In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 10 juli 2024 een vonnis gewezen in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De gedaagde partij heeft verzuimd te reageren op de vorderingen van de eisende partij, waardoor deze niet zijn weersproken. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de termijn die in vordering VII is gevorderd, welke door de rechtbank is aangepast naar vier weken. De procedure is gestart met een dagvaarding en diverse producties, maar de gedaagde heeft geen conclusie van antwoord ingediend, ondanks verleend uitstel. De rechtbank heeft de houding van de gedaagde als aanleiding gezien om hem te veroordelen in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.249,68.
In de beslissing heeft de rechtbank onder andere verklaard dat de rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot de verdeling van de pensioenrechten wordt beheerst door een convenant uit 2008. De gedaagde is veroordeeld om het ABP te machtigen om pensioenuitkeringen aan [eiseres] te doen, en er zijn dwangsommen opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de verklaring over de rechtsverhouding.