ECLI:NL:RBLIM:2024:5144

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
11021268 \ CV EXPL 24-1707
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hoofdsom en buitengerechtelijke kosten in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert de eiseres, een gerechtsdeurwaarders- en incassobureau, betaling van een bedrag van € 270,54 aan hoofdsom en € 40,58 aan buitengerechtelijke kosten van de gedaagde, die in persoon procedeert. De eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij werkzaamheden aan de woning van de gedaagde zijn overeengekomen. De eiseres heeft materialen ingekocht en werkzaamheden voorbereid, maar de gedaagde heeft na een aanbod van de eiseres aangegeven dat hij een andere oplossing zoekt. De gedaagde is in gebreke gebleven met de betaling van de factuur die door de eiseres is gestuurd.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, ondanks het verweer van de gedaagde dat er voorwaarden aan de opdracht waren verbonden. De kantonrechter oordeelt dat de essentialia van de overeenkomst zijn bereikt en dat de overeenkomst een gemengde overeenkomst is, waarbij de regels van aanneming van werk en consumentenkoop van toepassing zijn. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de eiseres haar informatieverplichting niet heeft geschonden en dat de gedaagde geen recht had op ontbinding van de overeenkomst, omdat het ging om maatwerk.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van de eiseres zijn begroot op € 448,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11021268 \ CV EXPL 24-1707
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 270,54 aan hoofdsom en € 40,58 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over € 270,54 vanaf 2 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW tot stand is gekomen, betrekking hebbend op werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] . [eiseres] stelt dat zij ten behoeve van de werkzaamheden materialen heeft ingekocht en bewerkingen heeft uitgevoerd, waarna zij op 20 september 2023 contact heeft opgenomen met [gedaagde] voor het uitvoeren van de werkzaamheden: het plaatsen en vervangen van de daklijsten. [gedaagde] heeft daarop aangegeven dat hij genoodzaakt is een andere oplossing te zoeken. [eiseres] heeft de door haar reeds gemaakte kosten met een factuur van 25 september 2023 bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] is, ondanks aanmaning, in gebreke gebleven met betaling van de factuur.
2.3.
[gedaagde] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Is er een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen?
3.1.
Partijen houdt allereerst verdeeld of er een overeenkomst tot stand is gekomen.
3.2.
De kantonrechter stelt in dat kader het volgende voorop. Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (artikel 3:33 in samenhang met de artikelen 3:35 en 3:37 lid 1 BW). Of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van dat wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Partijen dienen in ieder geval overeenstemming te hebben bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Beslissend is dus niet of zij nog over één of meer ondergeschikte, opengebleven punten onderhandelen. Tot de essentialia van een overeenkomst behoren in elk geval die onderwerpen die de kern van de prestatie raken, zonder overeenstemming waarover een overeenkomst niet geacht kan worden te bestaan. Wat nu precies als de essentialia van de overeenkomst moeten worden beschouwd is mede afhankelijk van de aard van de overeenkomst en de bedoeling van partijen. Ook van belang is wat naar de mening van partijen als essentieel moet worden beschouwd, voor zover die mening bij de wederpartij bekend was of redelijkerwijs bekend kan worden verondersteld.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] [gedaagde] per whatsapp een offerte / prijsopgave heeft doen toekomen voor het vervangen van de daklijsten en dat [gedaagde] aan [eiseres] telefonisch heeft meegedeeld dat de prijs akkoord is. Aldus hebben partijen overeenstemming bereikt over de prijs. [gedaagde] voert echter aan dat daarmee geen overeenkomst tot stand is gekomen nu hij een voorwaarde aan de opdracht heeft gesteld en deze pas definitief was zodra er duidelijkheid bestond over hoe [eiseres] te werk gaat en wanneer [eiseres] kan beginnen.
De kantonrechter oordeelt dat zulks niet tot de essentialia van de overeenkomst behoort. [gedaagde] heeft verder ook niet onderbouwd op basis waarvan dat [eiseres] duidelijk zou moeten zijn geweest dat dit als essentieel moet worden beschouwd. Een dergelijk voorbehoud / voorwaarde doet ook niet af aan de totstandkoming van een overeenkomst maar vormt slechts, indien en voorzover overeengekomen, een opschortende of ontbindende voorwaarde. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er overeenstemming is bereikt over de essentialia, waardoor tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
