ECLI:NL:RBLIM:2024:521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/03/316617 / HA ZA 23-173
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een schuurtje aan een mandelige schutting

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 31 januari 2024, vorderde eiseres de verwijdering van een schuurtje dat door gedaagde aan een houten schutting was bevestigd. De schutting scheidt de achtertuinen van beide partijen en eiseres stelde dat de schutting haar eigendom was. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de schutting mandelig was, wat betekent dat deze gezamenlijk eigendom is van beide partijen. De rechtbank onderzocht de eigendomsrechten en de mandeligheid van de schutting aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de schutting op haar perceel stond, terwijl gedaagde kon aantonen dat de schutting al sinds 1987 als afscheiding diende. De rechtbank concludeerde dat de schutting mandelig was en dat gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld door zijn schuurtje aan de schutting te bevestigen. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.510,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/316617 / HA ZA 23-173
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.M.F. Starmans te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.D. Jongen te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5,
  • de brief van de griffier van 14 juni 2023 waarbij de mondelinge behandeling is aangekondigd,
  • het B8-formulier namens [eiseres] , ter griffie ontvangen op 30 oktober 2023, met producties 17 en 18,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 november 2023,
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Starmans voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] . [gedaagde] is eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] . De achtertuinen behorende bij de woningen van partijen grenzen aan elkaar, aldus dat de achterzijde van de tuin van [eiseres] grenst aan de achterzijde van de tuin van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft zijn perceel in 1986 in eigendom verworven. Hij heeft vervolgens op of nabij de achtergrens van zijn perceel, waar deze grenst aan het perceel van (thans) [eiseres] , een draadhek geplaatst bestaande uit stalen palen met daartussen draad. Daarna heeft [eiseres] , met haar toenmalige echtgenoot, haar perceel verworven. Dat was in 1987. Vervolgens is ter plaatse een houten schutting geplaatst, met dien verstande dat de planken daarvan aan beide zijden van het draadhek zijn bevestigd. Sindsdien scheidt deze schutting de achtertuinen van [eiseres] en [gedaagde] .
2.3.
Op enig moment heeft [gedaagde] op zijn perceel een schuurtje van kunststof schroten opgericht. Dit schuurtje is toen (standpunt [gedaagde] ) of in 2021 (standpunt [eiseres] ) aan de zijde van het perceel van [gedaagde] met (in ieder geval) schroeven vastgemaakt aan de onder 2.2. vermelde houten schutting.
2.4.
In 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] erop gewezen dat schroeven waarmee het schuurtje aan de houten schutting waren bevestigd door de planken heen gingen en er dus aan de zijde van [eiseres] weer uitkwamen. Daarop heeft [gedaagde] deze schroeven verwijderd en het schuurtje met kortere schroeven en/of nieten vastgemaakt aan de schutting.
2.5.
Via haar rechtsbijstandsverzekeraar en later mr. Starmans heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om de witte kunststof schroten los te maken van de schutting en schade aan de schutting te herstellen. Namens [gedaagde] heeft onder meer mr. Jongen gereageerd. Bij brief van 4 november 2021 (productie 9 van [eiseres] ) stelt mr. Jongen voor om op gezamenlijke kosten samen het kadaster in te schakelen voor het opmeten van de grens. Zij voegt daaraan toe:
‘Mocht uiteindelijk blijken dat de schutting op het perceel van uw cliënte staat, dan zullen cliënten[te weten [gedaagde] en zijn echtgenote, toevoeging rechtbank]
de schroeven waarmee hun schuurtje vastzit aan de schutting losmaken’.
2.6.
Tot een gezamenlijke opdracht aan het kadaster is het niet gekomen. In opdracht van [gedaagde] heeft [naam] projectmanagement op 15 november 2021 een grensbepaling uitgevoerd. Zijn rapport is door [eiseres] als productie 11 overgelegd. In opdracht van [eiseres] heeft het kadaster op 16 februari 2022 een grensreconstructie uitgevoerd. Het daarvan opgemaakte relaas van bevindingen is door [eiseres] bij productie 14 overgelegd. De grensbepaling van [naam] projectmanagement en de grensreconstructie van het kadaster komen niet overeen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door witte kunststof platen/schroten aan de zijde van zijn schuur zonder toestemming van [eiseres] te bevestigen aan haar schutting,
  • [gedaagde] veroordeelt om de witte kunststof platen/schroten die zich op het perceel van [eiseres] bevinden te verwijderen en verwijderd te houden alsmede de schade die is ontstaan door beschadigingen van het houtwerk te herstellen en gaten in de schutting te dichten, op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] aan dat de houten schutting haar eigendom is, waartoe zij stelt dat deze op haar perceel staat. Door het bevestigen van zijn schuur met schroeven en/of nieten aan de schutting, maakt [gedaagde] volgens [eiseres] inbreuk op haar eigendomsrecht en handelt hij in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarnaast wijst [eiseres] op de toezegging namens [gedaagde] dat hij de schutting zou losmaken als zou blijken dat de schutting op het perceel van [eiseres] staat.
