Overwegingen
1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het opleggen van een last onder dwangsom. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Eiseres exploiteert een recyclebedrijf aan de [adres 1] in [plaats] . Bij dit bedrijf worden splinternieuwe restpartijen, overschotten en uitval uit de keramische industrie gerecycled. Daarbij worden dakpannen, bakstenen, aardewerk, porselein en glas vermalen tot vuurvaste secundaire grondstoffen zoals chamotte en gravel. Voor deze werkzaamheden is op 28 september 2004 aan eiseres een milieuvergunning door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg verleend. Aan deze milieuvergunning zijn onder andere stof- en geluidsvoorschriften verbonden.
3. Derde-partijen, [naam 1] en [naam 2] , hebben schriftelijk en telefonisch met verweerder contact opgenomen over de door hen ervaren stof- en geluidsoverlast vanwege de inrichting van eiseres. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een akoestisch onderzoek voor de periode 17 maart tot en met 13 april 2017 laten uitvoeren en daarbij is een overschrijding van het voorschrift F.2 (maximale geluidsniveau) van de milieuvergunning vastgesteld. Ook bij het in opdracht van eiseres uitgevoerde akoestisch onderzoek op 29 mei 2017 is een overschrijding van het voorschrift F.1 (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) en het voorschrift F.2 (het maximale geluidsniveau) van de milieuvergunning vastgesteld.
4. Vervolgens heeft verweerder weer een akoestisch onderzoek laten uitvoeren voor de periode juni en september 2018. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat er diverse maatregelen zijn getroffen om het geluidsniveau te reduceren, maar deze maatregelen bleken onvoldoende te zijn. Er is immers weer een overschrijding van het voorschrift F.2 (maximale geluidsniveau) vastgesteld.
Om verdere overschrijdingen van de geluidsvoorschriften te voorkomen heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van overkappingen van depots en een geluidsomhulling voor een puinbreker. Op 12 juli 2019 is een omgevingsvergunning voor deze bouwwerken aan eiseres verleend.
5. Op 14 augustus 2019 heeft de andere derde-partij, [naam 3] , verweerder verzocht handhavend op te treden tegen stof-en geluidsoverlast. Na dit verzoek heeft een toezichthouder op 27 augustus 2019 een controle bij eiseres uitgevoerd, waarbij een overtreding van het voorschrift B.1.c (stof) van de milieuvergunning is geconstateerd. De grondstoffen – welke voor meer dan 10 gewichtsprocenten bestaan uit een fractie met een korrelgrootte kleiner dan 5 mm – werden hoger opgeslagen dan is toegestaan op grond van de milieuvergunning.
6. Naar aanleiding van de eerdere vastgestelde overtredingen van de voorschriften uit de milieuvergunning heeft verweerder bij brief van 9 augustus 2019, verzonden op 6 september 2019, aan eiseres een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom voor het overtreden van het stofvoorschrift en de twee geluidsvoorschriften kenbaar gemaakt.
7. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 4 maart 2020 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Daarna heeft verweerder voor de derde keer een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Tijdens deze controle voor de periode 27 juli 2020 tot 5 augustus 2020, en dus binnen de begunstigingsstermijn, is (alleen) een overschrijding van het voorschrift F.2 (het maximaal toegestane geluidsniveau) vastgesteld.
8. Na afloop van de begunstigingstermijn heeft verweerder drie geluidsonderzoeken, te weten op 18 januari 2021, 4 februari 2021 en 22 februari 2021, laten uitvoeren. Tijdens deze drie geluidsonderzoeken zijn geen overtredingen van de geluidsvoorschriften geconstateerd.
