Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of het CBR eiser terecht een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser is op 30 mei 2023 kort na middernacht door de politie aangetroffen op de bestuurdersstoel in zijn auto. De politie rapporteerde een alcoholgeur en constateerde dat eiser stotterde, met dubbele tong sprak en dat zijn ogen rood doorlopen waren. De auto van eiser had schade. Eiser kon hier ter plekke geen verklaring voor geven. Hij heeft later verklaard dat hij schade heeft opgelopen toen hij een dier wilde ontwijken, waardoor hij tegen een steen is gereden. De politie heeft eisers medewerking gevorderd voor een voorlopig ademonderzoek. Dit weigerde eiser. Eiser is vervolgens aangehouden en bevolen mee te werken aan een ademonderzoek, ook dit weigerde eiser.
6. Op 27 juli 2023 is er door de Politie Eenheid Oost-Nederland, District Gelderland-Zuid een melding gedaan aan het CBR. Het CBR heeft eiser vervolgens het eerder genoemde onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Dit baseert het CBR op artikel 11, eerste lid, onder aanhef en a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), artikel 12 aanhef en onder d, van de Regeling en artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e van de Regeling. In die artikelen staat dat een weigering van een ademonderzoek aanleiding is voor het CBR om een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) op leggen, maar ook dat men daarvoor niet in aanmerking komt als men zich in de afgelopen vijf jaar heeft moeten onderwerp aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid. In dat geval dient nogmaals een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd te worden.
Was eiser onder invloed van alcohol?
7. Eiser stelt dat hij niet boven de daarvoor gestelde norm onder invloed was van alcohol. Hij stelt dat getuigen kunnen bevestigen dat hij slechts twee (shotglaasjes) bier gedronken had gedurende meerdere uren.
8. De rechtbank oordeelt hierover, dat het voor de beoordeling van het beroep irrelevant is of eiser wel of niet onder invloed was van alcohol. Hem wordt namelijk verweten niet te hebben meegewerkt aan een bevolen ademonderzoek. Voor beoordeling van het bestreden besluit is dus niet relevant of eiser daadwerkelijk gedronken had, maar enkel dat hij weigerde mee te werken aan een hem rechtsgeldig bevolen ademonderzoek. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kan de weigering van medewerking aan eiser worden toegerekend?
9. Eiser stelt dat hij, toen hem bevolen werd mee te werken aan een ademonderzoek, leed aan een hersenschudding als gevolg van het ongeluk dat hij gehad heeft. Eiser heeft ter onderbouwing een verklaring van zijn huisarts overgelegd waarin staat dat de huisarts zich afvraagt of er
“… geen sprake van een hersenschudding kan zijn geweest.”Verder stelt de arts dat
“het zou kunnen dat als er sprake is van een hersenschudding de weigering voor een blaastest niet bewust is geweigerd”. Volgens eiser kan de weigering hem daarom niet worden toegerekend en zou dus geen aanleiding mogen vormen voor de oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat, vaststaat dat eiser geweigerd heeft mee te werken aan het ademonderzoek. Dit blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal rijden onder invloed van de politie. Eiser heeft dit niet ontkend. Eiser stelt slechts dat dit hem niet kan worden toegerekend.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een hersenschudding ten tijde van de weigering. De onder 9 besproken brief van de huisarts van eiser is hiervoor onvoldoende. De arts stelt zich slechts de vraag of er sprake is van een hersenschudding maar stelt niet vast dat er sprake is (geweest) van een hersenschudding, noch stelt de arts andere symptomen of verwondingen vast. De stellingen van eiser dat hij zich van de aanhouding niets herinnert, dagen lang hoofdpijn en een behoorlijke verwonding aan zijn hoofd gehad heeft, blijken niet uit de verklaring van de arts en zijn zonder verdere onderbouwing onvoldoende om aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van een hersenschudding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser in de afgelopen vijf jaar onderworpen aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid?
