ECLI:NL:RBLIM:2024:5546

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 23/2678
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan urineonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet had meegewerkt aan het urineonderzoek, dat onderdeel uitmaakte van een rijgeschiktheidsonderzoek. Eiser had op 11 augustus 2023 een besluit ontvangen van het CBR waarin hem werd meegedeeld dat zijn rijbewijs per 18 augustus 2023 ongeldig werd verklaard. Dit besluit volgde op een eerdere aanhouding door de politie op 3 augustus 2022, waarbij eiser onder invloed van cocaïne een voertuig bestuurde. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar het CBR handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 13 september 2023.

Tijdens de zitting op 8 juli 2024 was eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van het CBR wel aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om mee te werken aan het urineonderzoek, omdat hij de relevante e-mails niet had gezien. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende medewerking had verleend aan het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had geoordeeld dat eiser niet had meegewerkt aan het urineonderzoek, en dat het CBR niet verplicht was om eiser opnieuw de kans te geven om mee te werken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat het risico van het niet tijdig lezen van de e-mails voor rekening van eiser kwam, aangezien hij zelf zijn e-mailadres had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat het CBR niet onredelijk handelde door het rijbewijs ongeldig te verklaren, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat het besluit onevenredig bezwarend was, enkel omdat hij alsnog wilde meewerken aan het urineonderzoek. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/2678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Op 11 augustus 2023 heeft het CBR het rijbewijs van eiser per 18 augustus 2023 ongeldig verklaard omdat hij niet heeft meegewerkt aan alle onderdelen van het aan hem opgelegde rijgeschiktheidsonderzoek (het primaire besluit). Concreet heeft eiser niet meegewerkt aan het urineonderzoek.
2. Met het bestreden besluit van 13 september 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het CBR deelgenomen. Eiser is met melding vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
6. Eiser is op 3 augustus 2022 aangehouden door de politie omdat hij onder invloed cocaïne een personenauto bestuurde. Op 16 september 2022 heeft het CBR daarom besloten aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen. Daarin staat dat eiser verplicht is mee te werken aan alle onderdelen van het onderzoek. In de betreffende brief staat ook de verplichting om een urineonderzoek te ondergaan benoemd. Omdat eiser niet reageerde op de aan hem verstuurde mail met de aanmelding voor het urineonderzoek zijn aan eiser diverse herinneringsmails verstuurd door de keuringsinstantie. De keuringsinstantie heeft het rijgeschiktheidsonderzoek zonder uitslag van een urineonderzoek afgerond. Dit was voor het CBR aanleiding om te concluderen dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek terwijl hij dit wel moest. Het CBR heeft daarop besloten het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
Heeft eiser voldoende medewerking verleend aan het onderzoek?
7. Eiser stelt dat het hem niet duidelijk was dat hij naast de andere onderdelen van het onderzoek mee moest werken aan een urineonderzoek. Hij dacht dat dit, zoals ook het bloedonderzoek, slechts tot de opties behoorde die van hem konden worden verlangd. Eiser heeft de verschillende mails destijds niet gezien. Deze zijn in zijn spambox beland die, bij gebrek aan een pc of laptop, voor eiser moeilijk – op een mobiele telefoon – te checken was. Eiser heeft de mailtjes behoudens de aanmelding voor het laboratoriumonderzoek bij voorbereiding van zijn bezwaar wel teruggevonden. Eiser stelt dat, omdat hij niet opzettelijk niet meegewerkt heeft aan het onderzoek, dit hem niet tegengeworpen kan worden en het besluit daarop niet gebaseerd had mogen worden.
8. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Eiser moest meewerken aan het urineonderzoek. Dit blijkt – zoals het CBR aanvoert – duidelijk uit de brief van 13 maart 2023. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij er niet aan twijfelt dat eiser – zoals hij stelt – wilde meewerken. De rechtbank volgt eiser dan ook in zoverre dat het niet meewerken aan het urineonderzoek daaruit voortvloeit dat eiser de e-mails die daarover verstuurd zijn niet op tijd heeft gezien. Het gebruikte e-mailadres is echter zelf door eiser aangeleverd. Eiser stelt dat hij slechts de mail met aanmeldingsformulier voor het laboratoriumonderzoek niet heeft teruggevonden in zijn mail. Hij stelt wel meerdere mails teruggevonden te hebben met de informatie waarnaar het CBR verwijst. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee verwijst naar de mails met herinneringen van de keuringsinstantie van 5 juni, 26 juni en 20 juli 2024 die het CBR benoemt. Dat betekent dat eiser herhaald gemaild is om een afspraak te maken voor het urineonderzoek. Dat hij die niet (op tijd) heeft gelezen omdat deze in zijn spambox terecht zijn gekomen komt voor risico en rekening van eiser. Van eiser mag verwacht worden dat, als hij zijn e-mailadres opgeeft bij een keuringsinstantie ten behoeve van contact en planning, hij de inkomende e-mails inclusief spambox in de gaten houdt voor e-mails van die keuringsinstantie. Het feit dat eiser zijn moeder bij het CBR gemachtigd heeft en deze geen post heeft ontvangen over het urineonderzoek maakt dit niet anders nu eiser zelf zijn e-mailadres heeft opgegeven bij de keuringsinstantie. Daarbij komt dat niet gesteld of gebleken is dat de keuringsinstantie bekend was of moest zijn met machtiging van eisers moeder bij het CBR, of een wens van eiser dat (ook) communicatie vanuit de keuringsinstantie via zijn moeder zou verlopen. Het uitblijven van een reactie van eiser heeft het CBR daarom mogen beschouwen als een weigering om mee te werken aan het urineonderzoek en daarmee het rijgeschiktheidsonderzoek. [1] .
Moet eiser de optie worden gegeven alsnog mee te werken aan het urineonderzoek?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij alsnog wil meewerken aan een urineonderzoek en dat daarom niet zou moeten worden overgegaan tot het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs.
10. De rechtbank oordeelt dat het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat dit niet langer opportuun is. Zoals al onder 8 overwogen, is het feit dat eiser niet meegewerkt heeft aan het urineonderzoek aan hem toe te rekenen en heeft eiser daarmee onvoldoende medewerking verleend aan het rijgeschiktheidsonderzoek. Het CBR is er niet toe verplicht eiser opnieuw in de gelegenheid te stellen mee te werken. Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat hoe meer tijd er tussen het onderzoek bij de psychiater en het urineonderzoek zit, hoe minder goed die twee onderzoeken aan elkaar te relateren zijn. Ten tijde van het bezwaar waren al bijna drie maanden verstreken na het onderzoek van de psychiater en het urineonderzoek zou dan nog ingepland, uitgevoerd en verwerkt moeten worden. Het CBR vindt dat er daarmee te veel tijd tussen de twee onderzoeksonderdelen komt te zitten. De rechtbank is van oordeel dat dit niet onredelijk is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is het besluit onevenredig?
11. Voor zover eiser heeft willen stellen dat dit besluit voor hem onevenredig bezwarend is, mede gezien hij wel wil meewerken, is dit onvoldoende onderbouwd. Het enkele alsnog willen meewerken is hiervoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en daarmee het rijbewijs ongeldig blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van S.L.P.M. Vigliaroni, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 augustus 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk Rechtbank Gelderland 8 december 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6828, r.o. 5.1.