Kwalificatie van de overeenkomst
3.4.
De overeenkomst van partijen is een gemengde overeenkomst waarop ingevolge artikel 7:5 lid 4 BW de regels van aanneming van werk en de regels van consumentenkoop naast elkaar van toepassing zijn en waarbij in geval van strijd tussen die regels de regels van consumentenkoop prevaleren.
Ambtshalve toetsing, informatieverplichting, ontbinding
3.5.
[gedaagde] is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.6.
Aangezien [gedaagde] de aanvraag voor het vervangen van de daklijsten mondeling heeft gedaan toen [eiseres] 50 meter verderop van de woning van [gedaagde] aan het werk was, [eiseres] haar aanbod op basis van die aanvraag vervolgens via whatsapp aan [gedaagde] heeft gestuurd en [gedaagde] telefonisch met de prijsopgave heeft ingestemd, is in dit geval sprake van een overeenkomst buiten de verkoopruimte (artikel 6:230g lid 1 aanhef en onder f BW). In dat geval rust op de handelaar ( [eiseres] ) de informatieverplichting als bedoeld in artikel 6:230m BW. In geval een leveringstermijn is overeengekomen is [eiseres] verplicht [gedaagde] te informeren over de termijn waarbinnen zij zich verbindt de zaak te leveren of de diensten te verlenen (lid 1 aanhef en onder g). Weliswaar heeft [gedaagde] bij de aanvaarding van het aanbod van [eiseres] gevraagd dat hij graag verneemt wanneer de daklijsten worden vervangen / geleverd, maar naar het oordeel van de kantonrechter betekent dit niet dat daarmee ook een leveringstermijn is overeengekomen. Daarbij acht de kantonrechter aannemelijk dat [eiseres] nimmer levertijden kan garanderen, maar hooguit een indicatie kan geven. [eiseres] is voor het materiaal afhankelijk van derden.
3.7.
Vaststaat dat [gedaagde] heeft afgezien van de overeenkomst (toen [eiseres] op 20 september 2023 contact opnam met [gedaagde] voor het leveren, vervangen en plaatsen van de daklijsten gaf [gedaagde] te kennen dat hij genoodzaakt was een andere oplossing te zoeken). Op grond van artikel 6:230m lid 1 aanhef en onder h BW dient [eiseres] [gedaagde] te informeren over de termijn en de manier waarop het recht van ontbinding - indien dat recht bestaat - kan worden uitgeoefend (lid 1 aanhef en onder h). Geen recht van ontbinding bestaat bij een consumentenkoop die ziet op de levering van volgens specificaties van de consument vervaardigde zaken, die niet geprefabriceerd zijn en die worden vervaardigd op basis van een individuele keuze of beslissing van de consument; hierna ook ‘maatwerk’ genoemd (art. 6:230p aanhef en onder f onder 1o BW).
3.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van maatwerk. [eiseres] heeft de daklijsten ingemeten (niet betwist is dat [eiseres] heeft aangegeven dat de werkende maat van een dakpan 30 centimeter is en op basis van de telling van het aantal dakpannen [eiseres] een lengtemaat van twee keer 4,8 meter heeft bepaald en dat [eiseres] uit ervaring weet dat een daklijst van dit type woning nooit breder is dan 350 millimeter) en op basis daarvan de materialen besteld en de stroken op maat gezaagd en geseald. Nu sprake is van maatwerk geldt de uitzondering op het recht van ontbinding. Dit betekent dat [gedaagde] de overeenkomst niet kon ontbinden.
3.9.
Het standpunt van [gedaagde] dat het lange tijd heeft geduurd voordat hij iets van [eiseres] heeft vernomen, kan de kantonrechter niet volgen. [eiseres] heeft [gedaagde] op 24 augustus 2023 een prijsopgave / offerte doen toekomen en op 20 september 2023 meegedeeld dat zij zaterdags de daklijsten konden leveren / plaatsen.
Factuur
3.10.
Het vorenstaande brengt mee dat [gedaagde] de factuur betrekking hebbende op de reeds gekochte materialen en uitgevoerde bewerkingen moet betalen. Het gevorderde bedrag van € 270,54 zal dan ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.11.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Wettelijke rente
3.12.
De gevorderde wettelijke rente is door het enkele betalingsverzuim verschuldigd.
De als productie 3 bij dagvaarding in het geding gebrachte factuur mag dan een zogeheten ‘vervaldatum’ bevatten (betalingstermijn: 7 dagen na datum factuur), maar gesteld noch gebleken is dat die datum tevens een fatale termijn is in de zin van artikel 6:83 aanhef en sub a BW. Uit de stukken blijkt dat pas op 10 november 2023 een aanmaning met ingebrekestellend effect verzonden is. Vanaf 21 november 2023 is in concreto pas sprake van verzuim als bedoeld in artikel 6:81 BW, zodat de gevorderde wettelijke rente slechts toewijsbaar is vanaf deze datum.
Proceskosten
3.13.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 164,00 (2 punten x € 82,00)
- nakosten
€ 41,00
Totaal € 448,54

4.De beslissing

4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 270,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 november 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 448,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
CJ