ECLI:NL:RBLIM:2024:5318

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10876138 CV / EXPL 24-306
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies en niet-vergoede zorgkosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor onbetaalde zorgpremies en een niet-betaalde declaratie. De vordering betreft een bedrag van € 2.626,27, dat betrekking heeft op premies over de periode van juli 2007 tot en met november 2009 en een factuur voor niet-vergoede zorg. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de zorgverzekeringsovereenkomst niet meer zou bestaan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat VGZ in het gelijk wordt gesteld. De vordering van VGZ wordt toegewezen, omdat er een zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten en [gedaagde] niet heeft aangetoond dat deze overeenkomst is beëindigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ eerder een procedure heeft gevoerd tegen [gedaagde] over dezelfde premies en declaratie, waarbij een deel van de vordering was toegewezen. VGZ heeft in die procedure gekozen om de vordering te beperken om de kosten voor beide partijen laag te houden, maar heeft haar rechten voor het restant van de vordering voorbehouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ vrijstaat om opnieuw een procedure te beginnen voor het restant van de vordering, aangezien de schuld nog niet volledig is voldaan.

De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, die zijn vastgesteld op € 465,57. De totale vordering die aan [gedaagde] wordt toegewezen bedraagt € 2.615,72, inclusief rente en kosten. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] direct moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10876138 CV / EXPL 24-306
Vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2024
in de zaak van:
de naamloze vennootschap,
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde: Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd “VGZ” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 4 januari 2024 met de producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord met productie 1;
  • de conclusie van repliek met producties 4 tot en met 6;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ. VGZ stelt in deze procedure dat [gedaagde] de verzekeringspremies over de periode juli 2007 tot en met november 2009 en een factuur voor genoten, maar niet vergoede zorg, niet tijdig heeft betaald. VGZ vordert daarom betaling van € 2.626,27. [gedaagde] stelt dat zij niet hoeft te betalen, omdat de zorgverzekeringsovereenkomst niet meer zou bestaan. De kantonrechter stelt VGZ in het gelijk. De vordering van VGZ zal worden toegewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.

