ECLI:NL:RBLIM:2024:571

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/03/325667 / KG ZA 23-464
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot herstelwerkzaamheden en dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die eerder een overeenkomst had gesloten met eiseres voor sloopwerkzaamheden aan zijn woning. De gedaagde vorderde herstel van schade die door de sloopwerkzaamheden was veroorzaakt aan zijn eigendom. In eerdere vonnissen is eiseres veroordeeld tot herstel van deze schade, maar eiseres heeft betoogd dat zij tijdelijk niet in staat is om aan deze veroordelingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak het executoriale beslag dat door gedaagde was gelegd, opgeheven, omdat eiseres niet in verzuim was en de dwangsommen niet verbeurd waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tijdelijke onmogelijkheid om te voldoen aan de veroordeling tot herstel van de muren, zoals eerder vastgesteld door het hof, van toepassing was. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de gedaagde, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/325667 / KG ZA 23-464
Vonnis in kort geding van 6 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. Stegeman.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 12,
  • de door [gedaagde] bij akte overgelegde producties 1 tot en met 7,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde] heeft op 11 februari 2021 een overeenkomst gesloten met [eiseres]
, inhoudende dat [eiseres] sloopwerkzaamheden zou verrichten, bestaande in het slopen van de woning van [gedaagde] aan de [adres] te [woonplaats] . In de door partijen gesloten overeenkomst is bepaald dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die zij bij uitvoering van haar werkzaamheden toebrengt aan de eigendom van derden.
2.2.
Vaststaat dat [eiseres] bij de uitvoering van de werkzaamheden (tussen
8 maart 2021 en 26 maart 2021) schade heeft toegebracht aan de oprit van [gedaagde] , als ook aan het aan het pand van [gedaagde] belendende pand, eigendom van [naam 1] .
2.3.
Op verzoek van [gedaagde] is naar aanleiding hiervan door Bouwtechnisch Adviesburo [naam adviesbureau] (verder te noemen: [naam adviesbureau] ) op 11 mei 2021 een rapport uitgebracht waarin is aangegeven (weergegeven in zestal genummerde punten) welke herstelwerkzaamheden er uitgevoerd zouden moeten worden, te weten:
‘1. Ten gevolge van de sloopwerkzaamheden: het gedeelte van de bestaande gevel dat
gescheurd is slopen en opnieuw met de nieuwe gevel optrekken in verband.
2.
2. Bestaande gevel handhaven en stabiliseren/verankeren aan nieuwe metselwerkwand.
120 mm met 4 ankers per m2.
3.
3. Nieuwe metselwerkwand op vloerverzwaring te plaatsen conform detail. Zo min
mogelijk grondwerk in de diepte uitvoeren.
4.
4. Bestaande schansmuur laten staan, stabiliseren als eerder aangegeven en verankeren
gelijk aan ‘foto 3’.
5.
5. Gescheurd metselwerk slopen en opnieuw in verband herstellen.
6.
6. Dwarswanden / stabiliteitswanden onderling verankeren aan andere metselwerken.’
2.4.
Vervolgens heeft [gedaagde] [eiseres] in kort geding gedagvaard, waarin hij - zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van dit geschil van belang - heeft gevorderd dat [eiseres] wordt veroordeeld om de schade aan de oprit van [gedaagde] te herstellen, alsmede dat [eiseres] wordt veroordeeld tot het voor eigen rekening (doen) herstellen van de schade aan de fundering, opstallen en belendingen van [naam 1] , zoals vermeld in de rapportage van [naam adviesbureau] onder de punten 1 t/m 6, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met een maximum van
€ 350.000,00 voor elke dag, of een gedeelte daarvan.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 24 maart 2022 (hierna: het kortgedingvonnis) is [eiseres] in conventie veroordeeld tot:
1. deugdelijk en volledig herstel van alle schade aan oprit en drainagegoot op het perceel van [gedaagde] , zulks volgens de maatstaven van goed en deugdelijk werk (rov. 7.1. van het vonnis).
2. het voor eigen rekening deugdelijk (doen) herstellen van de schade aan de opstallen zoals vermeld in de rapportage van [naam adviesbureau] onder de punten 1 en 5 (rov. 7.2. van het vonnis).
3. het verrichten van deze werkzaamheden binnen vier weken na betekening van het vonnis aan [eiseres] , op straffe van verbeurte van een aan [gedaagde] te betalen dwangsom van € 150,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 1 of 2 heeft voldaan, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt (rov. 7.3. van het vonnis).
