ECLI:NL:RBLIM:2024:5115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 3503 en ROE 24 / 2468
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor kappen van bomen ten behoeve van de Parkstadroute

Op 1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het kappen van 50 bomen. Deze bomen moeten gekapt worden voor de aanleg van de Parkstadroute, een project dat de gemeente Landgraaf uitvoert. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de kap van de bomen zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de bomen. De vergunninghouder, de gemeente Landgraaf, had de omgevingsvergunning verleend op 2 augustus 2023, maar het bezwaar van de verzoeker tegen deze vergunning werd ongegrond verklaard in een besluit van 27 februari 2024.

De verzoeker, die in de nabijheid van de bomen woont, heeft aangevoerd dat de kap onnodig is en dat er alternatieve routes zijn die minder impact op de bomen zouden hebben. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de door verzoeker aangedragen alternatieven niet voldoende onderbouwd zijn en dat de gemeente goede redenen heeft om de huidige route te handhaven. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de bomen die gekapt worden geen waardevolle bomen zijn volgens de Bomenverordening en dat er een herplantplicht is verbonden aan de vergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft hij wel een schorsing van het besluit tot kappen van de bomen ingesteld tot twee weken na de uitspraak, zodat de verzoeker de mogelijkheid heeft om hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 24/3503 (vovo) en ROE 24/2468 (beroep)

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder,
(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker over de omgevingsvergunning voor het kappen van 50 bomen ten behoeve van de realisatie van de Parkstadroute werkvak 12 deel 2 en werkvak 13 deel 1, LFG 00 A 49, SBG01 F 946 en LGF00 B 1465 (vanaf Prem/Hoofdstraat , Pad van het Zwarte Goud , Grachterweg tot Einstreinstraat ).
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van
2 augustus 2023 aan de gemeente Landgraaf (hierna: vergunninghouder) verleend. Met het bestreden besluit van 27 februari 2024 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard en het bestreden besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [Naam gemachtigde] , waarnemer van de gemachtigde van verweerder en [Naam Projectleider] , projectleider van de Parkstadroute.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 31 juli 2023 heeft vergunninghouder de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Vergunninghouder is de eigenaar van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft. Verweerder heeft de omgevingsvergunning bij besluit van
2 augustus 2023 verleend en daarbij gemotiveerd dat 50 bomen gekapt moeten worden vanwege de realisatie van de Parkstadroute. Deze bomen staan op, of te dicht langs, de geplande route waardoor de bomen niet behouden kunnen worden. Aan de omgevingsvergunning is een herplantplicht verbonden die inhoudt dat binnen 1 jaar na het gereedkomen van de Parkstadroute de herplantplicht moet zijn gerealiseerd.
3. Verzoeker woont aan [adres] . Zijn woning is gelegen in de buurt van de te kappen bomen aan de Grachterweg in Landgraaf.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en dat besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. De aanvulling van de motivering ziet op een toetsing van de in de Bomenverordening Landgraaf 2004 (hierna: Bomenverordening) opgenomen weigeringsgronden. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd dat, mede gelet op de aan de omgevingsvergunning verbonden herplantplicht, het belang van de kap van de bomen vanwege het realiseren van de Parkstadroute prevaleert boven het belang van het behoud van de betreffende bomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór
1 januari 2024, dus van toepassing blijft op deze zaak.
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) maakt dat mogelijk.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning verlenen?
