ECLI:NL:RBLIM:2024:5326

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/03/292985 / HA ZA 21-295
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in civiele zaak betreffende eigendom en verwaarlozing van paarden

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 17 juli 2024 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen de vennootschap onder firma [eiseres] en de vennootschappen onder firma [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de paarden [naam 1] en [naam 2] in eigendom aan eiseres toebehoren. Hierdoor kon eiseres geen aanspraak maken op de gevorderde schadevergoeding. Daarnaast werd het onder II gevorderde, dat betrekking had op de verwaarlozing van vier paarden, eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bewijs dat door eiseres was ingebracht, onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van verwaarlozing.

De procedure kende een aantal tussenvonnissen, waaronder een tussenvonnis van 8 november 2023, waarin de rechtbank al had geoordeeld dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen. Eiseres had bewijs aangeboden van verwaarlozing door getuigen te horen, maar besloot uiteindelijk om geen getuigen te laten horen. De rechtbank concludeerde dat het bewijs dat door eiseres was gepresenteerd, niet voldeed aan de eisen om de vorderingen te onderbouwen.

De rechtbank heeft eiseres in het ongelijk gesteld en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten aan de gedaagden, die zijn begroot op € 7.717,00. Dit bedrag omvat griffierecht, salaris advocaat en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres de kosten moet betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/292985 / HA ZA 21-295
Vonnis bij vervroeging van 17 juli 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.A. Houben-Timmermans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024,
- de akte uitlating na tussenvonnis d.d. 24 april 2024 van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het onder I gevorderde
2.1.
De rechtbank heeft reeds bij tussenvonnis van 8 november 2023 geoordeeld dat het onder I gevorderde (bij eindvonnis) zal worden afgewezen, nu niet in rechte is komen vast te staan dat [naam 1] en [naam 2] in eigendom aan [eiseres] toebehoren en [eiseres] daarom geen aanspraak kan maken op de gevorderde schadevergoeding (r.o. 2.10. en 2.11.). Gelet daarop lag alleen nog de onder II gevorderde ontbinding van de opfokvergoeding voor alle vier de paarden ter beoordeling voor (r.o. 2.13 tussenvonnis 8 november 2023).
Het onder II gevorderde
2.2.
Aan het onder II gevorderde is door [eiseres] ten grondslag gelegd dat sprake is van (ernstige) verwaarlozing van alle vier de paarden. De rechtbank heeft over het onder II gevorderde in het tussenvonnis van 24 april 2024 overwogen dat zij, na weging van het reeds in het geding gebrachte bewijs, van oordeel is dat het overgelegde bewijsmateriaal ontoereikend is om tot toewijzing van het onder II gevorderde te kunnen komen (r.o. 2.7.4.). Op basis van dat bewijsmateriaal valt namelijk geen vergelijking te maken tussen de gezondheidstoestand van de paarden bij aanvang van de opfok en bij het ophalen. [eiseres] heeft bewijs aangeboden van de door haar gestelde verwaarlozing middels het horen van getuigen (dagvaarding randnummer 65 en akte uitlating na tussenvonnis d.d. 4 januari 2023 randnummer 10). De rechtbank heeft [eiseres] bij vonnis van
24 april 2024 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij nog getuigen wil horen, gelet op de geringe omvang van de resterende vordering, in relatie tot de kosten die verbonden zijn aan een getuigenverhoor.
2.3.
[eiseres] heeft de rechtbank vervolgens bij akte bericht dat zij, naar aanleiding van het tussenvonnis van 24 april 2024, niet wenst over te gaan tot het doen horen van getuigen.
2.4.
Nu het door [eiseres] in het geding gebrachte bewijs ontoereikend is om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verwaarlozing van de vier paarden, zal ook het onder II gevorderde worden afgewezen (zie r.o. 2.7.4. tussenvonnis 24 april 2024, alsmede r.o. 4.15. en 4.24. tussenvonnis 7 september 2022).
Conclusie
2.5.
Het voorgaande betekent dat zowel het onder I als het onder II gevorderde zal worden afgewezen.
Proceskosten
2.6.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.076,00
- salaris advocaat
5.463,00
(4,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.717,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 7.717,00, te betalen aan [gedaagden] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2. genoemde beslissing ter zake van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
cb