ECLI:NL:RBLIM:2024:5907

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
03.027795.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontploffing van vuurwerk aan woning en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk

Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die op 15 oktober 2023 te Venlo een ontploffing heeft veroorzaakt door zwaar professioneel vuurwerk, een Cobra 6, aan de voordeur van een woning te bevestigen en deze tot ontploffing te brengen. De verdachte heeft dit gedaan in het kader van een financieel conflict met de zoon van het slachtoffer, waarbij hij doelbewust schade wilde toebrengen. Tijdens de ontploffing was het slachtoffer, de moeder van de zoon, aanwezig in de woning en heeft zij letsel opgelopen door rondvliegend glas. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het verweten levensgevaar. De verdachte is ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en de woningcorporatie Woonwenz, voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.027795.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2004,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.C.H. Rutjens, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 augustus 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij is op de zitting gehoord evenals mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat kantoorhoudende te Venlo. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Stichting Woonwenz heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is niemand ter zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een of meer anderen opzettelijk vuurwerk (Cobra 6) tot ontploffing heeft gebracht aan een woning dan wel dat hij samen met een of meer anderen een voordeur heeft vernield;
Feit 2:samen met een of meer anderen een hoeveelheid professioneel vuurwerk (een Cobra 6) voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Ten aanzien van feit 1 primair wijst de officier van justitie op de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting, de aangifte door slachtoffer [slachtoffer] , het geconstateerde letsel van [slachtoffer] , alsook de geconstateerde schade aan de deur van de woning, die aan Woonwenz toebehoorde. Uit die schade blijkt reeds voldoende dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Volgens de officier van justitie was het daarnaast voor de verdachte voorzienbaar dat er personen in de woning aanwezig zouden zijn. Uit de rapportage van het NFI volgt voorts dat er ernstig tot zeer ernstig lichamelijk letsel kan ontstaan als een persoon zich op (korte) afstand van een exploderende Cobra 6 bevindt, ook als deze Cobra op een ruit is bevestigd., De officier van justitie concludeert dat er door de ontploffing gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Van het verweten ‘te duchten levensgevaar’ dient de verdachte te worden vrijgesproken. Immers, zo blijkt uit de NFI rapportage, ontstaat er levensgevaar als er sprake is van direct contact met een Cobra 6 die tot ontploffing komt. Dat is hier niet het geval.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangetroffen vuurwerkresten en de rapportage van het NFI inzake de gevaarzetting van een Cobra 6. Ten aanzien van beide feiten dient de verdachte ten slotte te worden vrijgesproken van het verweten bestanddeel ‘medeplegen’.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte. Door de gedragingen van de verdachte waren gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar. Gelet op de deskundigenverklaring van het NFI was er, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, geen sprake van levensgevaar. Van dit bestanddeel dient de verdachte te worden vrijgesproken. Nu er daarnaast onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het bestanddeel ‘medeplegen’ dient de verdachte ook daarvan partieel te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen is. Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak ter zake van dit feit heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting; [2]
- de aangifte door [slachtoffer] ; [3]
- het aanvullende verhoor van [slachtoffer] ; [4]
- de forensisch medische letselrapportage inzake het letsel van [slachtoffer] ; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2023; [6]
- de deskundigenverklaring inzake de gevaarzetting van een Super Cobra 6 en vergelijkbare artikelen van het Nederlands Forensisch Instituut. [7]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op grond van het bewijsmiddelenoverzicht vaststaat dat er door het ontsteken van de Cobra 6 aan de voordeur van genoemde woning gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Tevens is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte heeft verklaard dat hij twee Cobra’s 6 aan de deur van de betreffende woning heeft geplakt en aangestoken en dat hij wist dat deze woning door meerdere mensen werd bewoond, waardoor het voor hem voorzienbaar was dat er personen in de woning aanwezig zouden zijn op het moment dat de Cobra’s zouden exploderen. Uit de rapportage van het NFI volgt dat er ernstig tot zeer ernstig lichamelijk letsel kan ontstaan als een persoon zich op (korte) afstand van een exploderende Cobra 6 bevindt. Ingeval een Cobra 6 tegen een glazen ruit tot ontploffing komt, zoals hier het geval was, is het volgens het NFI aannemelijk dat er een ‘zandstraal’ van kleine glasdeeltjes wegspuit, waarvan het aannemelijk is dat een persoon die hierdoor wordt geraakt ernstig lichamelijk letsel kan oplopen. Dit in combinatie met de kracht van de explosie die af te leiden is uit de schade aan de voordeur, het tijdstip waarop de ontploffing teweeg is gebracht (omstreeks middernacht), de locatie waar de ontploffing plaatsvond (op de voordeur met glas, waarachter zich een halletje met toegang tot de woning bevond) en de aanwezigheid van een bewoner ( [slachtoffer] bevond zich achter de voordeur), maakt dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] op het moment van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De rechtbank kan, op grond van de inhoud van het dossier, echter niet vaststellen dat er door de ontploffing ook levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten is geweest. Daarvoor zijn volgens de deskundigenverklaring zodanig uitzonderlijke omstandigheden nodig (bijvoorbeeld: direct contact met het exploderend vuurwerk) dat dit gevaar niet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Van dat onderdeel zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de verdachte bovendien partieel vrijspreken van het onder feit 1 primair verweten ‘medeplegen’ nu het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen.
Ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen is. Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak ter zake van dit feit heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting; [8]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2023 inzake het aantreffen van verpakkingsmateriaal van een Cobra 6. [9]
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het onder feit 2 verweten ‘medeplegen’ nu hiervoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten 1 primair en 2.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1 primair:
op 15 oktober 2023 te Venlo, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een pand (gelegen aan de [adres] te Belfeld, gemeente Venlo) door zwaar professioneel vuurwerk met knaleffect te ontsteken en tegen de voordeur van voornoemd pand te bevestigen waardoor een ontploffing is ontstaan terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning, gelegen aan de [adres] Belfeld en de in dat pand aanwezige goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer] en voor anderen zich in de woning gelegen aan de [adres] bevindende personen
te duchten was;
T.a.v. feit 2:
op 15 oktober 2023 te Venlo, opzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten een Cobra (6), bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
in eendaadse samenloop gepleegd met
T.a.v. feit 2:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de duur van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies d.d. 16 juli 2024 geformuleerd. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de doelgerichtheid van de gedragingen van de verdachte en de daardoor ontstane ernstige schending van de lichamelijke integriteit en van het veiligheidsgevoel van slachtoffer [slachtoffer] en haar gezin, alsook de daardoor ontstane onrust in de omliggende woonwijk. De officier van justitie wijst op de berekenende proceshouding van de verdachte en diens kennelijke gebrek aan berouw, maar ook met het feit dat er zorgen bestaan rondom het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte is ‘first offender’ en was nog betrekkelijk jong ten tijde van het plegen van het feit (19 jaar), maar– gelet op het procesdossier en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte –zijn er geen mogelijkheden meer tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte, om welke reden het volwassenenstrafrecht bij de straftoemeting dient te worden toegepast. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij uitspraak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en verwijst naar het reclasseringsadvies d.d. 16 juli 2024. De raadsvrouw heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de psychische problematiek van de verdachte, zijn beperkte strafblad en het feit dat hij gemotiveerd is om zijn leven te beteren. De verdachte heeft geen pro-criminele houding. De recente schorsing van de voorlopige hechtenis verloopt overwegend goed. Om deze redenen acht de raadsvrouw het niet opportuun om de verdachte alsnog jeugddetentie te laten ondergaan. Gelet op de ondoordachte keuzes van de verdachte in deze strafzaak is het wel nodig om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om aan de verdachte jeugddetentie op te leggen voor een duur gelijk aan de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis alsook een voorwaardelijk deel met daaraan verbonden de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, eventueel in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf. De raadsvrouw heeft ten slotte verzocht om het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 15 oktober 2023 rond middernacht zwaar vuurwerk (twee Cobra’s 6) bevestigd aan de voordeur van een woning en dit tot ontploffing gebracht. De verdachte heeft, naar zijn zeggen, dit feit gepleegd omdat hij met [naam zoon slachtoffer] , de zoon van slachtoffer [slachtoffer] die eveneens woonachtig is op dit adres, een financieel conflict over een achterstallige betaling had. Hij heeft doelbewust het zware vuurwerk tegen de voordeur tot ontploffing gebracht om ‘aan [naam zoon slachtoffer] net zoveel financiële schade toe te brengen’ als hijzelf had geleden. Nog afgezien van het feit dat op deze manier geen financieel geschil geslecht moet worden heeft de ontploffing, blijkens opgave van eigenaar Woonwenz, veel meer schade veroorzaakt aan de woning dan de € 400,00 die verdachte (naar eigen zeggen) nog van [naam zoon slachtoffer] tegoed had. Erger nog dan dat is dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De moeder van [naam zoon slachtoffer] – het slachtoffer [slachtoffer] – bevond zich tijdens de ontploffing immers in de hal achter de voordeur, omdat zij op dat moment van plan was om het vuilnis buiten te zetten. Zij heeft daardoor (oog)letsel en meerdere huidbeschadigingen en bloeduitstortingen op haar lichaam opgelopen. Dat zij door de ontploffing en het ten gevolge daarvan rondvliegend glas geen ernstiger lichamelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkig toeval en geen omstandigheid die aan de verdachte te danken is. Uit het voegingsformulier van [slachtoffer] als benadeelde partij en uit het door haar uitgeoefende spreekrecht ter zitting volgt hoe angstig [slachtoffer] ten gevolge van deze gebeurtenis nog altijd is en welke langdurige psychische gevolgen zij daarvan ondervindt. Dit terwijl zij voordien de verdachte kende als een aardige jongen en vriend van haar zoon.