7. Verzoeker voert aan dat de kap van de bomen onnodig is en dat verweerder voor een door hem aangedragen alternatieve route langs de Hoofdstraat / Einsteinstraat had moeten kiezen, zodat de bomen langs de Grachterweg gespaard kunnen blijven. Door die alternatieve route worden volgens verzoeker zo min mogelijk bomen in het gebied gekapt en wordt het gebied zo min mogelijk verstoord. Daarbij voert verzoeker aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat bij de door hem voorgestelde alternatieve route omwonenden wateroverlast zullen ervaren. Als sprake zou zijn van wateroverlast dan kan dit makkelijk worden opgelost door een geringe verhoging van het fiets-en voetpad. Volgens verzoeker willen vergunninghouder en de aannemer geen gebruik van de alternatieve route maken omdat zij bang zijn voor vertraging en hogere kosten. Daarnaast stelt verzoeker dat de opsteller van het rapport ‘quickscan wet Natuurbescherming Leisure Lane Parkstad’ van 9 juni 2022, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, bevooroordeeld is. Verzoeker wenst dat een nieuwe deskundige de impact van de bomenkap beoordeelt en daarbij rekening houdt met de verschillende seizoenen vanwege de biodiversiteit in ieder seizoen.
Toetsingskader
8. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen als op grond van een gemeentelijke verordening hiervoor een vergunning of ontheffing is vereist.
8.1.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn opgenomen in de betreffende gemeentelijke verordening.
8.2.
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Bomenverordening is het, behoudens het bepaalde in de volgende leden en het bepaalde in artikel 1.3, verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
8.3.
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Bomenverordening kan het bevoegd gezag de vergunning voor het vellen van een houtopstand weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
  • natuur- en milieuwaarden;
  • natuurwetenschappelijke, landschappelijke en ecologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • waarden voor stads- en dorpsschoon,
  • waarden voor recreatie en leefbaarheid;
  • de beeldbepalende waarde;
  • monumentale waarden.
Belangenafweging kap van de bomen
9. De voorzieningenrechter leidt uit artikel 1.5, eerste lid, van de Bomenverordening af dat verweerder een belangenafweging moet maken. Bij die belangenafweging komt aan verweerder een grote mate van beoordelingsruimte toe. In geschil is of verweerder in redelijkheid kon komen tot de door hem gemaakte belangenafweging en het verlenen van de omgevingsvergunning.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoeker is gelegen bij de bomen langs de Grachterweg waar hij vanuit zijn woning zicht op heeft. Verzoeker heeft over de waarde van die bomen als bedoeld in de Bomenverordening niets concreets aangevoerd. Wel heeft verzoeker in het algemeen aangegeven dat er volgens hem geen noodzaak bestaat tot bomenkap doordat een gelijkwaardig alternatief bestaat voor de Parkstadroute die bomenkap grotendeels onnodig maakt. Door de route zodanig aan te passen, kan de kap van het grootste deel van de 50 bomen en in ieder geval de bomen waar verzoeker zicht op heeft vanuit zijn perceel volgens verzoeker worden voorkomen. Verzoeker heeft in de bezwaarfase twee opties als alternatief aan verweerder voorgehouden. Beide opties zijn varianten van elkaar als de voorzieningenrechter afgaat op de kaarten die verzoeker heeft ingediend. Het gaat om door hem op een plattegrond ingetekende routes langs de Hoofdstraat en de Einsteinstraat in plaats van de geplande route langs de Grachterweg . Een verdere uitwerking van die routes is er niet. Hoewel de voorzieningenrechter het eens is met verzoeker dat er bij de alternatieve routes langs de Hoofdstraat en de Einsteinstraat minder bomen gekapt hoeven te worden, omdat het beboste gebied rondom de Grachterweg wordt vermeden, heeft verweerder echter uitgelegd waarom die opties voor hem niet wenselijk zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat het door verzoeker aangedragen alternatief op bezwaren stuit zoals meer kans op waterproblemen en een ligging dichterbij de bebouwing. Op zitting heeft verweerder daarbij aangevuld dat de geplande route een meer aantrekkelijke route is en dat die route de verkeerproblemen voor fietsers bij de Einsteinstraat zal verminderen. Door de geplande route zal er namelijk minder op de Einsteinstraat worden gefietst, aangezien de route langs de Grachterweg door fietsers zal worden gebruikt en die aansluit op de Einsteinstraat waar een fietsbrug is gemaakt.
9.2.