4.2.
Ten verwere heeft [gedaagde] aangevoerd dat de schutting mandelig is. Hij beroept zich daarbij onder meer op het bepaalde in de artikelen 5:36 BW en 5:62 BW en het feit dat de schutting - aan weerszijden van het draadhek (zie 2.2. hiervoor) - al sinds 1987 op dezelfde plek staat en sindsdien de feitelijke erfgrens markeert.
4.3.
[gedaagde] moet in zijn standpunt over de mandeligheid van de houten schutting worden gevolgd. Vast staat dat de houten schutting dient als afscheiding tussen de erven van [eiseres] en [gedaagde] . Uit artikel 5:36 BW volgt dat het midden van de schutting - dus daar waar het draadhek staat - wordt vermoed de grens tussen de erven te zijn. Ter weerlegging van dat vermoeden heeft [eiseres] (kennelijk) verwezen naar de grensreconstructie van het kadaster. Ook indien van de juistheid van de - met een verwijzing naar het rapport van [naam] projectmanagement door [gedaagde] betwiste - grensreconstructie, levert dat echter geen weerlegging van het vermoeden op. Daarmee zou immers slechts vaststaan dat de kadastrale grens loopt waar [eiseres] stelt dat deze loopt. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat in dat geval de juridische grens daar niet mee samenvalt. Aangezien het draadhek sinds 1987 dient als afscheiding tussen de erven, is [gedaagde] sindsdien onafgebroken de bezitter van het aan zijn kant van het draadwerk gelegen perceel. Indien dat niet al van begin af aan zijn eigendom is geweest, is hij dat door verloop van een termijn van tien jaar op grond van artikel 3:99 BW of door verloop van twintig jaar op grond van artikel 3:105 BW jo. 3:306 BW alsnog geworden. Anders gezegd: voor zover volgens de kadastrale grens een deel van de tuin van [gedaagde] zou behoren bij het perceel van [eiseres] , is dat volgens de juridische grens niet (meer) zo. Het vermoeden van artikel 5:36 BW is dus niet weerlegd. Uit artikel 5:62 BW volgt dan dat de houten schutting mandelig is.
4.4.
[gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat, nu vaststaat dat de houten schutting mandelig is, de gevorderde verklaring voor recht die uitgaat van de aanname dat de schutting alleen van [eiseres] is, niet kan worden gegeven. Evenmin kan worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zijn schuurtje aan de mandelige houten schutting te bevestigen. [gedaagde] heeft dat immers betwist en [eiseres] heeft een andersluidend standpunt niet onderbouwd. De vordering tot het verwijderen van de kunststof schroten is gekoppeld aan de aanname dat deze schroten zich op het perceel van [eiseres] bevinden, wat niet zo is. Deze vordering moet daarom eveneens worden afgewezen. Voor zover de vordering er ook toe strekt om de gestelde schade van de te lange schroeven (zie 2.4. hiervoor) aan de mandelige schutting te doen herstellen, kan deze evenmin worden toegewezen. Nog afgezien van de vraag of het onrechtmatig was dat [gedaagde] aan zijn zijde van de mandelige schutting schroeven heeft aangebracht, heeft te gelden dat [gedaagde] heeft betwist dat de schroeven blijvende schade hebben aangebracht en [eiseres] dat niet nader heeft onderbouwd.
4.5.
Aan het hiervoor overwogene doet de onder 2.5. weergegeven toezegging namens [gedaagde] niet af. Hij heeft immers onweersproken gesteld dat niet is voldaan aan de aan die toezegging verbonden voorwaarde.
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] heeft nog gesteld dat [gedaagde] klimop heeft verwijderd toen hij de kunststof schroten aanbracht en aldus onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] betwist dat hij klimop heeft verwijderd. Omdat er geen vordering is ingesteld die (mede) op de stelling van [eiseres] is gebaseerd, behoeft een en ander geen beoordeling.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.510,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.510,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: BdB