3.De beoordeling

De vordering van VGZ is al eerder (beperkt) toegewezen
3.1.
VGZ heeft al eerder een procedure tegen [gedaagde] gevoerd over de onbetaald gebleven premies en de declaratie waarvan zij in deze procedure (voor het resterende deel) betaling vordert. Zij heeft er toen voor gekozen om haar vordering te beperken tot € 500,00 Deze vordering is toegewezen bij vonnis van deze rechtbank van 27 juli 2022 (zaaknummer 9636869 CV EXPL 22-260) en ook door [gedaagde] volledig voldaan. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2.
[gedaagde] vraagt zich af waarom VGZ in de eerdere procedure niet het volledige bedrag heeft gevorderd. VGZ stelt dat zij in die procedure maar een deel van de vordering heeft gevorderd om daarmee de kosten voor beide partijen laag te houden, maar zich daarbij haar rechten met betrekking tot invordering van het restant wel voor te behouden. VGZ stelt verder dat zij na het vonnis van 27 juli 2022 geprobeerd heeft om een regeling met [gedaagde] te treffen voor het restant van de vordering, maar dat dat is niet gelukt. Dat heeft [gedaagde] niet betwist. De schuld is dus nog niet volledig voldaan. De kantonrechter stelt dus vast dat het VGZ dan vrijstaat om opnieuw een procedure tegen [gedaagde] te beginnen voor het restant van de door haar gestelde vordering.
3.3.
Uit het overgelegde eerdere vonnis blijkt dat toen is geoordeeld dat [gedaagde] op grond van de zorgverzekering nog € 2.626,27 aan niet betaalde premies en een niet betaalde declaratie aan VGZ verschuldigd is. In deze procedure gaat het over dezelfde premies en declaratie. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (zie art. 236 Rv). Partijen kunnen daarop in een nieuwe procedure een beroep doen. VGZ heeft dat in deze procedure echter niet (kenbaar) gedaan. De kantonrechter zal de vordering van VGZ daarom inhoudelijk beoordelen. Dit leidt waar het gaat om het al eerder beoordeelde punt echter niet tot een andere uitkomst.
[gedaagde] is de gevorderde premies en declaratie aan VGZ verschuldigd
3.4.
Niet in geschil is dat tussen partijen een zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten. Op grond van die zorgverzekeringsovereenkomst moest [gedaagde] verzekeringspremies en eventuele kosten inzake het eigen risico, dan wel de gemaakte zorgkosten die niet verzekerd zijn, betalen aan VGZ. VGZ heeft gesteld en voldoende toegelicht dat en welke bedragen over welke periode open staan. Het gaat voor het grootste gedeelte over de premies voor de maanden juli 2007 tot en met november 2009. Daarnaast staat er ook nog een enkele declaratie open.
3.5.
Het verweer van [gedaagde] , dat de zorgverzekeringsovereenkomst is geëindigd, slaagt niet. [gedaagde] stelt dat VGZ die overeenkomst al in 2010 heeft opgezegd. Dat volgt volgens haar uit de brief die zij van VGZ heeft ontvangen op 14 januari 2010.
3.6.
Het antwoord op de vraag of er door VGZ is opgezegd is niet relevant voor de beoordeling van deze zaak, omdat als dat het geval is, het verweer van [gedaagde] alsnog niet slaagt. De verzekering zou dan zijn geëindigd per 1 januari 2010. Hiervan is niet het rechtsgevolg dat openstaande premies en declaraties over de periode daarvoor niet langer verschuldigd zijn.
3.7.
In de conclusie van dupliek stelt [gedaagde] dat zij geen premie verschuldigd is, omdat zij al in 2007 van de polis af is gehaald op verzoek van haar toenmalige partner. De zorgovereenkomst zou volgens haar dus toen al zijn beëindigd. [gedaagde] heeft deze stelling niet verder onderbouwd. Zo heeft ze niet gesteld dat ze in de periode 2007-2009 bij een andere maatschappij verzekerd is geweest, wat dan wel het geval zou moeten zijn. Evenmin heeft zij toegelicht waarom dit niet eerder is aangevoerd, maar pas in de conclusie van dupliek. [gedaagde] heeft dit ook niet aangevoerd in de eerdere procedure, zo blijkt uit het vonnis. Dit had wel voor de hand gelegen. Bovendien spreekt zij met dit verweer haar eigen stelling, dat VGZ de overeenkomst in 2010 zou hebben opgezegd, tegen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8.
Tussenconclusie is dat [gedaagde] de door VGZ gestelde openstaande premies en declaratie verschuldigd blijft.
De wettelijke rente wordt toegewezen
3.9.
Naast de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, vordert VGZ ook nog de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de vorderingen, die zij tot 19 december 2023 begroot op € 56,20. Vast staat dat [gedaagde] in verzuim is met het betalen van de gevorderde premies en niet-vergoede zorgkosten. VGZ heeft niet toegelicht hoe zij precies tot het bedrag van € 56,20 is gekomen. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat VGZ een te hoog bedrag aan al verschenen rente heeft gevorderd. Dit bedrag komt de kantonrechter dan ook, gelet op de omvang van de hoofdsom (€ 2.626,27), de periode van verzuim (in ieder geval sinds 1 december 2010), de betaling door [gedaagde] van € 523,32, de datum van betaling en de hoogte van de wettelijke rente ook niet onjuist voor.
3.10.
Het bedrag aan verschenen wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen. Ook de wettelijke rente vanaf 19 december 2023 kan worden toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
3.11.
VGZ vordert een bedrag € 465,57 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het Besluit is echter slechts van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat die situatie in dit geval niet aan de orde is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II.
3.12.
VGZ kan aanspraak maken op de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, aangezien deze de dubbele redelijkheidstoets van rapport Voorwerk II kunnen doorstaan. De incassowerkzaamheden zagen namelijk niet alleen op het redigeren en verzenden van een (herhaalde) standaardaanmaning, maar deze waren ook inhoudelijk van aard.
3.13.
De kantonrechter acht deze kosten toewijsbaar tot een bedrag van € 465,57. De hoogte van het gevorderde bedrag is namelijk in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die worden geacht redelijk te zijn.
De slotsom
3.14.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 2.615,72 ‬zal worden toegewezen. Dit bestaat uit:
  • € 2.626,27 aan hoofdsom
  • € 56,20 aan vervallen wettelijke rente tot 19 december 2023
  • € 456,57 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw
  • minusde betaling van € 523,32 door [gedaagde]
3.15.
Ook zal [gedaagde] de wettelijke rente moeten betalen over € 2.615,72 vanaf 19 december 2023 tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten
3.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten). De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 130,48
  • griffierecht € 496,00
  • salaris gemachtigde € 476,00 (2,00 punten x € 238,00)
  • nakosten
Totaal € 1.221,48
De uitspraak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.17.
VGZ heeft gevorderd om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en dat wordt toegewezen. Dat betekent dat de veroordelingen direct moeten worden nagekomen en dat het vonnis haar werking behoudt als hoger beroep wordt ingesteld, totdat de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 2.615,72, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ‬ vanaf 19 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.221,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.