ECLI:NL:RBLIM:2024:5114

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 3485
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving omgevingsvergunning voor omzetten kantoor naar woningen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft een handhavingsverzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, omdat zij van mening is dat er in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld. De omgevingsvergunning betreft de omzetting van een kantoor naar zes zelfstandige woningen. Verzoekster stelt dat de verkoop van de appartementen in strijd is met de voorwaarden van de omgevingsvergunning, die alleen verhuur aan bepaalde doelgroepen toestaat.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een overtreding van de omgevingsvergunning. Het enkele feit dat de appartementen te koop worden aangeboden en verkocht, is niet in strijd met de vergunning, aangezien deze geen verbod op verkoop bevat. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen overtreding is vastgesteld die handhaving rechtvaardigt. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/3485

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. E.R. Peeters),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Naam vergunninghouder 1] uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster over het besluit tot het gedeeltelijk toewijzen en het gedeeltelijk afwijzen van het verzoek om handhaving voor de locatie [adres] in [woonplaats] . Verzoekster vindt dat verweerder niet tijdig heeft besloten op haar handhavingsverzoek en is daarom een beroep niet tijdig beslissen gestart bij de rechtbank.
1.1.
Tijdens dat beroep niet tijdig beslissen heeft verweerder met het bestreden besluit van 12 juni 2024 alsnog op het verzoek om handhaving beslist.
1.2.
Het bestreden besluit maakt daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deel uit van het beroep niet tijdig beslissen. Verzoekster heeft na kennisneming van het bestreden besluit de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat hij niet zal kortsluiten als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, maar als het gaat om het bestreden besluit gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, het bestreden besluit terug te verwijzen naar verweerder om daar de bezwaarfase te doorlopen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, [Naam vergunninghouder 1] en [Naam vergunninghouder 2] , eigenaren van het pand aan de [adres] in [woonplaats] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 6 mei 2024 heeft verzoekster verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd handelen met de omgevingsvergunning van 15 april 2022 voor het omzetten van een kantoor naar zes zelfstandige woningen en het verrichten van interne wijzigingen aan de [adres] in [woonplaats] . Volgens verzoekster worden de appartementen te koop aangeboden en zijn er al appartementen verkocht, terwijl uit de omgevingsvergunning blijkt dat verweerder uitsluitend bereid was medewerking te
verlenen aan het vergunnen van de appartementen als deze zouden worden verhuurd in
het sociale- en middenhuursegment. Door de appartementen te koop aan te bieden en (zonder beperkingen) te verkopen, handelt vergunninghouder volgens verzoekster in strijd met de verleende omgevingsvergunning. Ook wordt met de omgevingsvergunning in strijd gehandeld doordat er meer parkeerplaatsen zijn gerealiseerd op eigen terrein dan is toegestaan.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de verkoop van de appartementen in strijd is met de verleende omgevingsvergunning (meer specifiek voorschrift 3 van de vergunning) en dat verweerder dus bevoegd is om daartegen handhavend op te treden. Verweerder heeft echter besloten om van handhavend optreden af te zien, omdat handhavend optreden onevenredig zou zijn. Verweerder heeft dan ook dat gedeelte van het verzoek om handhaving afgewezen. Verweerder is wel voornemens om handhavend op te treden tegen het plaatsen van zeven parkeerplaatsen op eigen terrein, terwijl er ruimte is voor zes parkeerplaatsen. Verweerder heeft om die reden dat gedeelte van het verzoek om handhaving toegewezen en de Vereniging van [Naam vereniging] in [woonplaats] bericht voornemens te zijn om voor de zevende parkeerplaats een last onder dwangsom op te leggen. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
4. Bij besluit van 8 juli 2024 heeft verweerder aan Vereniging van Eigenaars [Naam vereniging] in [woonplaats] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het realiseren van zeven parkeerplaatsen op eigen terrein.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Standpunt verzoekster
6. Verzoekster voert aan dat uit de verleende omgevingsvergunning blijkt dat de appartementen alleen bestemd zijn om in het sociale- en middenhuursegment verhuurd te worden. Omdat al meerdere appartementen zijn verkocht, handelt vergunninghouder in strijd met de omgevingsvergunning. Dit staat volgens verzoekster tussen partijen niet ter discussie. Verzoekster is van mening dat verweerder dan ook handhavend moet optreden. De door verweerder genoemde omstandigheden maken niet dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat daarvan moet worden afgezien. Volgens verzoekster is geen sprake van een geringe overtreding. Ook was vergunninghouder niet voornemens om de appartementen te verhuren, nu de appartementen te koop zijn aangeboden en ook zijn verkocht. Vergunninghouder heeft dan ook bewust deze illegale situatie gecreëerd. Verder zijn uitsluitend de belangen van derden betrokken en zal er overlast ontstaan doordat er meer parkeerplaatsen nodig zijn voor koopappartementen dan voor verhuur. Ten slotte stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte eventuele vergunningverlening voor de ontstane situatie bij de beoordeling heeft betrokken of handhavend optreden onevenredig is.
