ECLI:NL:RBLIM:2024:5214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
331771 HARK 24-113
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid curator in faillissementen wegens hypothetische situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door mr. L.J.M.G. Kunzeler, curator in de faillissementen van de vennootschap onder firma (vof) [bedrijfsnaam] en haar vennoten [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2]. De curator heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris van 10 juni 2024, waarin een verzoek van de curator om de faillissementen geconsolideerd af te wikkelen, werd afgewezen. De curator verzocht in wezen om een juridisch oordeel over een hypothetische situatie, zonder dat er een formeel verzoek tot vaststelling van een voorschot was ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de beslissing van de rechter-commissaris niet kwalificeert als een beschikking waartegen beroep openstaat volgens artikel 67 van de Faillissementswet. De rechtbank concludeert dat de curator geen recht heeft op hoger beroep, aangezien er geen beslissing is genomen op een verzoek dat in aanmerking komt voor beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/331771 / HA RK 24-113
Beschikking van 6 augustus 2024
in het hoger beroep van
mr. L.J.M.G. KUNZELER Q.Q.,
handelend in hoedanigheid van curator in de faillissementen van:
1.
[bedrijfsnaam] V.O.F. H.O.D.N. DAGWINKEL AMERICA,
te America, faillissementsnummer F03/23/135,
2.
[gefailleerde 1],
te [woonplaats] , faillissementsnummer F03/23/136,
3.
[gefailleerde 2],
te [woonplaats] , faillissementsnummer F03/23/137,
kantoorhoudend te Venlo,
appellant,
advocaat: mr. L.J.M.G. Kunzeler,
tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 10 juni 2024 in genoemde faillissementen.
Betrokkenen worden hierna de curator, de RC, de vof, [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het pro forma beroepschrift ex artikel 67 Faillissementswet (Fw) met bijlagen 1 t/m 3, ter griffie ontvangen op 13 juni 2024
- het aanvullend beroepschrift ex artikel 67 Fw met bijlagen 4 t/m 9
- de nagekomen stukken, ontvangen op 16 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2024.
1.2.
Ter zitting is verschenen:
- de curator.
- De gefailleerden zijn, ondanks oproeping, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 29 augustus 2023 zijn de vof alsmede haar vennoten [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. G.M. Drenth tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. L.J.G.M. Kunzeler tot curator.
2.2.
Bij aanvang van het faillissement heeft de curator de RC verzocht om de drie faillissementen geconsolideerd te mogen afwikkelen. Dit verzoek is afgewezen. De curator heeft vervolgens verzocht om de faillissementen van de vennoten geconsolideerd te mogen afwikkelen, welk verzoek wel is toegewezen.
2.3.
De curator heeft werkzaamheden verricht in de drie faillissementen. De curator heeft zijn salaris in het faillissement van de vof voorlopig begroot op een bedrag van € 29.944,06 en in de faillissementen van de vennoten gezamenlijk op € 15.388,93.
2.4.
De curator heeft de toestand van de boedels als volgt weergegeven:
“ [bedrijfsnaam] V.O.F. (verder: "VOF"):

voorlopig erkende concurrente crediteuren: € 902.295,23;

vordering ABN AMRO Bank (separatist € 73.015,31, wordt waarschijnlijk volledig concurrent);

preferente vorderingen (Belastingdienst, UWV, werknemer): € 211.954,48;

boedelactief: € 3.371,91.
Beide vennoten (verder: "vennoten"):

voorlopig erkende concurrente crediteuren: € 41.627,36;

boedelactief: € 181.303,19.”
2.5.
Op 25 april 2024 heeft de curator bij de RC het volgende verzoek ingediend:
“Graag wil ik u bij dezen verzoeken of u ermee kunt instemmen dat de door mij in te dienen salarisverzoeken in de vof (voor zover die niet kunnen worden gedekt door het boedelactief in de vof) na uw goedkeuring kunnen worden gedeclareerd te laste van het boedelactief van beide privévennoten (vgl. art. 33 WvK).”
2.6.
Namens de RC zijn een aantal vragen aan de curator over dit verzoek gesteld. De curator heeft de vragen beantwoord. Vervolgens heeft de RC het verzoek op 10 juni 2024 afgewezen. Daarbij heeft zij het verzoek van de curator opgevat als een (hernieuwd) verzoek om de faillissementen geconsolideerd af te wikkelen, welk verzoek zij afwijst omdat dit nadelig voor de crediteuren zou zijn. Voorts heeft de RC overwogen geen aanleiding te zien om het salaris in de vof hoger te gaan vaststellen dan het aanwezige boedelactief.
2.7.
Op 16 juli 2024 heeft de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vof een brief gestuurd naar zichzelf in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de vennoten. In die brief heeft de curator kort gezegd een aanzuiveringsvordering ingediend in het faillissement van de vennoten, bestaande uit zowel vorderingen van de concurrente en preferente crediteuren alsmede de vordering van de curator ten titel van salaris.