De besluitvorming van verweerder
9. Verweerder heeft bij besluit van 4 maart 2020 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Bij dat besluit heeft verweerder, voor zover voor deze procedure relevant, eiseres gelast om:
- binnen een termijn van zes maanden na verzending van dat besluit (tot uiterlijk
5 september 2020) de overtreding van het voorschrift F.1 (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) van de milieuvergunning te beëindigen. Indien niet, niet volledig of niet tijdig aan de last wordt voldaan, wordt per constatering een dwangsom van € 5.000,- verbeurt, met een sub-maximum van € 5.000,- per dag en met een maximum van € 50.000,-;
- binnen een termijn van zes maanden na verzending van dat besluit (tot uiterlijk
5 september 2020) de overtreding van het voorschrift F.2 (maximale geluidsniveau) van de milieuvergunning te beëindigen. Indien niet, niet volledig of niet tijdig aan de last wordt voldaan, wordt per constatering een dwangsom van € 15.000,- verbeurt, met een sub-maximum van € 15.000,- per twee weken en met een maximum van € 75.000,-.
10. Bij besluit van 4 september 2020 heeft verweerder, naar aanleiding van een verzoek van eiseres, de begunstigingstermijn voor de voorschriften F.1 en F.2 met drie maanden verlengd (tot uiterlijk 5 december 2020).
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten.
12. Eiseres heeft een aantal beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit.
Eiseres stelt dat zij tijdig aan de last heeft voldaan en dat niet langer sprake is van overtredingen van de geluidsvoorschriften van de milieuvergunning. De last moet dan ook worden ingetrokken, aangezien de last zijn doel en werking heeft verloren.
Verder voert eiseres aan dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, zodat van handhaving had moeten worden afgezien. Eiseres voert in dat kader verder aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan de aan haar verleende omgevingsvergunning van 12 juli 2019. Volgens eiseres druist die stelling bovendien in tegen de afspraken die met verweerder zijn gemaakt, waardoor sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Tot slot voert eiseres aan dat de dwangsommen buitenproportioneel zijn en pas kunnen worden opgelegd als de uitkomsten van het validatieonderzoek negatief zouden zijn.
13. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het beroep het volgende voorop. De last onder dwangsom heeft betrekking op het handhaven van een stofvoorschrift en twee geluidsvoorschriften. Vast staat dat verweerder zowel vóór als na het opleggen van de last een controle heeft uitgevoerd voor het stofvoorschrift en bij beide controles is geen overtreding van het stofvoorschrift geconstateerd. De rechtbank stelt verder vast dat het beroep zich enkel richt tegen de last onder dwangsom voor zover deze betrekking heeft op overtreding van de geluidsvoorschriften F.1 en F.2. Dat betekent dat dit beroep alleen gaat over de lasten onder dwangsom die betrekking hebben op de geluidsvoorschriften en dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het stofvoorschrift.
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is - en ook de rechtbank is van het tegendeel niet gebleken - dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom van 2 maart 2020 sprake was van een overtreding van de geluidsvoorschriften F.1 en F.2 van de milieuvergunning. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden.
Bestaat er concreet zicht op legalisatie?
15. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen last onder dwangsom aan haar mocht opleggen voor het overtreden van de geluidsvoorschriften, omdat zij op 12 juli 2019 een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten heeft verkregen voor het plaatsen van overkappingen van depots en een geluidsomhulling van een puinbreker. Volgens eiseres is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie en had verweerder moeten afzien van handhavend optreden met betrekking tot de overtreding van de geluidsvoorschriften.
