ECLI:NL:RBLIM:2024:5862

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 22 / 1269
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van rechtswege verleende omgevingsvergunning en weigering van nieuwe aanvraag voor zendmast

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, waarbij de aanvraag voor het legaliseren van een zendmast in de tuin van eiser is geweigerd. Eiser had op 26 augustus 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar het college heeft niet tijdig beslist, waardoor er op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een vergunning van rechtswege is ontstaan. Echter, na bezwaar van de buurvrouw heeft het college op 29 april 2022 het besluit genomen om de vergunning te herroepen en de aanvraag alsnog te weigeren.

De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De derde-partij, de buurvrouw, was niet ter zitting. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de vergunning heeft herroepen, omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar is met andere gevallen waarin vergunningen zijn verleend.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten, maar wel een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens op 29 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigde: mr. P.H.C. van Meerten), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 29 april 2022 waarbij de aanvraag voor het legaliseren van de al aanwezige zendmast in de tuin van eiser alsnog is geweigerd.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder. De derde-partij is niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Naar aanleiding van een verzoek om handhaving heeft eiser op 26 augustus 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd om de al aanwezige zendmast op zijn perceel aan de [adres] in [plaats] te kunnen legaliseren.
Verweerder heeft echter niet binnen de daartoe wettelijk gestelde termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag daarop beslist, waardoor op grond van artikel 3.9, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo. artikel 4:20b, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Verweerder heeft het besluit van 23 november 2021 waarbij de omgevingsvergunnign van rechtswege is verleend, op 25 november 2021 aan vergunninghouder kenbaar gemaakt. Voorts heeft verweerder van de van rechtswege ontstane vergunning mededeling gedaan in het (digitale) Gemeenteblad van 29 november 2021.
3. De toenmalige buurvrouw, de derde-partij, heeft tijdig tegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar van de buurvrouw heeft verweerder op 8 oktober 2021 aan eiser meegedeeld dat verweerder voornemens is de omgevingsvergunning (alsnog) te weigeren. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 13 oktober 2021 zijn zienswijze naar voren gebracht.
4. Bij beslissing op bezwaar van 29 april 2022, verzonden 2 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de buurvrouw deels gegrond verklaard, de op
9 november 2021 van rechtswege verleende omgevingsvergunning herroepen en de op
26 augustus 2021 aangevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen op 8 juni 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De standpunten van partijen

