ECLI:NL:RBLIM:2024:5861

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
11177075 CV EXPL 24-3186
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk veroordeling tot aansluiting gasaansluiting bovenwoning na afsluiting door eigenaar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, huurder van een bovenwoning, vorderingen heeft ingesteld tegen de eigenaar van de benedenverdieping en de statutair bestuurder van de eigenaar. De eiser heeft gesteld dat de gasaansluiting van zijn woning, die zich op de bovenverdieping bevindt, door de eigenaar van de benedenverdieping twee keer is afgesloten. De eiser vordert dat de eigenaar en de bestuurder hoofdelijk worden veroordeeld om de gasaansluiting aangesloten te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan. De procedure is gestart met een dagvaarding, waarin de eiser zijn vorderingen heeft uiteengezet. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2024 heeft de kantonrechter verstek verleend aan een van de gedaagden, terwijl de andere gedaagden wel aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gasaansluiting zich in het eigendom van de statutair bestuurder bevindt en dat de eiser niet heeft aangetoond dat de andere gedaagden verantwoordelijk zijn voor de gasaansluiting. De kantonrechter heeft de vordering tegen de eigenaar en de bestuurder afgewezen, maar heeft de vordering tot aansluiting van de gasaansluiting toegewezen, omdat de gedaagden de gasaansluiting onterecht hebben afgesloten. De kantonrechter heeft een dwangsom opgelegd van € 500,00 per dag, tot een maximum van € 5.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11177075 \ CV EXPL 24-3186
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.N. Lavain,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
CDM VASTGOED B.V.,
te Epe,
4.
[gedaagde sub 4],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , CDM en [gedaagde sub 4] ,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] procederen in persoon,
CDM wordt vertegenwoordigd door [gedaagde sub 4] ,
[gedaagde sub 2] is niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met zes producties
- de nagezonden productie 7
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [gedaagde sub 4] een conclusie van antwoord heeft overgelegd. De kantonrechter heeft tijdens de zitting verstek verleend aan [gedaagde sub 2] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een zelfstandige bovenwoonruimte (appartement) aan het [adres 1] te [woonplaats 1] .
2.2.
Het appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van het daaronder gelegen
[adres 2] , is eigendom van CDM. Aldaar wordt een frituur geëxploiteerd.
2.3.
[gedaagde sub 4] is de statutair bestuurder van CDM.
2.4.
De door [eiser] gehuurde bovenwoning bevat géén eigen water- en gasaansluiting. Die aansluitingen bevinden in het frituurgedeelte van CDM.
2.5.
De woning van [eiser] bevat wel tussenmeters die het water- en gasverbruik in deze woning meten.
2.6.
[eiser] is op grond van de huurovereenkomst betaling aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verschuldigd voor het water- en gasverbruik in zijn woning.
2.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betalen op hun beurt aan CDM/ [gedaagde sub 4] de kosten van het water- en gasverbruik in de woning van [eiser] .
2.8.
In juni 2023 heeft [gedaagde sub 4] /CDM de gas- en de wateraansluiting richting de woning van [eiser] afgesloten. Op enig moment daarna heeft [gedaagde sub 4] /CDM die afsluiting ongedaan gemaakt.
2.9.
In augustus/september 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is bepaald dat:
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zo spoedig mogelijk ervoor zullen zorgen dat de woning over een eigen aansluiting voor water en gas zal beschikken
  • [eiser] totdat de eigen aansluitingen zijn gerealiseerd op maandelijkse basis zal betalen voor het daadwerkelijk verbruik
  • [eiser] nadat de woning over eigen aansluitingen beschikt, zijn eigen energieovereenkomsten zal afsluiten en dat CDM tot dan het water en gas niet zal (laten) afsluiten.
2.10.
Op 25 juni 2024 heeft [gedaagde sub 4] , althans CDM de gasaansluiting opnieuw afgesloten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in de dagvaarding:
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , CDM en [gedaagde sub 4] hoofdelijk te veroordelen/bevelen binnen één dag na datum vonnis de gas- en wateraansluiting van de woning aan te laten sluiten en aangesloten te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , CDM en [gedaagde sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van (voorschot op) een schadevergoeding van € 10.000,00
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , CDM en [gedaagde sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De gemachtigde van [eiser] heeft ter zitting onderdeel 2 van de bovenstaande vordering ingetrokken.
3.3.