15.1.Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
15.2.Hoewel vast staat dat eiseres beschikt over een omgevingsvergunning voor het bouwen van overkappingen van depots en een geluidsomhulling van een puinbreker, met als doel de geluidhinder te beperken dan wel te beëindigen, betekent dit niet dat daarmee sprake is van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daartoe bij het verlenen van de omgevingsvergunning op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres ingediende akoestische rapporten niet de conclusie kunnen dragen dat het uitvoeren van de door eiseres aangevraagde activiteiten op voorhand zullen leiden tot een volledige beëindiging van het overtreden van de geluidsnormen. Dat kan, zoals ook eiseres heeft gesteld, enkel achteraf worden geconstateerd door middel van metingen (een validatieonderzoek). Vast staat dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de aangevraagde bouwactiviteiten heeft verleend, omdat dit volgens verweerder in ieder geval bijdraagt aan het beperken van het overtreden van de geluidsnormen. Verweerder heeft zich, mede in het licht van het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie van overschrijding van geluidsnormen kan worden afgeleid uit een toestemming die is verleend voor het bouwen van een aantal bouwwerken waarop de omgevingsvergunning van 12 juli 2919 betrekking heeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat met de verleende omgevingsvergunning van 12 juli 2019 geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Nu verder geen sprake is van een overtreding van geringe ernst en aard, terwijl omwonenden om handhaving hebben verzocht en verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd, is evenmin sprake van een situatie dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden had behoren te worden afgezien. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
15.3.Voor zover eiseres in beroep heeft aangevoerd dat verweerder, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, ten onrechte stelt dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan de verleende omgevingsvergunning en dat dit indruist tegen de gemaakte afspraken, leidt dit de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres wel degelijk rechten aan de omgevingsvergunning kan ontlenen om de aangevraagde en vergunde bouwactiviteiten te mogen uitvoeren, maar – zoals hiervoor ook al is overwogen – kan eiseres daaraan niet het recht ontlenen dat daarmee sprake is van concreet zicht op legalisatie voor zover het de overtreding van de geluidsvoorschriften betreft.
15.4.Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen als geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. De rechtbank komt echter niet toe aan een beoordeling van die beroepsgrond, nu deze zich richt tegen de verleende omgevingsvergunning en dat besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
Had verweerder de last onder dwangsom in bezwaar moeten herroepen?
16. Eiseres heeft verder in beroep aangevoerd dat de last onder dwangsom enkel ziet op het beëindigen van de overtreding van de beide geluidsvoorschriften. Omdat zij daaraan heeft voldaan, stelt zij zich op het standpunt dat de last onder dwangsom zijn doel en werking heeft verloren. Volgens eiseres had verweerder hierin aanleiding moeten zien om bij het bestreden besluit de opgelegde last onder dwangsom in te trekken.
16.1.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de last onder dwangsom niet alleen ziet op het beëindigen van de geconstateerde overtredingen maar ook op het beëindigd houden van de overtreding van de geluidvoorschriften. Volgens verweerder heeft de last onder dwangsom daarom zijn doel en werking nog niet verloren en bestond er en tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit geen aanleiding om de opgelegde last onder dwangsom in te trekken.
16.2.Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraken van 22 augustus 2018, ECLI:RVS:2018:2795 en 22 januari 2020 ECLI:RVS:2020:169) vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.
16.3.Voor de vraag of de last onder dwangsom ook ziet op het voorkomen van herhaling van overtredingen is dus de formulering van de last bepalend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de formulering van de last, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 9 weergegeven, dat die enkel ziet op het beëindigen van de overtredingen en niet – zoals verweerder heeft gesteld – op het beëindigd houden. In de last wordt nergens met zoveel woorden vermeld dat eiseres de overtredingen ook
beëindigd moet houden. Anders dan verweerder stelt volgt dit ook niet uit de formulering dat een dwangsom per dag of per constatering met een maximum bedrag wordt genoemd. Met een dergelijke interpretatie van de last schept verweerder onduidelijkheid over wat van eiseres wordt verwacht om geen dwangsommen te verbeuren. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel moet eiseres uit kunnen gaan van datgene wat in de last uitdrukkelijk staat vermeld en niet hoe de last kan worden geïnterpreteerd. Dat sprake zou zijn van een risico op herhaling is niet ondenkbaar en dat het de bedoeling van verweerder is geweest om ook die situatie onder de reikwijdte van de last te laten vallen kan de rechtbank volgen, maar dat volgt niet uit de formulering van de last en dus strekt deze niet zo ver dat dit ook onder de reikwijdte van de last valt.