6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag alsnog moet worden getoetst aan de gronden die voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo) worden genoemd. Volgens verweerder is de aanvraag in strijd met de bepalingen uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kwawinkel/Lutterade”, in het bijzonder met artikel 17.2, onder h van de planregels waarin is bepaald dat de maximale hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer dan drie meter mag bedragen. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de hoogte van de aangevraagde antennemast respectievelijk zeven meter en in uitgeschoven toestand 19 meter bedraagt. Verweerder heeft gelet op deze strijdigheid met het bestemmingsplan de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat met toepassing van de kruimelgevallenregeling medewerking aan het project zou kunnen worden verleend, mits is voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Volgens verweerder voldoet het bouwplan echter niet aan de redelijke eisen van welstand, zoals volgt uit het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit. Evenmin voldoet het bouwplan aan de eis dat er geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag bestaan. Volgens verweerder leidt de antennemast, gelet op de (maximale) hoogte en het toegepaste materiaal tot een niet onaanzienlijke inbreuk op de woon- en leefomgeving. Ook een antennemast in ingeschoven toestand acht verweerder niet passend in een achtererfgebied bij woningen en is daarom stedenbouwkundig/ruimtelijk niet aanvaardbaar.
7. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser zijn er in de gemeente Sittard-Geleen meerdere masten opgericht. Het gaat dan om niet-inklapbare en niet-inschuifbare, vaste masten met een hoogte van 25 tot 30 meter. Eisers mast kan wel worden ingeklapt in zijn eigen tuin en kan worden ingeschoven tot een hoogte van zeven meter. Bovendien gebruikt eiser zijn mast slechts kortstondig waardoor de mast zich ook het merendeel van tijd in de ingeschoven toestand met een hoogte van zeven meter bevindt.
Eiser voert verder aan dat hij geen overlast veroorzaakt en dat er in de buurt ook geen bezwaren tegen zijn zendmast bestaan. Eiser wijst daarvoor naar de handtekeningen die hij in de buurt heeft opgehaald en waaruit volgens hem blijkt dat zelfs de eigen buren op Neptunusstraat 11 en 17 er geen problemen mee hebben dat eiser de zendmast in zijn tuin heeft.
Voorts voert eiser aan dat hij extra is verzekerd voor eventuele schade en dat hij zijn hobby niet op een andere manier kan uitoefenen.
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de buurvrouw geen belang had bij haar bezwaar omdat haar woning te koop staat.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder op juiste gronden de van rechtswege verleende omgevingsvergunning heeft herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Buurvrouw belanghebbende
10. Eiser heeft aangevoerd dat de buurvrouw geen belang had bij haar bezwaar omdat haar woning te koop stond en - inmiddels - is verkocht.
11. De rechtbank stelt voorop dat als hoofdregel geldt dat de bestuursrechter het bestreden besluit moet toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen. Dit is de ex tunc toetsing. Met nieuwe feiten en omstandigheden mag de rechter in principe geen rekening houden.
Vast staat dat de buurvrouw haar woning per 1 juli 2022 heeft verkocht. Dit is ruimschoots nadat het bestreden besluit op 29 april 2022 tot stand is gekomen. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was de woning dus nog in eigendom van de buurvrouw. Dat de woning toen al mogelijk te koop stond, is niet relevant. Uit artikel 1:2 van de Awb volgt wie belanghebbend zijn. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van ruimtelijke besluiten, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, de enkele omstandigheid dat iemand eigenaar of bewoner van het naastgelegen perceel is, voldoende om diegene als belanghebbende aan te merken. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten tijde van het tot stand komen van het bestreden besluit de buurvrouw, de eigenaresse van de naastgelegen woning, terecht als belanghebbende aangemerkt, haar ontvankelijk in haar bezwaar geacht en haar bezwaren inhoudelijk behandeld. Dat de woning nadien is verkocht, betreft een nieuw feit na het tot stand komen van het bestreden besluit waarmee de rechtbank geen rekening kan houden zodat dit ook niet tot een ander oordeel leidt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Gelijkheidsbeginsel
12. Eiser stelt zich in beroep verder op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser zijn er in de gemeente Sittard-Geleen meerdere masten opgericht. Het gaat dan om niet-inklapbare en niet-inschuifbare, vaste masten met een hoogte van 25 tot 30 meter. Eisers mast kan daarentegen wel worden ingeklapt in zijn eigen tuin en kan worden ingeschoven tot een hoogte van zeven meter. Bovendien gebruikt eiser zijn mast slechts kortstondig waardoor de mast zich ook het merendeel van tijd in de ingeklapte of ingeschoven toestand met een hoogte van zeven meter bevindt.
13. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel van belang is dat kan worden vastgesteld dat sprake is van gelijke gevallen. Daarvoor is van belang dat eiser concretiseert met welk(e) geval(len) zijn situatie kan worden vergeleken. In dit geval moet het dan gaan om vergelijkbare gevallen waar verweerder een omgevingsvergunning voor de zendmast heeft verleend. Het gaat dan dus niet om vergelijkbare gevallen waarin verweerder (nog) niet handhavend heeft opgetreden. Hoewel verweerder eiser erop heeft gewezen dat hij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel nader moet concretiseren, heeft eiser in zijn beroepschrift en de nadien ingezonden brief niet verder verduidelijkt met welk(e) geval(len) zijn situatie kan worden vergeleken. Zo heeft eiser niet vermeld waar in de gemeente zendmasten door verweerder zijn vergund. Ter zitting is bovendien duidelijk geworden dat de andere zendmasten waar eiser op doelt en waarvan hij de locatie niet wenst te benoemen, zonder vereiste vergunning zijn opgericht. Reeds gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. Weliswaar heeft eiser ter zitting aangevoerd dat zich in ieder geval aan de Eloiseweg een zendmast bevindt, maar ook hiervan heeft eiser niet nader geconcretiseerd om wat voor zendmast het gaat en of daarvoor vergunning is verleend. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.