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [gedaagde] voor het overige afgewezen en de
kosten van de procedure in conventie gecompenseerd.
2.6.
[gedaagde] heeft het kortgedingvonnis op 11 april 2022 aan [eiseres] betekend.
2.7.
Bij dagvaarding van 21 april 2022 is door [eiseres] tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 13 mei 2022 is [eiseres] bevel gedaan om over te gaan tot betaling van dwangsommen tot een bedrag van € 450,00, omdat [eiseres] zich in de periode van 11 mei 2022 tot 13 mei 2022 niet heeft gehouden aan de veroordeling in het kortgedingvonnis. [eiseres] heeft die dwangsommen betaald.
2.9.
[eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens in kort geding gedagvaard, waarin zij
- zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van dit geschil van belang - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad primair heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 maart 2022 wordt geschorst, subsidiair de tenuitvoerlegging van de dwangsom waartoe [eiseres] is veroordeeld bij vonnis van 24 maart 2022 met
onmiddellijke ingang opheft, en meer subsidiair de looptijd van de dwangsom opschort tot een in goede justitie te bepalen termijn, dan wel de dwangsom vermindert tot nihil.
[gedaagde] heeft in reconventie een verhoging van de dwangsommen per dag gevorderd, almede een verhoging van het maximum.
2.10.
Bij vonnis in kort geding van 20 juli 2022 zijn de vorderingen van [eiseres] afgewezen en is de vordering van [gedaagde] in reconventie toegewezen, in die zin dat [eiseres] is veroordeeld om de in rov. 7.1. en 7.2. van het kortgedingvonnis van 24 maart 2022 genoemde werkzaamheden te verrichten binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan haar, op straffe van een aan [gedaagde] te betalen dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in die rechtsoverwegingen gesproken veroordelingen heeft voldaan, tot een maximum van € 50.000,00.
2.11.
Bij arrest van 4 oktober 2022 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) het bestreden vonnis van 24 maart 2022 (zie rov. 2.5.), voor zover thans van belang, vernietigt, en opnieuw rechtdoende als volgt beslist:
‘(…). c. Muren
5.24.
Gelet op hetgeen ten aanzien van het schorsen van het ten uitvoer leggen van het
vonnis van 24 maart 2022 is overwogen, gaat het bij het herzien van de dwangsom alleen
nog om het herstel van de muren.
5.25.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 24 maart 2022 aan [eiseres]
een termijn van vier weken gegeven voor het uitvoeren van het werk aan de
muren. De duur van deze termijn is niet gemotiveerd. Volgens [eiseres] is het niet
mogelijk om binnen een dergelijke termijn de veroordeling uit te voeren.
5.26.
Het staat niet ter discussie dat [eiseres] het werk niet zelf kan uitvoeren,
maar afhankelijk is van het inschakelen van een bouwbedrijf. Het werk behoort deugdelijk te worden uitgevoerd, door een bedrijf waarvan mag worden aangenomen dat dit over
voldoende kennis en vakbekwaamheid beschikt. Het is algemeen bekend dat dergelijke
bedrijven tegenwoordig een volle agenda hebben en niet op korte termijn opdrachten kunnen uitvoeren. De verklaringen van bouwbedrijven die [eiseres] heeft overgelegd, tonen dit ook aan. Anders dan [gedaagde] schijnt aan te nemen, behoren dergelijke bedrijven zich te houden aan afspraken die zij met hun opdrachtgevers hebben gemaakt en [eiseres] geen voorrang te geven als [eiseres] bereid is een hoge prijs
daarvoor te betalen. Bovendien kan van [eiseres] in redelijkheid niet worden
gevergd een hogere prijs voor het werk te betalen dan redelijk en gebruikelijk is.
5.27.
Daar komt nog bij dat aannemelijk is dat een bouwbedrijf niet alleen aan de hand van
het rapport van [naam adviesbureau] het werk kan uitvoeren, maar zelf moet onderzoeken op welke wijze
het herstel moet plaatsvinden. [eiseres] heeft voor het werk [naam 2]
en [naam bv] (hierna: [naam bv] ) ingeschakeld. Volgens een e-mail van
7 september 2022 van [naam bv] (prod. 40 van [eiseres] ) is het gebouw van [naam 1]
opgetrokken uit Kunradersteen. Het advies is om een constructeur nader onderzoek te laten
doen en het werk te laten uitvoeren door metselaars die deskundig zijn met Kunradersteen,
omdat het verwerken van die steensoort een specialisatie is. [gedaagde] heeft de juistheid van dit
advies niet of onvoldoende weersproken.