[gedaagde sub 1] , CDM en [gedaagde sub 4] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen [gedaagde sub 2] heeft de kantonrechter verstek verleend. Omdat de overige gedaagde partijen wel zijn verschenen, wordt dit vonnis als een vonnis op tegenspraak beschouwd (zie art. 140 lid 3 Rv).
afwijzing vordering jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering, voor zover deze is gericht tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , afgewezen dient te worden. De water- en gasaansluiting bevindt zich immers in de frituur en de frituur is het eigendom van CDM. Het is bovendien CDM, althans [gedaagde sub 4] , die in juni 2023 het water en gas en vervolgens op 25 juni 2024 het gas afgesloten heeft. [eiser] heeft niet uitgelegd op grond waarvan hij vordert dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning dienen te laten aansluiten (en aangesloten te houden) op de gas- en wateraansluiting.
4.3.
[eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op nihil en aan de zijde van [gedaagde sub 1] op
€ 50,00. Nu zij niet om uitvoerbaarheid bij voorraad hebben verzocht, zal die ook niet worden uitgesproken.
gedeeltelijke toewijzing vordering jegens CDM en [gedaagde sub 4]
4.4.
Van een afsluiting van het water is op 25 juni 2024 geen sprake geweest. De vordering om CDM/ [gedaagde sub 4] te veroordelen om de door [eiser] gehuurde woning weer aan te sluiten op de waterleiding is alleen al om die reden niet toewijsbaar. Er is evenmin reden voor toewijzing van de vordering van [eiser] om CDM/ [gedaagde sub 4] te veroordelen om de woning op de waterleiding aangesloten te houden. De afsluiting in 2023 is een eenmalige handeling van CDM, althans [gedaagde sub 4] , geweest en de recente afsluiting van het gas geeft onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat CDM/ [gedaagde sub 4] de wateraansluiting van de woning die [eiser] huurt in de toekomst zal afsluiten.
4.5.
Vaststaat dat CDM, althans [gedaagde sub 4] de afsluiting van het gas ongedaan gemaakt heeft op 26 juni 2024: de dag dat de kortgedingdagvaarding betekend is. De vordering tot heraansluiting is reeds om die reden niet toewijsbaar.
4.6.
De vordering van [eiser] om CDM/ [gedaagde sub 4] te veroordelen/bevelen de door [eiser] gehuurde woning aangesloten te houden op de gasaansluiting, zal wel worden toegewezen. De kantonrechter ziet daar aanleiding toe omdat CDM/ [gedaagde sub 4] twee keer wederrechtelijk de gasaansluiting naar de woning van [eiser] onderbroken heeft. De tweede keer heeft CDM/ [gedaagde sub 4] dit ook nog eens gedaan in strijd met de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. CDM/ [gedaagde sub 4] heeft dit kennelijk gedaan omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de kosten van het door [eiser] afgenomen gas niet aan CDM/ [gedaagde sub 4] betaalden. Zelfs als het juist is dat dit komt doordat [eiser] sinds 3 april 2024 (ondanks de afspraken in de vaststellingsovereenkomst) niets meer aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaald heeft voor het gasverbruik, dan nog geeft dit CDM/ [gedaagde sub 4] niet het recht om de gastoevoer naar de woning van [eiser] te onderbreken. In de omstandigheid dat CDM/ [gedaagde sub 4] tot twee maal toe de gastoevoer heeft onderbroken om [eiser] onder druk te zetten, ziet de kantonrechter voldoende aanleiding voor toewijzing van dit gedeelte van [eiser] ’s vordering. Het spoedeisend belang daarbij heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt. De aankondiging dat op 3 september 2023 in de door [eiser] gehuurde woning aansluitingen voor gas en water zullen worden gerealiseerd, maakt dit niet anders. Of die dag deze aansluitingen worden gerealiseerd, valt immers nog te bezien. Een eerdere geplande aansluiting in augustus 2024 was namelijk niet doorgegaan. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat deze zal worden gemaximeerd tot € 5.000,00.
4.7.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten van CDM en [gedaagde sub 4] enerzijds en [eiser] anderzijds te compenseren, in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt. Geen van hen is immers geheel in het (on)gelijk gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt CDM en [gedaagde sub 4] hoofdelijk om de woning aan het [adres 1] te [woonplaats 1] aangesloten te houden op de gasaansluiting, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat CDM en [gedaagde sub 4] daarmee in gebreke blijven, tot een maximum van € 5.000,00,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevallen proceskosten, te begroten op € 50,00 voor [gedaagde sub 1] en op nihil voor [gedaagde sub 2] ,
5.5.
compenseert de proceskosten van Katrici, CDM en [gedaagde sub 4] in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.