Overig
14. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij geen overlast veroorzaakt en dat er in de buurt ook geen bezwaren tegen zijn zendmast bestaan, maar ook dit leidt niet tot een gegrond beroep. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de enkele omstandigheid dat directe omwonenden geen bezwaren hebben tegen de zendmast nog niet dat het bouwplan dan vergund kan worden. Daarvoor dient immers te worden getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Verweerder heeft dat gedaan en heeft in het bestreden besluit op juiste gronden geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en in strijd is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening zodat sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 2.10, eerste lid onder c van de Wabo en artikel 2.10, eerste lid onder d van de Wabo.
15. Wat betreft welstand, heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK), die heeft geoordeeld dat het bouwplan met de omvang als aangevraagd, niet past in het woningbeeld, noch bij het tuinkarakter en afbreuk doet aan het omgevingsbeeld. De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat het advies van ARK op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat eiser ook geen deskundig te achten contra-advies heeft overgelegd. Eiser heeft verder in beroep ook niet naar voren gebracht waaruit zou volgen dat het bestreden besluit op het punt van welstand geen stand kan houden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand zodat sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 2.10, eerste lid onder c van de Wabo.
16. Wat betreft de strijd met de goede ruimtelijke ordening heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de antennemast, zowel gelet op de hoogte in uitgeschoven toestand (19 meter) als de hoogte in ingeschoven toestand en het materiaal van de mast, een niet onaanzienlijke inbreuk op de woon- en leefomgeving van omwonenden maakt. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de antennemast vol in het zicht van de omliggende buren staat en dat in de omliggende tuinen geen bouwwerken van een dergelijke omvang en constructie aanwezig zijn. De zendmast is zowel in uitgeschoven als in ingeschoven toestand stedenbouwkundig/ruimtelijk niet aanvaardbaar en zou een ongewenst precedent scheppen. Bovendien wordt de antennemast kennelijk bij ingebruikname uitgeschoven en na ingebruikname weer ingeschoven. Dit in- en uitschuiven gebeurt in de avonduren en zorgt voor overlast bij buren waardoor zij onevenredig in hun belangen worden geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande op juiste gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 2.10, eerste lid onder d van de Wabo. Eiser heeft in beroep ook geen gronden naar voren gebracht die erop zijn gericht dat ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de zendmast in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
17. Dat eiser zijn zendmast goed heeft verzekerd tegen schade, leidt niet tot een ander oordeel nu dit in het kader van de toetsing of het bouwplan vergund kan worden geen ruimtelijk relevante omstandigheid betreft.
18. Eiser heeft in deze procedure tot slot nog naar voren heeft gebracht dat zijn hobby zijn lust en zijn leven is en dat hij deze hobby niet op een andere manier kan uitoefenen dan via deze zendmast zodat hij belang heeft bij een omgevingsvergunning voor zijn zendmast. Hoewel de rechtbank kan invoelen dat eiser gepassioneerd is over zijn hobby, is zij van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de belangen van de omwonenden, de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en de vrees voor precedentwerking zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser om zijn hobby te kunnen uitoefenen.
De redelijke termijn
19. De redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), is overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM mag in dat geval maximaal 2 jaar duren. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen.
De rechtbank is in beginsel niet gehouden te toetsen of de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden wanneer in beroep niet over de duur van de procedure wordt geklaagd. [1] Dat is slechts anders als ten tijde van het sluiten van het onderzoek geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn en deze, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Awb neergelegde termijn voor het doen van een schriftelijke uitspraak, ook niet te voorzien was. In een dergelijk geval is er voor eiser immers geen reden daarover te klagen. De rechtbank moet in dat geval de redelijke termijn wel ambtshalve toetsen als de uitspraak in een dergelijk geval gedaan wordt met overschrijding van die termijnen. [2] Dat is in deze zaak het geval.
20. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift van eiser op 9 juni 2022 tot de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en bijna drie maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn van 2 jaar overschreden, te weten met bijna drie maanden. Eiser heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding van € 500,-. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. In de bezwaarfase is binnen zes maanden beslist. Dit betekent dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een bedrag van € 500,- aan eiser zal worden veroordeeld, als schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie en gevolgen

21. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit waarbij de eerder van rechtsweg verleende omgevingsvergunning is herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning voor de zendmast van eiser alsnog is geweigerd, in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Wel krijgt hij een vergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 500,- aan eiser wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 augustus 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:704.