5.28.
Verder heeft de betrokkenheid van [naam 1] tot gevolg dat het werk niet zonder
instemming van [naam 1] kan worden uitgevoerd. [naam 1] wordt bijgestaan door eigen
rechtsbijstandverleners en bouwkundig experts. Gebleken is dat er discussie met [naam 1] is
over de wijze waarop herstel moet plaatsvinden, welke schade moet worden hersteld en welk
deel van de schade aan [eiseres] moet worden toegerekend.
De voorzieningenrechter heeft daarnaar ook verwezen in zijn vonnis van 24 maart 2022 en
om die reden de vordering van [gedaagde] tot herstel van ‘schade aan de belendingen van
buurman [naam 1] ’ afgewezen. Uit het vonnis wordt niet duidelijk waarom de
voorzieningenrechter ervan is uitgegaan dat het herstel aan het gebouw van [naam 1] wat
betreft het werk aan de muren volgens de punten 1 en 5 van het rapport van [naam adviesbureau] wél
zonder meer kan worden uitgevoerd. De expert van [naam 1] heeft op 10 juli 2022 een
rapport uitgebracht (appeldagvaarding, prod. 37). In dat rapport zijn verschillende
maatregelen vermeld die volgens de expert moeten worden uitgevoerd. De kosten daarvan
zijn begroot op € 68.289,07 inclusief btw. Het is onduidelijk welke maatregelen verband
houden met schade waarvoor [eiseres] aansprakelijk kan worden gehouden.
Uit het commentaar van 8 september 2022 van de expert van de verzekeraar van [eiseres]
(prod. 44 van [eiseres] ) blijkt dat dit onderwerp is van een discussie
tussen de betrokkenen.
5.29.
Gelet op het voorgaande is het [eiseres] naar het oordeel van het hof
tijdelijk onmogelijk om te voldoen aan de veroordeling tot herstel van de muren, die in het
vonnis van 24 maart 2022 is uitgesproken. De tijdelijke onmogelijkheid bestond vanaf de
uitspraak en duurt totdat een deskundig bouwbedrijf het werk met instemming van [naam 1]
kan hebben uitgevoerd, bij in redelijkheid van [eiseres] te vergen inspanningen om het uitvoeren zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden.
5.30.
Dat, zoals [gedaagde] steeds beklemtoont, [eiseres] al vóór het vonnis opdracht
voor onderzoek en het uitvoeren van het werk had kunnen verstrekken, is niet
doorslaggevend. Het lag niet voor de hand dat [eiseres] deze opdracht zou geven,
nu zij de verplichting daartoe weersprak en daarover geen rechterlijke uitspraak was gedaan. Bovendien is een gebrek aan zorgvuldigheid die dateert van vóór de veroordeling, ook als het nalaten van [eiseres] om de nodige opdrachten te geven als zodanig kan worden aangemerkt, slechts onder bijzondere omstandigheden voldoende grond om bij
onmogelijkheid het herzien van de dwangsom te weigeren (zie hiervóór in 5.22).
Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in dit geval niet naar voren gebracht.
5.31.
Volgens hetgeen bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is verklaard, kan
[naam bv] het werk in week 46 van 2022 aanvangen, als de constructeur en de benodigde
vakmensen geen vertraging oplopen in het uitvoeren van het onderhanden werk. Het werk
zou dan vóór 1 februari 2023 kunnen zijn uitgevoerd, tenzij de weersomstandigheden de
voortgang ernstig belemmeren. Het hof zal het verbeuren van de dwangsom opschorten tot in elk geval die datum.
(…).

6.De uitspraak

6.1
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende,
6.2.
schorst het ten uit uitvoer leggen van het vonnis van 24 maart 2022 wat betreft de in 7.1 uitgesproken veroordeling, in samenhang met de in 7.3 uitgesproken veroordeling tot het betalen van een dwangsom, totdat in hoger beroep tegen dat vonnis einduitspraak is gedaan;
6.3.
schort het verbeuren van de in 7.3 van het vonnis van 24 maart 2022 opgelegde dwangsom op wat betreft de in 7.2 uitgesproken veroordeling:
- tot 1 februari 2023, indien [naam 1] vóór 1 november 2022 toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van het in 7.2 genoemde herstel,
- voor onbepaalde tijd, indien [naam 1] niet vóór 1 november 2022 toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van het in 7.2 genoemde herstel;
(…).’
