13.1.Gelet op het voorgaande is het bebouwingsoppervlak van de loods niet aan te merken als ‘bestaand’ in de zin van artikel 1.30 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan en is de loods dus in strijd met artikel 14.2.2 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan toegevoegd aan het maximaal voor bedrijfsgebouwen toegestaan bebouwingsoppervlak. Hierin volgt de voorzieningenrechter verweerder dus.
14. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat ook sprake is van strijd met artikel 14.2.1, aanhef en onder d, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit gelet op de door verweerder overgelegde meetresultaten. Daarnaast heeft ook de voorzieningenrechter zelf bij benadering de afstand tussen de loods en de perceelsgrens gemeten via het Omgevingsloket en is daarbij uitgekomen op afstanden van (ruim) minder dan 2,5 meter. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook sprake van strijd met artikel 14.2.1, aanhef en onder d, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
15. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de hiervoor geconstateerde strijdigheden met het tijdelijk deel van het omgevingsplan geen overtredingen opleveren. Dit omdat volgens verzoekster op 4 oktober 2018 een omgevingsvergunning is verleend voor een overkapping op het perceel op een afstand van minder dan 2,5 meter van de perceelsgrens. Het vervolgens dichtmaken van deze overkapping zodat er sprake is van een loods is volgens verzoekster, in tegenstelling tot waar verweerder vanuit gaat, wel degelijk vergunningsvrij gelet op artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbl.
16. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar standpunt. Hij overweegt daartoe als volgt.
17. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat in de Ow een onderscheid wordt gemaakt tussen een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteiten een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Voor de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit gelden de ruimtelijke regels uit het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan, terwijl voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de technische regels gelden uit voornamelijk het Bbl. De voorzieningenrechter stelt, zoals eerder overwogen, vast dat in dit geval sprake is van strijdigheid met artikel 14.2.1, aanhef en onder d, en artikel 14.2.2 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan waardoor sprake is van een omgevingsplanactiviteit. De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat de vergunningsvrije regels uit artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbl zien op bouwactiviteiten en niet op omgevingsplanactiviteiten. Nog daargelaten of er voor de loods op grond van artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbl wellicht geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit vereist is, maakt dit niet dat hiermee geen omgevingsvergunning voor de loods voor een omgevingsplanactiviteit vereist is. Deze omgevingsvergunning is er voor de geconstateerde strijdigheden met het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet omdat de omgevingsvergunning van 4 oktober 2018, in tegenstelling tot waar verzoekster vanuit gaat, niet is verleend voor een bedrijfsgebouw.
18. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden. Er is namelijk sprake van strijd met artikel 14.2.1, aanhef en onder d, en artikel 14.2.2 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Voor die strijdigheden is geen omgevingsvergunning verleend en daarnaast is er ook geen sprake van omgevingsplanactiviteiten die vergunningsvrij zijn, waardoor sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow.
Beginselplicht tot handhaving
19. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, die niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
20. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in voornoemde zin.
Handhaving is niet onevenredig
21. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat handhavend optreden onevenredig is omdat er tegen de in bezwaar alsnog geweigerde omgevingsvergunning voor legalisatie van de loods een beroepsprocedure loopt bij de rechtbank. Volgens verzoekster had verweerder deze beroepsprocedure moeten afwachten en niet al tot handhavend optreden moeten overgaan. Dit is het geval volgens verzoekster omdat zij verwacht dat het beroep zal slagen.
22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet evident is dat het beroep van verzoekster tegen de alsnog geweigerde omgevingsvergunning de voor haar gewenste uitkomst zal hebben. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheid is waardoor verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien of een reden oplevert voor schorsing van het bestreden besluit.
23. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.