande pand aan de [adres 6] , wordt eveneens niet voldaan aan het bestemmingsplan, omdat dan vervolgens dit pand niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. Bovendien is in artikel 32 van de planregels bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan en waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Voor de locatie [adres 6] is in het verleden medewerking verleend aan de verbouwing van het pand in appartementen waarbij op grond van het bepaalde in de bouwverordening moest worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Deze parkeergelegenheid wordt nu ingezet voor het realiseren van de nieuwbouw.”
11.1.
Met de omgevingsvergunning is dus afgeweken van het bestemmingsplan, omdat de te realiseren vrijstaande bebouwing op het noordelijke kadastrale perceel minder dan
3 meter van de vrijstaande bebouwing op het zuidelijke perceel wordt gerealiseerd. Dat is dus de relevante planologische wijziging. De rechtbank overweegt echter dat niet iedere afwijking van het bestemmingsplan/planologische wijziging een planologische verslechtering oplevert. Dat is in deze zaak ook niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat geen onjuiste planvergelijking is gemaakt en dat van een planologische verslechtering geen sprake is. Daartoe overweegt zij als volgt, uitgesplist over enerzijds de bouwmogelijkheden en anderzijds de gebruiksmogelijkheden.
Bebouwingsmogelijkheden
12. De rechtbank overweegt dat artikel 8 .2.1 van het bestemmingsplan het volgende is bepaald:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
voor de voorgevelrooilijn en de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak mogen erkers, balkons en luifels worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1.
de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
2.
de afstand tot de bestemming 'Verkeer' mag niet minder dan 3 meter bedragen.
c.
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd door hoofdgebouwen;
d.
de voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de wegzijde toegekeerde grens van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 meter daarachter;
e.
de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte';
f.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voor hoofdgebouwen mag bij:
1.
vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedragen;
2.
halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder dan 3 meter bedragen;
3.
aaneengesloten hoofdgebouwen alleen bij eindwoningen niet minder dan 3 meter bedragen.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestemmingsplan de realisatie van een bouwmassa over twee aaneensluitende percelen over de perceelsgrens heen mogelijk maakt. De rechtbank verwijst daarvoor naar artikel 8 .2.1, onder f, onder 2. dat bepaalt dat geschakelde hoofdgebouwen slechts aan één zijde meer dan drie meter van de perceelsgrens moeten staan. Dat impliceert dat voor de andere zijde een dergelijke beperking niet geldt, waardoor het mogelijk is een bouwmassa op te richten voor een geschakeld hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens. Het is dus mogelijk om, binnen de grenzen van het bestemmingsplan, een bouwplan te realiseren dat qua bouwmassa vergelijkbaar is met het bouwplan uit de omgevingsvergunning. Immers, een (over meerdere percelen) aaneengesloten geschakeld hoofdgebouw is qua ruimtelijke impact vergelijkbaar met een (doorlopend) vrijstaand hoofdgebouw op de perceelsgrens. De rechtbank overweegt dat in het planschadeadvies terecht ter motivering van het ontbreken van een planologische verslechtering door de adviseur een vergelijking is gemaakt tussen de situatie waarbij de omgevingsvergunning is verleend in afwijking met het bestemmingsplan, gelet op het feit dat het vrijstaande hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedraagt (artikel 8 .2.1, onder f, sub 1) en de situatie waarbij de mogelijkheid bestaat om bebouwing op een perceel te bouwen in het geval een eigenaar van twee kadastrale percelen besluit om er één perceel van te maken (scenario 1) of één groot (geschakeld) hoofdgebouw over de percelen ten westen van eisers perceel te bouwen (scenario 2).
12.2.
Eiser heeft, desgevraagd op zitting, niet toegelicht dat er, ruimtelijke relevante, verschillen zouden zijn in die twee scenario’s en waarom het planschadeadvies op dat punt onjuist zou zijn. Het standpunt van eiser dat een dergelijke bouwmassa op grond van het bestemmingsplan niet gerealiseerd kan worden en dat het planschadeadvies daar dus niet vanuit kon gaan, omdat er noodzaak zou zijn voor parkeerplaatsen en daar ruimte voor gereserveerd moet worden, volgt de rechtbank niet. Het bestemmingsplan kent namelijk geen artikel dat verplicht om op eigen terrein te parkeren.
Anti-dubbeltelregel
13. De rechtbank overweegt verder dat in artikel 32 van het bestemmingsplan de anti-dubbeltelregel is opgenomen. Daarin staat dat een grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
13.1.
De rechtbank constateert dat in het planschadeadvies het volgende over de anti-dubbelregel is opgenomen:
“De anti-dubbelbepaling staat het oprichten van één groot gebouw (bij fictie dat het één kadastraal perceel is) of een gebouw aan de noordzijde niet in de weg. Immers, de anti-dubbelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. In de onderhavige zaak is geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen, waardoor de anti-dubbeltelbepaling geen rol speelt.”