2.12.
Op 19 oktober 2022 heeft [naam 1] toestemming verleend voor de onder punten
1 tot en met 5 van het rapport van [naam adviesbureau] genoemde herstelwerkzaamheden. Dit betekent dat het verbeuren van de dwangsom in verband met het herstel van de schade aan de opstallen als vermeld in de rapportage van [naam adviesbureau] onder de punten 1 tot en met 5, is opgeschort tot 1 februari 2023.
2.13.
Bij arrest van 11 april 2022 (de rechtbank begrijpt: 11 april 202
3) heeft het hof, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
‘(…). Grieven I, IV en V – Herstelwerkzaamheden aan de oprit en de drainagegoot en de daarmee samenhangende dwangsom
6.6.1.
Volgens [eiseres] is de veroordeling tot herstel van de oprit en de drainagegoot ten
onrechte omdat [gedaagde] geen spoedeisend belang heeft bij herstel van de schade aan de oprit
en omdat de plicht om beschermende maatregelen op grond van offerte en de toepasselijke
Veras-voorwaarden op [gedaagde] rustte. Bovendien had de voorzieningenrechter geen dwangsom mogen opleggen en is de termijn van vier weken voor herstel te kort.
6.6.2.
Uit de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling volgt dat tussen
partijen vast staat dat het door de voorzieningenrechter opgedragen herstel aan de
drainagegoot door [eiseres] volledig en op de juiste wijze is uitgevoerd.
6.6.3.
Volgens [eiseres] is ook het herstel aan de oprit volledig en op de juiste wijze
uitgevoerd. [gedaagde] is het hiermee niet eens. Volgens [gedaagde] hebben de tegels die voor het
herstel zijn gebruikt de verkeerde kleur, moet er nog grondwerk worden verricht, zitten er
nog betonplaten met scheuren in de oprit en is niet de gehele oprit hersteld.
Naar het oordeel van het hof heeft [gedaagde] echter thans geen spoedeisend belang (meer) bij een ordemaatregel die [eiseres] verplicht tot verder herstel aan de oprit zoals door [gedaagde]
voorgestaan. Gesteld noch gebleken is dat de oprit in de huidige toestand niet op normale
wijze kan worden gebruikt. Volgens [gedaagde] heeft hij desondanks spoedeisend belang bij
verder herstel omdat hij voornemens is het perceel te bebouwen, waarbij opnieuw schade aan de oprit zou kunnen ontstaan. Verder herstel zou betekenen dat dan een 0-situatie zou
bestaan zodat geen discussie kan ontstaan of deze nieuwe schade door [eiseres] is veroorzaakt of door een bij de bouw betrokken partij. Hier staan tegenover de kosten die [eiseres] moet maken voor (verder) herstel van oprit. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat de
bouwwerkzaamheden op korte termijn zullen starten, geldt dat het bouwbelang van [gedaagde]
niet opweegt tegen het belang van [eiseres] om in dit stadium geen verdere kosten te maken.
Hierbij acht het hof relevant dat het belang van [gedaagde] ook kan worden gediend door met
foto’s en andere middelen de toestand van de oprit vast te leggen alvorens de
bouwwerkzaamheden worden gestart.
6.6.4.
Dit betekent dat het hof de veroordeling tot herstel van de oprit zal vernietigen voor
zover de oprit niet deugdelijk en volledig is hersteld, net als het daarmee samenhangende
deel van de dwangsomveroordeling. Voor het overige, dus voor wat betreft het herstel van de drainagegoot en het deel van de oprit dat deugdelijk en volledig is hersteld, geldt dat dit deel van de veroordeling is uitgevoerd. Hierbij komt dat het hof bij arrest van
4 oktober 2022 de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op dit punt heeft geschorst. Dit maakt dat [eiseres] geen belang heeft bij vernietiging van het vonnis op dit punt, althans dat zij hiervoor onvoldoende heeft aangevoerd. Omdat [eiseres] een grief heeft gericht tegen de compensatie van proceskosten door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis in conventie de proceskosten, heeft zij echter desondanks belang bij beoordeling van haar hoger beroep tegen dit deel van de veroordeling. Het hof verwijst naar hetgeen het in verband met de tegen de compensatie van proceskosten gerichte grief in rov. 6.8.1. e.v. hierna overweegt.