Ook heeft verweerder betoogd dat belangrijke delen van de gemeentegrens overschrijdende Parkstadroute al zijn gerealiseerd en de daarvoor benodigde omgevingsvergunningen inmiddels onherroepelijk zijn op de onderhavige na. Die stand van zaken bemoeilijkt het alsnog veranderen van de route, omdat iedere verandering wel zal moeten aansluiten op die al gerealiseerde delen waaronder de al gerealiseerde fietsbrug.
9.3.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat ook niet is vast komen te staan dat er andere min of meer gelijkwaardige alternatieven bestaan om de doelen te bereiken die verweerder met de geplande route wenst te bereiken. Voor zover verzoeker op zitting nog een derde, minder vergaand, alternatief ter sprake heeft willen brengen dat wel wordt aangelegd langs de Grachterweg , geldt daarvoor dat verzoeker niet duidelijk heeft gemaakt hoe die route precies zou lopen en wat dat voor de kap van de bomen zou betekenen afgezet tegen de doelen die verweerder met de Parkstadroute wil bereiken. Dat er volgens verzoeker veel minder bomen gekapt zouden hoeven te worden met deze volgens hem kleine aanpassing van de Parkstadroute, is door hem in het geheel niet onderbouwd. Het komt de voorzieningenrechter op voorhand ook niet aannemelijk voor, gelet op het dicht beboste gebied rondom de Grachterweg .
9.4.
De voorzieningenrechter overweegt nog over de door verzoeker aangedragen alternatieven dat met de opties van verzoeker de Grachterweg wordt vermeden en daarmee ook de noodzaak voor de voorgenomen bomenkap rondom zijn perceel komt te vervallen. Zijn opties komen daarmee zonder meer aan de wensen van verzoeker tegemoet, maar verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat (een van) die opties ook voor verweerder tot een gelijkwaardig resultaat ten opzichte van het huidige tracé van de Parkstadroute leidt.
9.5.
Ook overweegt de voorzieningenrechter dat de bomen die gekapt gaan worden geen waardevolle bomen als bedoeld in de Bomenverordening zijn. Verzoeker heeft immers niet concreet aangeven waarom die te kappen bomen, gelet op de waarden uit de Bomenverordening, behouden zouden moeten blijven. Verder geldt dat de nadelen van de kap van de bomen deels teniet worden gedaan door de in de omgevingsvergunning opgenomen herplantverplichting.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang bij de kap van de bomen vanwege de aanleg van de route zwaarder weegt dan het belang voor het behoud van de te kappen bomen.
Ecologisch rapport
11. Wat betreft de grond van verzoeker dat verweerder het ecologisch rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, overweegt de voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker heeft enkel gesteld dat de opsteller van het ecologisch rapport bevooroordeeld is zonder deze stelling te onderbouwen. Ook heeft verzoeker geen tegenrapport overgelegd waaruit zou blijken dat de inhoud van het ecologisch rapport niet juist zou zijn. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het ecologisch rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat inhoud daarvan onjuist zou zijn.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning aan vergunninghouder mocht verlenen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Ook als de voorzieningenrechter op het beroep beslist kan hij daarmee echter zo nodig ambtshalve een voorlopige voorziening treffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. Omdat het beroep ongegrond is kan vergunninghouder, na bekendmaking van de uitspraak, in principe direct overgaan tot het kappen van de bomen. Nu de kap van de bomen onomkeerbaar is en er voor verzoeker nog de mogelijkheid bestaat om (als hij dat wenst) hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en het primaire besluit worden geschorst tot twee weken na bekendmaking van deze uitspraak. Dat betekent dat vergunninghouder gedurende deze twee weken niet mag overgaan tot het kappen van de bomen. Dat stelt verzoeker, desgewenst, in staat om hoger beroep in te stellen en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te vragen.
14. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 treft ambtshalve de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en het primaire besluit worden geschorst tot twee weken na bekendmaking van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 1 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 augustus 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.