3.Het beroep en de gronden

3.1.
Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking van de RC van 10 juni 2024, met verzoek om het verzoek tot consolidatie van het salaris van de curator alsnog toe te wijzen, althans te bepalen dat het curatorensalaris - voor zover dat niet kan worden verhaald op het boedelactief van de VOF - met dezelfde rang kan worden verhaald op het boedelactief in de faillissementen van de beide vennoten. Dit verzoek wijkt qua formulering af van het oorspronkelijk verzoek, dat door de curator is ingediend bij de RC. Door de curator is ter zitting evenwel betoogd dat hij zijn oorspronkelijk verzoek niet heeft willen wijzigen, maar nader heeft willen toelichten. In dit beroep dient in ieder geval te worden uitgegaan van het oorspronkelijk verzoek van de curator, zoals dat onder 2.5 is geciteerd.
3.2.
Ter nadere onderbouwing van het verzoek heeft de curator op de mondelinge behandeling aangevoerd dat de RC bevoegd is om aan de curator een voorschot op het salaris toe te kennen. De curator heeft aan de RC uitgelegd hoe hij zijn voorschotverzoek zou willen indienen en bij voorbaat toestemming voor die werkwijze gevraagd. Ter onderbouwing voert de curator daartoe het volgende aan. De door de curator verrichte werkzaamheden hebben hoofdzakelijk betrekking op de inventarisatie en afwikkeling van de zakelijke crediteuren van de vof. Inmiddels staat vast dat het boedelactief van de vof niet voldoende zal zijn om de zakelijke crediteuren (deels) te kunnen voldoen. Deze zakelijke crediteuren zullen zich vervolgens gaan verhalen op het privévermogen van beide vennoten. De aldus in het faillissement van de VOF ter verificatie aangemelde vorderingen gelden tevens als aangemeld ter verificatie in de privéfaillissementen van de vennoten. Ook het salaris van de curator in het faillissement van de vof (blijkens het overgelegde urenoverzicht vooralsnog € 29.944,06 excl. btw) kan (slechts) tot een bedrag van € 3.371,91 worden voldaan. Meer actief is niet aanwezig. De curator heeft er derhalve belang bij dat het salaris - voor zover dat niet kan worden voldaan uit het boedelactief van de vof – kan worden verhaald op het in de privéfaillissementen van de vennoten gegenereerde boedelactief dat wél voldoende is om dat salaris te kunnen voldoen.
3.3.
De curator stelt verder dat zijn vordering een boedelschuld van de vof is en daardoor evenzeer een boedelschuld van de vennoten, die op grond van artikel 18 WvK hoofdelijk verbonden zijn, waarbij hij verwijst naar HR 19 april 2019, JOR 2019/173 met noot van Faber. De curator stelt dat hij net als elke zakelijke schuldeiser zijn vordering geldend kan maken zowel jegens de gezamenlijke vennoten (zijnde de vof) als jegens iedere vennoot afzonderlijk. Volgens de curator komt zijn vordering daarbij dezelfde rang toe als in het faillissement van de vof.

4.De beoordeling

4.1.
Van alle beschikkingen van de rechter-commissaris (met uitzondering van die beschikkingen die vermeld worden in artikel 67 lid 1 Fw) staat gedurende vijf dagen hoger beroep open (artikel 67 lid 1 Fw). De beslissing van de RC waartegen beroep is ingesteld, is gedateerd op 10 juni 2024. Het beroepschrift is op 13 juni 2024 ontvangen. Dat is binnen de beroepstermijn, zodat de curator het beroep tijdig heeft ingesteld.
4.2.
De vraag is vervolgens of de beslissing van de RC is te kwalificeren als een beschikking waartegen beroep openstaat in de zin van artikel 67 lid 1 Fw, de in dat artikel vermelde uitzonderingen daargelaten. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Van een beschikking is sprake als de RC iets heeft kunnen beslissen op een verzoek dat volgens het stelsel van de Faillissementswet in aanmerking komt voor een beslissing welke, indien geen beroep mogelijk zou zijn, in kracht van gewijsde zou gaan. In het onderhavige geval vraagt de curator in wezen een juridisch oordeel van de RC over een hypothetische situatie. De curator vraagt de RC om een juridisch oordeel over het door hem in te dienen voorschotverzoek. Echter, door de curator is (nog) geen verzoek tot vaststelling van een voorschot ingediend, zodat daarop ook niet is beslist door de RC. De curator heeft ter zitting aangegeven dat hij heeft beoogd een dergelijk voorschot te vragen en dat hij uit de reactie van de RC afleidt dat deze zijn verzoek zal afwijzen. In dit voornemen tot afwijzing heeft de curator aanleiding gezien om in beroep te gaan tegen de beslissing van de RC. Deze werkwijze kan niet worden teruggevoerd op enige bepaling die past binnen het stelsel van de Faillissementswet. Het enkele feit dat de RC haar inschatting heeft gegeven op de door de curator gestelde vragen, maakt niet dat in het schrijven van de RC een op rechtsgevolg gerichte en voor beroep vatbare beslissing is vervat.
4.3.
De slotsom is dat de curator niet-ontvankelijk is in dit beroep.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
verklaart de curator niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. R. Kluin, mr. H.H. Dethmers en mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
MS