In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, die samen een woning bezitten. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.B. Breij, vorderde dat de gedaagde ex-partner zou meewerken aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee minderjarige kinderen. De samenleving is begin 2022 beëindigd, waarna de eiseres de woning heeft verlaten. De gedaagde woont nog steeds in de woning en was aanvankelijk van plan deze over te nemen, maar heeft inmiddels ook ingestemd met de verkoop aan een derde.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiseres, die hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheek en al meer dan een jaar woonruimte moet huren. De gedaagde heeft verklaard dat hij de woning niet langer zelf wil overnemen en dat hij instemt met de verkoop. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen achtentwintig dagen de woning in de verkoop te laten zetten door een NVM-geregistreerde makelaar en om alle adviezen van de makelaar op te volgen. Indien de gedaagde niet meewerkt, zal het vonnis in de plaats treden van zijn handtekening voor de verkoop van de woning.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en biedt een duidelijke richtlijn voor de verkoop van de woning, waarbij de belangen van beide partijen in overweging zijn genomen.