ECLI:NL:RBLIM:2024:5540

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verzoek om maatregelen tegen loslopende hond

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 16 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar beoordeeld. Eiser had op 30 augustus 2022 de burgemeester van Roermond verzocht om maatregelen te nemen tegen een loslopende hond in zijn straat. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter in een brief van 29 november 2022 laten weten dat zij niet bevoegd zijn om de gevraagde maatregelen te nemen. Eiser heeft vervolgens op 7 juli 2023 het college herinnerd aan het uitblijven van een besluit en op 31 augustus 2023 heeft het college hem opnieuw gewezen op de eerdere brief. Het college heeft op 11 januari 2024 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet gericht was tegen een besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser minder dan drie uur voor de zitting aanvullende stukken heeft ingediend, die te laat waren en daarom niet in behandeling konden worden genomen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de brief van 7 juli 2023 kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen bevoegdheid bestond om de gevraagde maatregelen te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/268

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond

(gemachtigden: mr. P.J.J. Lenders en mr. S. Vissers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar.
1.1.
Eiser heeft op 30 augustus 2022 de burgemeester van Roermond verzocht op te treden tegen een loslopende hond bij hem in de straat door de eigenaar te verbieden een hond te houden dan wel hem te verplichten naar het platteland te verhuizen. Bij brief van 29 november 2022 heeft het college eiser laten weten dat het gemeentebestuur niet bevoegd is de gevraagde maatregelen te nemen en ook geen dwangsom te hebben verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft op 7 juli 2023 de burgemeester erop gewezen dat hij nog steeds geen besluit op zijn verzoek heeft ontvangen en evenmin de, volgens eiser, verbeurde dwangsom heeft ontvangen. Bij brief van 31 augustus 2023 heeft het college eiser gewezen op de brief van 29 november 2022. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiser tegen de brief van 31 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet gericht is tegen een besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024, tegelijk met het verzet in de zaken met de zaaknummers ROE 23/1727 en ROE 23/3415, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college. In beide verzetzaken doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. Opposant heeft minder dan drie uur voor aanvang van de zitting nog aanvullende stukken ingediend. De rechtbank heeft daar geen kennis van kunnen nemen voorafgaand aan de zitting, net als het college. De regel is dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen [1] . De stukken zijn daarom te laat ingediend, wat betekent dat de rechtbank deze weigert wegens strijd met de goede procesorde.
3. Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Onder een besluit als hiervoor bedoeld wordt op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.1.
Op grond van artikel 7:1 en 8:1 van de Awb kan door een belanghebbende tegen een besluit bezwaar (en beroep) worden ingesteld.
4. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eiser met de brief van 7 juli 2023 een aanvraag heeft ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er kan immers geen bezwaar in de zin van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb worden gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag die niet kwalificeert als een aanvraag om een besluit te nemen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank motiveert haar beslissing als volgt.
5. In de bedoelde brief van 7 Juli 2023 verzoekt eiser – zo heeft hij ter zitting bevestigd – het college (opnieuw) om een straatbewoner, die zijn hond onaangelijnd op straat laat lopen, te verbieden een hond te houden dan wel te verplichten naar het platteland te verhuizen. Een andere, meer bredere, uitleg van zijn aanvraag mocht volgens eiser niet door het college worden gehanteerd. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de letterlijke tekst van de aanvraag van eiser. Daarover is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is de Algemene plaatselijke verordening noch enige andere wettelijke regeling het college de bevoegdheid geeft om de door eiser gevraagde maatregelen te nemen. Het college mag en kan geen besluiten nemen waarvoor geen bevoegdheid bestaat daarom kan het verzoek van eiser niet aangemerkt worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 16 augustus 2024. .
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 augustus 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).