Het teweegbrengen van ontploffingen middels zwaar vuurwerk is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk het doel om personen te intimideren. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de direct betrokkenen, die zich veilig wannen in hun eigen woning, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de woonwijk en de samenleving in algemene zin. Met zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen.
De verdachte heeft zich hiermee ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van de Cobra 6. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent deze feiten de verdachte aan.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het jeugdstrafrecht van toepassing is. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het gewone strafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De reclassering heeft in haar advies van 16 juli 2024 geformuleerd dat er weliswaar aanknopingspunten bestaan voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar dat er niet direct een interventie of maatregel vanuit het jeugdstrafrecht is geïndiceerd. Eventuele interventies kunnen, aldus de reclassering, vanuit de volwassenreclassering worden ingezet. Hier klinkt geen noodzaak tot toepassing van het jeugdstrafrecht in door, noch is voldoende gebleken van mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte. Alles overwegende ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. De rechtbank zal bij de straftoemeting dus uitgaan van de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Gelet op de ernst van deze feiten kan in beginsel louter worden volstaan met de oplegging van een forse gevangenisstraf. De rechtbank heeft in dit verband ook acht geslagen op de als ‘berekenend’ imponerende proceshouding van de verdachte en de daarmee corresponderende wijze waarop hij zich in de teruggeluisterde telefoongesprekken, die hij voerde vanuit het Huis van Bewaring (als vervat in het procesdossier), heeft opgesteld. Daar staat tegenover dat de verdachte nog betrekkelijk jong was ten tijde van het plegen van de feiten en kampt met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast heeft de verdachte een strafblad van geringe omvang. Uit het reclasseringsadvies van 16 juli 2024 volgt dat er geen sprake is van een delictpatroon, maar dat het (gemiddelde) recidiverisico kan worden verlaagd door oplegging van een reclasseringstoezicht en de oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal dit strafadvies volgen. Om deze reden zal de rechtbank aan de verdachte een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen. Het neemt echter niet weg dat de verdachte, ondanks de eerdere schorsing van zijn voorlopige hechtenis, nog een deel van zijn straf in de gevangenis zal moeten uitzitten.
De rechtbank zal, alles afwegende, de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voor invulling van de bijzondere voorwaarden zal de rechtbank aansluiten bij het advies van de reclassering van 16 juli 2024, inhoudende een meldplicht, het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met [slachtoffer] , een locatiegebod (met elektronische monitoring) en het zoeken van dagbesteding.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet aanleiding om de schorsing onder voorwaarden van de voorlopige hechtenis van de verdachte te laten voortduren en zal om die reden geen beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis nemen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 23.128,74 ter zake van feit 1. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
medicijnkosten d.d. 16 oktober 2023: € 85,60
medicijnkosten d.d. 13 februari 2024: € 62,07
overige medische kosten: pro memorie
vergoeding ter zake mantelzorg: € 2.004,00
vergoeding ter zake van verlies van zelfredzaamheid: € 31,20
reis- en parkeerkosten: € 71,03
kosten inzake het opvragen van medische gegevens bij de huisarts: € 71,84
immateriële schade: € 15.803,00
toekomstige schade: € 5.000,00.
Ter zake van de post toekomstige schade heeft de benadeelde verzocht om niet-ontvankelijkverklaring. Ter zake van de overige posten (in totaal begroot ad € 18.128,74) heeft de benadeelde verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde [slachtoffer] heeft ten slotte vergoeding van proceskosten gevorderd, begroot op € 15,84.
Woonwenz
De benadeelde partij Woonwenz vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 4.686,80 (exclusief BTW) aan materiële schade (herstelkosten van de woning) ter zake van feit 1. De benadeelde heeft tevens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 10.228,47, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verzochte materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat voornoemde posten a., f. en g. dienen te worden toegewezen (ad in totaal € 228,47). De overige posten b., d. en e. acht hij onvoldoende onderbouwd en dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, evenals de post i. inzake toekomstige schade. Ten aanzien van de verzochte immateriële schade (post h.) heeft de officier van justitie geconcludeerd tot matiging van de vordering tot een bedrag van € 10.000,00, gelet op de aard van het fysieke en psychische letsel van het slachtoffer, de gevolgen van het feit voor het slachtoffer en jurisprudentie in vergelijkbare zaken. Ten slotte heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde proceskosten ad € 15,38.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van Woonwenz geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering ad € 4.686,80, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich inzake de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gerefereerd ten aanzien van de posten a., f. en g. Nu post b. onvoldoende is onderbouwd, dient deze post te worden afgewezen. De posten d. en e. dienen te worden gematigd tot een periode van 3 weken, betreffende € 501,00 respectievelijk € 15,60. De post i. dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (post h.) heeft de raadsvrouw verzocht om deze te matigen tot een bedrag van € 5.000,00.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van Woonwenz.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder primair 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 228,47. Dit bedrag is opgebouwd uit de posten:
a. medicijnkosten: € 85,60
reis- en parkeerkosten: € 71,03
kosten inzake het opvragen van medische gegevens bij de huisarts: € 71,84
Deze posten zijn door de verdediging niet weersproken. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering voor dit deel toewijsbaar.
Nu de vordering met betrekking tot de posten b., c. d. en e. onvoldoende is onderbouwd, is deze niet voor toewijzing vatbaar en zal de rechtbank de vordering met betrekking tot dat deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van de onderbouwing van de immateriële schade (post h.) en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. De rechtbank acht de namens de benadeelde partij aangehaalde casus uit de ANWB-Smartengeldgids niet goed vergelijkbaar met onderhavige zaak. Gelet op vergelijkbare zaken uit de jurisprudentie en het standpunt van de verdediging, zal de rechtbank deze schade naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het meer of anders verzochte afwijzen.
Alles overwegende acht de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijsbaar en wel tot een bedrag van € 5.228,37 . Over dit bedrag is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Ten slotte zal de rechtbank de gevorderde proceskosten ad € 15,38 toewijzen.
Woonwenz
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd. De vordering is door de verdediging niet weersproken. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de gehele vordering ad € 4.686,80 toewijsbaar. Over laatstgenoemd bedrag is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op:
  • de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht,
  • artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit,
  • artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer,
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
de veroordeelde meldt zich op direct na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, locatie Roermond op het telefoonnummer: 088 804 1501. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever/slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1969 te [geboorteplaats 2] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
e veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adresgegevens verdachte] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten
vervallen. Dit locatiegebod duurt voort, zolang de reclassering dit gebod nodig vindt.
De aansluiting van het elektronische monitorinqmiddel, RFID-enkelband, kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden op het opgeqeven verblijfadres.
De veroordeelde spant zich in voor het volgen van onderwijs en/of het vinden en behouden van betaald werk en/of stage, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
  • veroordeelt de verdachte tevens in de
  • wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (post h,) af;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.228,47. Voormeld bedrag bestaat uit € 228,47 aan materiële schade en € 5.000,00 euro aan immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
Woonwenz, van een bedrag van
€ 4.686,80, bestaande uit materiële schade, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van Woonwenz, van een bedrag van € 4.686,80. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt
  • de verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 15 oktober 2023 te Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht in/aan een pand (gelegen aan de
[adres] te Belfeld (gemeente Venlo) door (zwaar professioneel)
vuurwerk met knaleffect en/of een explosie(f)(ven) te ontsteken en/of
(vervolgens) tegen de (voor)deur van voornoemd pand te
plaatsen/bevestigen waarbij/waardoor een ontploffing is ontstaan
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning, gelegen aan de
[adres]
Belfeld, en/of de in dat pand aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten [slachtoffer]
en/of voor anderen zich in de woning gelegen aan de [adres]
bevindende personen
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2023 te Venlo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan Woonwenz, in elk geval aan een ander
toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 15 oktober 2023 te Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten een Cobra (6), bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2023164048/2024011355, gesloten d.d. 11 maart 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 239.
2.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2024.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 15 oktober 2023, pagina 25 tot en met 28.
4.Proces-verbaal van nader verhoor aangever d.d. 22 november 2023, pagina 29 tot en met 31.
5.Forensisch medische letselrapportage d.d. 7 november 2023, pagina 53 tot en met 58.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2023, pagina 59 tot en met 71.
7.Deskundigenverklaring inzake de gevaarzetting van een Super Cobra 6 en vergelijkbare artikelen door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 december 2021, pagina 80 tot en met 88.
8.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2024.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2023, pagina 59 tot en met 71.