7. Gelet op het voorgaande heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat verweerder vergunninghouder moet opdragen om de verkoop en levering van appartementen te staken, dan wel de voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat verweerder een nader besluit moet nemen op het ingediende verzoek om handhaving, voor zover die ziet op de afwijzing van haar verzoek tegen de verkoop van de appartementen in strijd met de verleende omgevingsvergunning.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie dat een beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat op zitting is gebleken dat de resterende twee appartementen te koop worden aangeboden en de overige vier al verkocht zijn.
Is verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
9. De voorzieningenrechter zal allereerst ambtshalve beoordelen of verweerder bevoegd is om handhavend op te treden, ondanks dat verweerder zich daartoe bevoegd heeft geacht vanwege een door hem vastgestelde overtreding die door verzoekster niet is betwist. De bevoegdheid van verweerder betreft immers een kwestie van openbare orde waaraan de rechter ambtshalve dient te toetsen.
9.1.
Om te beginnen zal de voorzieningenrechter duiden wat de inhoud van de omgevingsvergunning is als het gaat om de mogelijkheid voor vergunninghouder om de appartementen te verkopen en wat de verplichtingen en beperkingen op dat vlak voor vergunninghouder zijn. Vervolgens zal de voorzieningenrechter bekijken of sprake is van een overtreding zoals door verzoekster gesteld.
Omgevingsvergunning
9.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderhavige perceel de bestemming ‘Kantoor’ heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Heer-Scharn’, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 november 2011. Wonen, in welke vorm dan ook, is ter plaatse dus niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Met de verleende omgevingsvergunning heeft verweerder echter een functiewijziging tot stand gebracht en wel door gebruik te maken van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder twee, van de Wabo, in combinatie met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Verweerder heeft dus met toepassing van wat ook wel wordt genoemd de kruimelgevallenregeling medewerking verleend aan de aanvraag die ziet op het realiseren van zes appartementen in een voormalig kantoorpand. Die medewerking in de vorm van het verlenen van de omgevingsvergunning heeft bewoning van het omgevormde kantoorpand zoals door vergunninghouder aangevraagd mogelijk gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de aanvraag naar voren komt dat de zes appartementen een gebruiksoppervlak hebben van 32,8 tot 91,4m2 (gemiddeld 54m2) en zijn bestemd voor expats, kenniswerkers, starters en eenoudergezinnen. Verder komt naar voren dat het plan zoals dat is vergund bestaat uit vier sociale huurwoningen en twee middenhuur woningen. Uit deze omgevingsvergunning leidt de voorzieningenrechter af dat met de functiewijziging in de appartementen weliswaar gewoond mag worden, maar dat bewoning alleen is toegestaan voor zover het gaat om huurders uit de genoemde doelgroepen die bovendien een huur betalen die valt binnen de sociale en middenhuurnormen. Volledige vrijheid voor vergunninghouder als het gaat om wie er woont bestaat ter plaatse naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Op het perceel rust immers geen woonbestemming. Er is in afwijking van de ter plaatse geldende bestemming, een woonfunctie onder voorwaarden toegestaan.