Grief II, IV en V - De punten 1 en 5 van het rapport van [naam adviesbureau] en de daarmee samenhangende dwangsom
6.7.1.
Volgens [eiseres] is de veroordeling tot herstel zoals vermeld in het rapport van [naam adviesbureau] onder de punten 1 en 5 ten onrechte omdat dit muren van [naam 1] betreft waarvan [gedaagde] geen eigenaar is, en omdat [naam 3] namens [gedaagde] met haar een regeling ter finale kwijting heeft getroffen en zij ook overigens niet aansprakelijk is jegens [gedaagde] . Bovendien had de voorzieningenrechter geen dwangsom mogen opleggen en is de termijn van vier weken voor herstel te kort.
6.7.2.
Tussen partijen is in geschil of punt 1 uitsluitend de zijgevel van de woning van
[naam 1] betreft, of dat de herstelwerkzaamheden ook betreffen een (deel van een) muur die
eigendom is van [gedaagde] dan wel mandelig is aan [gedaagde] en Bouwmans. Dit kan naar het
oordeel van liet hof echter in het midden blijven. Vast staat immers dat [eiseres] voor het in punt 1 van het rapport van [naam adviesbureau] genoemde herstel afhankelijk is van [naam 1] omdat het
herstel in ieder geval ook de zijgevel van de woning van [naam 1] betreft. [naam 1] heeft
[eiseres] voor onder andere deze schade aansprakelijk gesteld en zowel de verzekeraar van
[naam 1] als de verzekeraar van [eiseres] zijn thans betrokken bij de afwikkeling hiervan. [eiseres] is voor dit herstel bovendien afhankelijk van de partij die de werkzaamheden daadwerkelijk zal gaan uitvoeren ( [naam bv] ). Hierbij komt dat in het rapport van [naam adviesbureau] staat onder punt 1 staat: “het gedeelte van de bestaande gevel dat gescheurd is slopen en opnieuw met de nieuwe gevel op trekken in verband.” Het in het rapport van [naam adviesbureau] onder punt 1 voorgeschreven herstel houdt in dat de beschadigde gevel wordt gesloopt en als onderdeel van de nieuwbouw die op het perceel van [gedaagde] zou plaatsvinden, opnieuw wordt opgetrokken. Deze nieuwbouw heeft tot op heden niet plaatsgevonden en uit de verklaringen van [gedaagde] ter zitting blijkt dat het onzeker is of [gedaagde] wel tot nieuwbouw zal overgaan. Van herstel op de door [naam adviesbureau] voorgeschreven wijze kan dus geen sprake zijn, althans niet op korte termijn. Dit alles maakt de vordering tot het herstellen van de schade aan de opstallen zoals bedoeld in de rapportage van [naam adviesbureau] onder punt 1 niet kan worden toegewezen. Dit zou immers betekenen dat [eiseres] verplicht zou worden tot het verrichten van herstelwerkzaamheden die bij afwezigheid van nieuwbouw niet mogelijk zijn, en dus afhankelijk zouden zijn van instemming van zowel [naam 1] als [gedaagde] met eventuele alternatieve werkzaamheden. Bovendien is niet duidelijk om welke alternatieve werkzaamheden het dan gaat en of en, zo ja, wanneer deze door [naam bv]
zouden kunnen worden verricht. Dit betekent dat het hof de veroordeling
tot herstel zoals vermeld in het rapport van [naam adviesbureau] onder punt 1 en het daarmee
samenhangende deel van de dwangsomveroordeling zal vernietigen.
6.7.3.
Het rapport van [naam adviesbureau] onder punt 5 betreft de muur van de schuur van [naam 1] .
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] deze deugdelijk heeft (doen) herstellen. Dit deel van de
veroordeling is dus uitgevoerd, en de aan dit deel van de veroordeling verbonden dwangsom is door het hof bij arrest van 4 oktober 2022 opgeschort. Dit maakt dat [eiseres] geen belang heeft bij vernietiging van liet vonnis op dit punt, althans dat zij hiervoor onvoldoende heeft aangevoerd.
(…).