16.4.Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat eiseres de overtredingen van de geluidsvoorschriften heeft beëindigd. Daarmee heeft eiseres dus aan de aan haar opgelegde last voldaan. De enkele omstandigheid dat eiseres tijdig aan de opgelegde last onder dwangsom heeft voldaan, betekent echter niet dat verweerder in bezwaar de last onder dwangsom had moeten herroepen in die zin dat hij deze last in bezwaar moest intrekken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
16.5.De rechtbank komt op grond van het voorgaande niet toe aan een beoordeling van het in deze beroepsprocedure gedane verzoek van eiseres om te oordelen dat verweerder het bestreden besluit had moeten intrekken, omdat eiseres aan de last(en) onder dwangsom heeft voldaan en deze is uitgewerkt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een dergelijk verzoek eiseres in een aparte procedure bij verweerder moet indienen en daartegen staat vervolgens een separate rechtsbeschermingsprocedure open. Daarmee valt het verzoek buiten de omvang van dit geding.
Zijn de dwangsommen proportioneel?
17. Eiseres voert tot slot nog aan dat de dwangsommen buiten proportioneel zijn en pas kunnen worden opgelegd nadat een validatieonderzoek is uitgevoerd en de resultaten daarvan negatief zouden zijn.
17.1.Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de dwangsommen niet buitenproportioneel zijn. Verweerder wijst erop dat van een dwangsom een prikkel dient uit te gaan om de overtreder te bewegen de overtreding te beëindigen. Verweerder stelt verder dat bij de belangenafweging zorgvuldig is omgegaan met de belangen, waaronder de economische bedrijfsbelangen van eiseres en dat met die belangen rekening is gehouden. Verweerder acht een dwangsom van € 5000,00 voor overschrijding van een pieknorm (F.2) en € 15.000,00 voor overschrijding van de langtijdgemiddelde norm (F.1) niet buiten proportioneel, omdat het financiële voordeel dat eiseres met het continueren van de overtredingen heeft fors is. Volgens het aanvraagformulier behorend bij de omgevingsvergunning van 29 juni 2019 is de investering die eiseres dient te plegen om de aangevraagde voorzieningen die tot een reductie van de geluidsemissie moeten leiden
€ 45.000,00, terwijl niet zeker is of daarmee ook het gewenste effect wordt behaald. Gelet daarop is verweerder van mening dat de opgelegde dwangsommen in verhouding tot het investeringsbedrag van € 45.000,00 ter reductie van de geluidsemissie staan. Verweerder heeft verder overwogen dat de constatering van overtreding 1 (overtreding van geluidsvoorschrift F.1) slechts kan plaatsvinden door middel van een geluidsmeting over een periode van minimaal 13 dagen, zodat daaraan een andere, fors hogere dwangsom verbonden dient te worden dan aan een overtreding van voorschrift F.2 en dat dit een dwangsom rechtvaardigt die driemaal hoger is dan de dwangsom verbonden aan de overtreding van voorschrift F.2.
17.2.De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over de hoogte van de dwangsommen, omdat hieraan mogelijk nog een werking voor de toekomst kan worden gegeven.
17.3.De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het opleggen van een last onder dwangsom volgens vaste rechtspraakten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet zo’n prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
17.4.De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsommen rekening heeft gehouden met de ernst van de overtreding en de door eiseres te maken kosten om de geconstateerde overtreding van de geluidsvoorschriften te beëindigen. Verweerder heeft dit bedrag ook mogen verhogen met een financiële prikkel. Voorts blijkt uit de besluitvorming van verweerder dat hij rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van eiseres. Verweerder heeft verder bij de hoogte van de op te leggen dwangsommen op inzichtelijke wijze rekening gehouden met de omstandigheid dat de constatering van overtreding 1 (F.1) slechts kan plaatsvinden door middel van een geluidsmeting over een periode van minimaal 13 dagen en daarmee voldoende gemotiveerd dat aan een overtreding van een voorschrift F.2 een fors hogere dwangsom wordt verbonden dan aan de overtreding van voorschrift F.1. De beroepsgrond slaagt daarom niet.