Overtreding
9.3.
De voorzieningenrechter zal nu beoordelen of sprake is van een overtreding zoals verzoekster die heeft gesteld in haar handhavingsverzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een overtreding van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
9.4.
Verzoekster heeft verweerder in haar handhavingsverzoek verzocht om handhavend op te treden om het handelen in strijd met de omgevingsvergunning te beëindigen, waarbij verzoekster dat strijdig handelen (voor zover relevant) in haar handhavingsverzoek van
6 mei 2024 als volgt heeft gedefinieerd:
“Cliënte stelt dat vergunninghouder, door het in de verkoop zetten van de appartementen én een van de van appartementen al te verkopen, in strijd heeft gehandeld en nog steeds handelt met de verleende omgevingsvergunning.”
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele in de verkoop zetten en vervolgens verkopen en leveren van appartementsrechten aan de koper en daarmee nieuwe eigenaar, niet strijdig is met de omgevingsvergunning. Immers, de omgevingsvergunning bevat geen verbod op verkoop en eigendomsoverdracht van de zes zelfstandige woningen. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verkoop van de appartementsrechten ook niet in de weg staat aan verhuur aan de in de omgevingsvergunning genoemde doelgroepen voor sociale en middenhuurprijzen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat een omgevingsvergunning, gelet op artikel 2.25, tweede lid, van de Wabo, een zaaksgebonden karakter heeft. Dat betekent dat de functiewijziging onder voorwaarden zoals verleend in de omgevingsvergunning, ook geldt voor eventuele kopers en daarmee nieuwe eigenaren van de appartementen. Ook geldt dat verhuur ook na verkoop in civielrechtelijke zin gewoon mogelijk blijft. Verkoop op zichzelf heeft dus geen invloed op (de mogelijkheden voor) verhuur. Als de appartementen na verkoop en levering door de nieuwe eigenaren voor eigen bewoning worden gebruikt en dus niet aan een bepaalde doelgroep en voor sociale of middenhuur worden verhuurd, dan kan dat mogelijk wel een overtreding van de omgevingsvergunning opleveren. Het is aan verweerder om dat in voorkomend geval te beoordelen. Het handhavingsverzoek van verzoekster dat tot het bestreden besluit heeft geleid ziet immers op het tegengaan van de verkoop van de appartementen en niet zozeer op de vraag of er op de juiste manier gewoond en gehuurd wordt.
9.5.
Het voorgaande betekent dus dat het enkele verkopen en leveren van appartementen niet in strijd met de verleende omgevingsvergunning is en dat verweerder ten onrechte dit in het bestreden besluit als een overtreding heeft aangemerkt. Dat er mogelijk als gevolg van verkoop en levering van de appartementen overtredingen worden begaan doet hier niet aan af, maar kan voor verweerder wel aanleiding zijn om te onderzoeken of van andere overtredingen sprake is, zeker als verzoekster haar handhavingsverzoek nog zou uitbreiden. Dan zal dan ook opnieuw aan de orde dienen te komen of verweerder, als hij alsnog een overtreding aanneemt, handhavend optreden onevenredig vindt. Bij een dergelijke toets zullen door verweerder ook de op zitting voor het eerst naar voren gekomen nieuwe feiten en omstandigheden betrokken moeten worden, zoals het door verzoekster aangedragen verschil in parkeernorm tussen de bepaalde doelgroepen uit de omgevingsvergunning en bewoners van een andere doelgroep die niet huren of huren in een hoger segment.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat geen sprake is van een overtreding als gesteld in het handhavingsverzoek en verweerder dus niet bevoegd is om handhavend op te treden vanwege die gestelde overtreding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 1 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 augustus 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.