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep wat betreft
de in rov. 7.1. uitgesproken veroordeling zover het herstel aan de oprit niet
deugdelijk en volledig is uitgevoerd.
de in rov. 7.2. uitgesproken veroordeling tot het herstellen van de schade aan de
opstallen zoals vermeld in de rapportage van [naam adviesbureau] onder punt 1, en
de hiermee samenhangende dwangsomveroordeling in rov. 7.3.;
(…).’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om het ten laste van [eiseres] gelegde executoriaal derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudende te (1102 AN) Amsterdam, binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen,
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,00 per dag verschuldigd raakt voor iedere dag dat hij nalaat om aan de veroordeling onder sub 1 te voldoen;
[gedaagde] verbiedt nieuwe beslagen te leggen,
onder veroordeling van de daadwerkelijke kosten van deze procedure, de kosten van het beslag daaronder begrepen.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat uit het arrest van 4 oktober 2022, in samenhang bezien met het arrest van 11 april 2023, volgt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis grotendeels is geschorst. Ten aanzien van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] staat vast dat dit inmiddels deugdelijk is hersteld en dat de aan dit deel van de veroordeling verbonden dwangsom door het hof bij arrest van 4 oktober 2022 is opgeschort. Vervolgens heeft het hof het verbeuren van de in 7.3 van het vonnis van 24 maart 2022 opgelegde dwangsom opgeschort, voor wat betreft de in 7.2 uitgesproken veroordeling tot 1 februari 2023. [eiseres] heeft voor het herstel van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] opdracht gegeven aan [naam 2] . [naam 2] heeft dit herstel uitgevoerd vlak na de bouwvakantie 2022 en dus voor 1 februari 2023. De onmogelijkheid om aan het herstel van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] te voldoen, bestond al vanaf de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2022, zodat er geen dwangsommen kunnen zijn verbeurd. Het beslag is derhalve ten onrechte gelegd, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen. De voorzieningenrechter zal [eiseres] ontvangen in haar vordering.
Het toetsingskader
4.2.
De kernvraag die in dit kort geding beantwoord moet worden is in hoeverre [eiseres] aan het vonnis van 24 maart 2022 heeft kunnen en kan voldoen en in verband daarmee of er voldoende grond is om de executie van dit vonnis te schorsen en het door [gedaagde] - ter inning van de in het vonnis van 24 maart 2022 opgelegde en naar de mening van [gedaagde] verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 16.050,00 - onder thans ING Bank N.V. gelegde executoriale derdenbeslag op te heffen. Alvorens op die vragen nader in te gaan, wordt het volgende vooropgesteld.
4.3.
Met de door [eiseres] ingestelde vorderingen wil [eiseres] de (verdere) tenuitvoerlegging van voormeld kortgedingvonnis voorkomen. Daarmee is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Voorop staat dat [gedaagde] als executant in beginsel bevoegd is om het vonnis van 24 maart 2022 ten uitvoer te doen leggen. Aan de orde is de vraag of in de onderhavige omstandigheden de (voorgenomen) tenuitvoerlegging van het betreffende vonnis ontoelaatbaar moet worden geacht. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 inzake Hotel-Restaurant De Zeester (ECLI:NL:2019:2026) volgt dat een vordering in kort geding door degene ten laste van wie de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke uitspraak dreigt of wordt aangevangen moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983 AG4575 (Ritzen/Hoekstra). Dit betekent dat de voorzieningenrechter op basis van dat criterium de tenuitvoerlegging van het vonnis slechts kan schorsen of verbieden als sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake indien [gedaagde] (de executant) mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiseres] (de geëxecuteerde) die door de executie zullen worden geschaad geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berusten of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