12. Eiser stelt dat hij zich niet in de afgelopen vijf jaar heeft moeten onderwerpen aan een rijgeschiktheidsonderzoek. Hierdoor kan aan eiser niet – zoals onder 6 uiteengezet – een rijgeschiktheidsonderzoek op basis van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling worden opgelegd. Voor het meten van de vijfjaartermijn genoemd in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling moet volgens eiser gekeken worden naar het incident dat ten grondslag lag aan de eerdere oplegging van een rijgeschiktheidsonderzoek en het moment van het incident dat ten grondslag ligt aan het onderhavige besluit. Alternatief kan gekeken worden naar de datum van het voorgaande besluit en de datum van het onderhavige primaire besluit. Een andere manier van meten, zoals het gebruik van het moment van afronding van het voorgaande onderzoek leidt volgens eiser tot willekeur en rechtsonzekerheid omdat onderzoeken – zoals het CBR zelf ook stelt – heel lang kunnen duren en die lengte verschilt per situatie en afhangt van de drukte en bezetting bij het CBR en de betrokken onderzoeksinstanties.
13. Het CBR is van mening dat vanaf het moment van het te nemen besluit teruggekeken moet worden naar het moment waarop het voorgaande onderzoek afgerond is en in geval dat er een tweede onderzoek gedaan is – zoals in dit geval – het moment waarop dat onderzoek afgerond is.
14. De rechtbank is van oordeel dat de vijfjaarstermijn moet worden vastgesteld aan de hand van de data van de besluiten tot oplegging van een rijgeschiktheidsonderzoek. Er dient dus te worden gemeten vanaf het besluit waarin het voorgaande onderzoek is opgelegd tot aan het onderhavige primaire besluit. Dit blijkt ook uit de bewoording van artikel 12, aanhef en onder d, van de Regeling:
Betrokkene komt niet in aanmerking voor de educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
d. hij zich de afgelopen vijf jaar heeft moeten onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid wegens alcohol;
Daar staat expliciet dat het gaat om het hebben
moeten onderwerpenaan een onderzoek in de laatste vijf jaar. De verplichting tot medewerking aan het onderzoek, het
moeten onderwerpen, ontstaat op het moment dat het besluit dat daartoe strekt genomen wordt.Niet genoemd worden de datum van het onderliggende incident of de datum van het onderzoek zelf of de afronding daarvan.
15. De rechtbank overweegt hierbij ook dat – zoals eiser stelt – een telling van het te nemen besluit terug naar het afronden van het voorgaande onderzoek leidt tot een ongewenste onzekere en willekeurige situatie waarin men voor de vraag of een voorgaande oplegging binnen of buiten de vijfjaarstermijn valt, afhankelijk is van de snelheid en lengte van het voorgaande onderzoek. Die snelheid is niet alleen afhankelijk van de omstandigheden van het geval maar ook van factoren die toe te rekenen zijn aan het CBR of in ieder geval niet toe te rekenen zijn aan een betrokkene, zoals beschikbaarheid van personeel, planning en verwerkingssnelheid bij zowel het CBR als bij een ingeschakelde keuringsinstantie. Ter zitting heeft het CBR toegelicht dat het doel achter de bepaling is dat een bestuurder die binnen een bepaalde periode weer de fout in gaat er niet met een lichtere maatregel – een EMA – dan wederom een rijgeschiktheidsonderzoek vanaf komt. De rechtbank vindt dit geen onbegrijpelijke redenering, maar is van oordeel dat dit juist aanleiding geeft de peildatum ofwel bij het onderliggende incident te leggen ofwel het moment dat het opleggende besluit genomen wordt. Dit zorgt dat de periode gekoppeld is aan of de momenten waarop betrokkene het ongewenste gedrag heeft vertoond of het moment waarop het CBR op basis van dit gedrag een maatregel oplegt. Zoals onder 14 overwogen laten de bewoordingen van artikel 12, aanhef en onder d, van de Regeling, geen ruimte de termijn te koppelen aan de achterliggende feitelijke incidenten daarom concludeert de rechtbank dat gemeten moet worden terugtellend vanaf het primaire besluit tot het besluit waarin het voorgaande onderzoek naar de rijgeschiktheid is opgelegd.
16. Het eerdere opleggende besluit dateert in dit geval van 19 februari 2018, dit is ruim meer dan vijf jaar voor het primaire besluit. Dat betekent dat het CBR niet op basis van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e en artikel 12, aanhef en onder d, van de Regeling heeft kunnen overgaan tot het wederom opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Deze beroepsgrond slaagt.
17. Gelet op het feit dat deze beroepsgrond slaagt komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden.