ECLI:NL:RBLIM:2024:5163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/03/314685 HA ZA 23-84
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor goederenvervoer afgewezen wegens gebrek aan bewijs van overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen DHL Foodlogistics GmbH, eisende partij, en [gedaagde] B.V., gedaagde partij. De vordering van DHL betrof de betaling van openstaande facturen voor goederenvervoer. De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat DHL niet heeft kunnen bewijzen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan, en dat er voldoende overeenstemming moet zijn over de essentialia van de overeenkomst, zoals betalingsvoorwaarden en facturatie.

DHL heeft als bewijs enkel een getuige gehoord, maar de verklaring van deze getuige was onvoldoende gedetailleerd en werd door de gedaagde partij weersproken. Bovendien was er geen schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken, wat de bewijsvoering van DHL verder ondermijnde. De rechtbank concludeert dat DHL niet in het van haar gevergde bewijs is geslaagd, waardoor haar vorderingen zijn afgewezen.

Daarnaast is DHL in het ongelijk gesteld en moet zij de proceskosten van de gedaagde partij vergoeden, die zijn begroot op € 7.264,00. De rechtbank heeft bepaald dat DHL deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving moet betalen, met een verhoging indien niet tijdig aan de veroordeling wordt voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/314685 / HA ZA 23-84
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DHL FOODLOGISTICS GMBH,
te Keulen (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: DHL,
advocaat: mr. J. Staab,
tegen
[bedrijfsnaam] B.V.,
te Ottersum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J. Dijkman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023
- het proces-verbaal van getuigenverhoor op 12 maart 2024
- de akte overlegging productie zijdens [gedaagde]
- de antwoordakte
- de conclusie na enquete zijdens DHL
- de conclusie na enquete zijdens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 22 november 2023 is aan DHL bewijs opgedragen van haar stelling dat tussen haar en [gedaagde] een of meerdere mondelinge overeenkomsten tot stand zijn gekomen terzake de in geding zijnde facturen.
2.2.
Alvorens een nadere beoordeling te geven van het door partijen aangedragen bewijs overweegt de rechtbank het navolgende. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een voorstel tot het aangaan van een overeenkomst kan slechts als een aanbod worden beschouwd indien het voldoende bepaald is. Of sprake is van aanvaarding van een aanbod waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
2.3.
DHL heeft in dat verband (enkel) de getuige [naam X] laten horen. Voorzover hier relevant heeft [getuige] verklaard contact te hebben gehad met “ [medewerker] van [gedaagde] ”.
Uit de verklaring van [medewerker] die door [gedaagde] als akte is overgelegd volgt dat er telefonisch contact is geweest tussen [medewerker] en [getuige] . Dit contact zag (ook) op de feitelijke transporten waarop de litigieuze facturen betrekking hebben. De bewijsopdracht gaat echter niet over de vraag of er contact was geweest tussen [gedaagde] en DHL maar of er mondelinge overeenkomsten tot stand waren gekomen tussen [gedaagde] en DHL met betrekking tot de transporten. Daarbij is van belang dat [gedaagde] als degene bij wie de goederen afgeleverd moest worden wel betrokken was bij de transporten. Enkel contact zegt daarmee dus niet veel. Wil er sprake zijn van mondelinge overeenkomsten dient er ook overeenstemming te zijn over de essentialia van die overeenkomst, zoals betalingsvoorwaarden en facturatie.
[getuige] verklaart ook hierover met [medewerker] afspraken te hebben gemaakt. Niet alleen wordt dit door [medewerker] in zijn verklaring weersproken, maar de verklaring van [getuige] is op dit punt ook weinig gedetailleerd. Daarenboven is onduidelijk waarom deze overeenkomsten op geen enkele wijze per e-mail of anderszins schriftelijk bevestigd of vastgelegd zijn. [getuige] verklaart daarover dat schriftelijke vastlegging wel mogelijk was geweest maar in de onderhavige transporten ‘niet gebruikelijk was’. Daardoor ontbreekt nu echter wel bewijs over overeenstemming met betrekking tot de essentialia van de overeenkomst.
De conclusie is dan ook dat DHL niet in het van haar gevergde bewijs is geslaagd. Haar vorderingen dienen dan ook afgewezen te worden.
2.4.
DHL is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
4.249,00
(3,50 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.264,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van DHL af,
3.2.
veroordeelt DHL in de proceskosten van € 7.264,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DHL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.