Het bestaan van een noodtoestand is niet gesteld door [eiseres] . [eiseres] heeft enkel gesteld dat, gelet op hetgeen het hof heeft beslist in haar arrest van 4 oktober 2022, zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Dit in tegenstelling tot wat [gedaagde] ter mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, te weten dat de dwangsommen ten aanzien van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] verbeurd zijn van 9 mei 2022 tot (in ieder geval) 4 oktober 2022, waarvan een bedrag van € 450,00 is betaald. [gedaagde] stelt dat de verwijzing naar rov. 5.5 en rov. 5.20 van het arrest van 4 oktober 2022 misplaatst is. Die overwegingen gaan immers over de schorsing van de dwangsommen voor het herstel van de oprit, niet over de opschorting van de dwangsommen voor het herstel van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] . Gelet hierop staat volgens hem nog een bedrag van € 16.050,00 aan dwangsommen open.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het hof heeft bij arrest van 4 oktober 2022 het vonnis van de kortgedingrechter in eerste aanleg op het stuk van de hoofdveroordeling ten dele vernietigd en op deze punten een van het vonnis in eerste aanleg afwijkende beslissing gegeven. Zo heeft het hof de veroordeling tot herstel zoals vermeld in het rapport van [naam adviesbureau] onder punt 1 en het daarmee samenhangende deel van de dwangsomveroordeling vernietigd. Ten aanzien van punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] heeft het hof overwogen dat het voor [eiseres] tijdelijk onmogelijk is om te voldoen aan de veroordeling tot herstel van de muren, zoals beslist bij kortgedingvonnis van 24 maart 2022. Deze tijdelijke onmogelijkheid, aldus het hof, bestond vanaf de uitspraak en duurt totdat een deskundig bouwbedrijf het werk met instemming van [naam 1] kan hebben uitgevoerd, bij in redelijkheid van [eiseres] te vergen inspanningen om het uitvoeren zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. Het hof heeft de dwangsom daarbij opgeschort tot in ieder geval 1 februari 2023, nu sprake is van tijdige toestemming van [naam 1] . Bij arrest van 11 april 2022 (de rechtbank begrijpt: 11 april 2023) heeft het hof vervolgens overwogen dat tussen partijen vast staat dat [eiseres] deze muur deugdelijk heeft (doen) herstellen. Dit deel van de veroordeling is volgens haar dus uitgevoerd, en de aan dit deel van de veroordeling verbonden dwangsom was door het hof bij arrest van 4 oktober 2022 al opgeschort. Dat maakt dat [eiseres] geen belang heeft bij een vernietiging van het vonnis op dit punt, althans dat zij hiertoe onvoldoende heeft aangevoerd, aldus het hof.
4.6.
Bij de voorzieningenrechter als executierechter gaat het thans om de vraag of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd en, zo ja, of de crediteur, in dit geval [gedaagde] , misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid de verbeurde dwangsommen te innen (bijvoorbeeld wegens disproportionaliteit). Bij de beoordeling van de eerste vraag - heeft de debiteur dwangsommen verbeurd? - moet de executierechter onderzoeken of de door de dwangsomrechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom is verbonden is verricht. De executierechter heeft niet tot taak de door de dwangsomrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling (zoals die door uitleg moet worden vastgesteld). Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.7.
Het hof heeft ten aanzien van het te herstellen punt 5 van het rapport van [naam adviesbureau] aldus overwogen dat het tijdelijk onmogelijk is om te voldoen aan de veroordeling tot herstel van de muren, die in het vonnis van 24 maart 2022 was uitgesproken. Het hof heeft daarbij overwogen dat deze tijdelijke onmogelijkheid bestond
“vanaf de uitspraak”(rov. 5.29, arrest 4 oktober 2022) te weten 24 maart 2022. Dat maakt dat het vonnis van de kortgedingrechter van 24 maart 2022 ten aanzien van punt 5 niet, althans tijdelijk niet kon worden uitgevoerd, hetgeen voor het hof aanleiding is geweest het verbeuren van de dwangsom vanaf die datum op te schorten. Dit leidt tot de conclusie dat de stelling van [gedaagde] dat dwangsommen op dit punt zouden zijn verbeurd in de periode 14 mei 2022 tot 2 september 2022, te weten de periode die [gedaagde] aan zijn executoriaal beslag ten grondslag heeft gelegd, geen doel kan treffen.
4.8.
Gelet op het vorenstaande heft de voorzieningenrechter het gelegde beslag op.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal hierna worden afgewezen, nu de voorzieningenrechter het beslag opheft.
4.10.
Het onder 3 gevorderde, om [gedaagde] te verbieden nieuwe beslagen te leggen, zal hierna als onvoldoende bepaald worden afgewezen. De kosten van het (naar de rechtbank begrijpt: opheffen van het) beslag, zoals onder 4 gevorderd, zullen hierna eveneens worden afgewezen nu de voorzieningenrechter het beslag opheft.
4.11.
De ter zake onder 4 gevorderde daadwerkelijke kosten van deze procedure, zullen worden gematigd voor zover deze uitgaan boven het ingevolge artikel 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepasselijke liquidatietarief. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 112,37
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.867,37

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het executoriale derdenbeslag van 28 november 2023, gelegd ten laste van [eiseres] onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudende te (1102 AN) Amsterdam,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.867,37,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: AP