Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- het proces-verbaal van getuigenverhoor op 12 maart 2024
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen DHL Foodlogistics GmbH, eisende partij, en [gedaagde] B.V., gedaagde partij. De vordering van DHL betrof de betaling van openstaande facturen voor goederenvervoer. De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat DHL niet heeft kunnen bewijzen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan, en dat er voldoende overeenstemming moet zijn over de essentialia van de overeenkomst, zoals betalingsvoorwaarden en facturatie.
DHL heeft als bewijs enkel een getuige gehoord, maar de verklaring van deze getuige was onvoldoende gedetailleerd en werd door de gedaagde partij weersproken. Bovendien was er geen schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken, wat de bewijsvoering van DHL verder ondermijnde. De rechtbank concludeert dat DHL niet in het van haar gevergde bewijs is geslaagd, waardoor haar vorderingen zijn afgewezen.
Daarnaast is DHL in het ongelijk gesteld en moet zij de proceskosten van de gedaagde partij vergoeden, die zijn begroot op € 7.264,00. De rechtbank heeft bepaald dat DHL deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving moet betalen, met een verhoging indien niet tijdig aan de veroordeling wordt voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.