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het planschadeadvies terecht is geconcludeerd dat de anti-dubbeltelregel geen rol speelt in de planologische vergelijking. Een anti-dubbeltelregel is namelijk pas relevant als voor een bepaald perceel een (relevant) maximaal bebouwingspercentage is opgenomen in het bestemmingsplan. Dat is hier niet het geval. In het bestemmingsplan is immers geen maximaal bebouwingspercentage voor nieuw te bouwen hoofdgebouwen opgenomen, waardoor de anti-dubbeltelregel niet van toepassing is. In het bestemmingsplan is wel in artikel 8 .2.2 een maximaal bebouwingspercentage voor bijbehorende bouwwerken opgenomen, maar dat is hier niet van toepassing. Het vergunde gebouw is, anders dan eiser stelt, immers een hoofdgebouw. Hoewel eiser ter discussie stelt of sprake is van een hoofdgebouw, kan dit tussen partijen niet meer ter discussie staan, gelet op het feit dat de vraag of het vergunde gebouw een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk is, al is beantwoord in de procedure die eiser heeft gevoerd tegen de omgevingsvergunning van 7 juni 2017. Die omgevingsvergunning en de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2018 waarin het beroep van eiser tegen die omgevingsvergunning ongegrond is verklaard [3] , zijn onherroepelijk, zodat de rechtbank daarvan uit dient uit te gaan.
13.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in de hypothetische situatie dat de vergunde nieuwbouw als een bijbehorend bouwwerk zou kwalificeren, daarmee ook gegeven is dat de regel dat gebouwd dient te worden op een afstand van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens voor de nieuwbouw niet geldt. Die regel geldt immers, zie artikel 8 .2.1, onder f, alleen voor de nieuwbouw van vrijstaande hoofdgebouwen. In die situatie zou er dus al reeds om die reden geen grond bestaan voor toekenning van planschade, ook al zou de anti-dubbeltelregel dan wel gelden. Dan zou de realisatie van het bouwplan immers zonder afwijking van het bestemmingsplan hebben kunnen plaatsvinden.
Parkeren
14. Over het aspect parkeren overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning beroep ingesteld en daarbij het aantal te realiseren parkeerplaatsen betwist. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 11 december 2018 dit beroep van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen hoger beroep ingediend. Sinds de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden, moet de rechtbank uitgaan van het bouwplan zoals dat is vergund en dat het op het vlak van parkeren voldoet aan artikel 8 .4.4 van het bestemmingsplan. Dat betekent dat voor de planologische vergelijking in het kader van een planschadeverzoek op het vlak van parkeren, het parkeren per saldo nul is, omdat de oude en nieuwe situatie in lijn met het bestemmingsplan is. Dit wordt bevestigd door het feit dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor parkeren in afwijking met bestemmingsplan. De planologische afwijking met de omgevingsvergunning ziet immers alleen op het planologisch toestaan van hoofdgebouwen die dichter bijeen gebouwd mogen worden.
15. De rechtbank overweegt tot slot dat bij de vraag of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van planschade niet relevant is of bij eiser feitelijk sprake is van een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat en/of de waarde van zijn perceel, maar dat het moet gaan om een planologische verslechtering waarbij wordt uitgegaan van de maximaal mogelijke planologische invulling van een perceel en dat hoeft niet te zijn wat er feitelijk gebeurt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser de daadwerkelijk en inmiddels gerealiseerde invulling van de naastgelegen percelen natuurlijk wel als een verslechtering ervaart, kan dat dus geen rol spelen bij een verzoek om vergoeding van planschade.
Moest verweerder met de daling van de WOZ-waarde rekening houden?
16. Eiser voert aan dat de genomen conclusie in het planschadeadvies geen stand kan houden, omdat sprake is van een daling van de WOZ-waarde van de woning van eiser. Bij het kopen van de woning is rekening gehouden met de maximale planologische situatie en pas na vergunningverlening in 2017 is de WOZ-waarde met € 40.000,- gedaald. Met deze daling erkent verweerder in feite dat de verleende omgevingsvergunning tot schade heeft geleid.
17. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Er is zoals eerder overwegen geen sprake van een planologische verslechtering en dat betekent dat in het geval de daling van de WOZ-waarde al het gevolg is van de realisatie van het bouwplan er nog steeds geen planschade kan worden toegekend. Dit wordt bevestigd in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [4] Daarin is overwogen dat de WOZ-waarde van een woning pas aan de orde kan komen in het kader van de bepaling van de eventuele omvang van de schade, nadat is vastgesteld dat de planologische verandering daadwerkelijk tot een planologische verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor geldende planologische regime. Omdat zich in dit geval geen planologische verslechtering voordoet, behoeft de beroepsgrond met betrekking tot de WOZ-waarde geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade terecht heeft afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 2 september 2024
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De kadastrale percelen zijn gewijzigd. Dit adres is nu kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens 3] .
2.Dit kadastrale nummer is gewijzigd en het perceel is in omvang kleiner geworden. Het adres [adres 6] t/m [adres 7] / [adres 8] is nu kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens 4] .
3.Zaaknummer AWB/ROE 18/192, ECLI:NL:RBLIM:2018:11588.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3637.