1.5.Naar aanleiding van het besluit van 11 maart 2021 is verweerder bij het bestreden besluit overgegaan tot invordering van verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 5000,- bij eiser. Volgens verweerder heeft eiser namelijk niet binnen de begunstigingstermijn voldaan aan het landschappelijke inpassingsplan, en dus ook niet aan de last onder dwangsom van
25 maart 2020, wat betreft de gevel-klimopbeplanting (hierna ook: klimop) en de moestuin.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
3. De voor deze uitspraak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat er geen feitenvaststelling heeft plaatsgevonden die een beslissing tot invordering van dwangsommen voor de moestuin en de klimop kan dragen. Uit het controlerapport van 6 juli 2020, dat is opgesteld naar aanleiding van de controle van 25 juni 2020, blijkt immers volgens eiser dat hij voldoet aan het landschappelijke inpassingsplan en daarmee aan de last onder dwangsom van
25 maart 2020. Subsidiair stelt eiser dat er bijzondere omstandigheden zijn die verweerder aanleiding hadden moeten geven om niet over te gaan tot het invorderen van de dwangsommen. Zo wijst eiser erop dat verweerder in het controlerapport van 6 juli 2020 heeft toegezegd dat het landschappelijke inpassingsplan naar behoren was uitgevoerd. Verder betreffen de later door verweerder gestelde gebreken inzake de moestuin en de klimop slechts een klein deel van het gehele landschappelijke inpassingsplan. Tevens blijkt de uitvoering van het landschappelijke inpassingsplan wat betreft de klimop op de loods in de praktijk volgens eiser uiterst moeizaam te zijn. Eiser stelt daarnaast dat hij altijd de intentie heeft gehad om het landschappelijke inpassingsplan zo goed als mogelijk uit te voeren. Tevens stelt eiser dat het landschappelijke inpassingsplan inmiddels in zijn geheel tot uitvoering is gebracht. Tenslotte wijst eiser op zijn beperkte financiële mogelijkheden gelet op de situatie ten tijde van de Corona-maatregelen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wat betreft de klimop en de moestuin niet heeft voldaan aan het landschappelijke inpassingsplan en daarmee ook niet aan de last onder dwangsom van 25 maart 2020 waardoor er dwangsommen zijn verbeurd. Volgens verweerder heeft er wel een feitelijke vaststelling van de overtredingen plaatsgevonden. Uit de controlerapporten van 11 november 2020 en 11 januari 2021 blijkt dat er tegen de loods geen gevelbeplanting c.q. klimopbeplanting is aangebracht. Gelet hierop is volgens verweerder dan ook deugdelijk geconstateerd dat er dwangsommen zijn verbeurd vanwege het niet voldoen aan de last onder dwangsom. Hoewel op 11 januari 2021 weliswaar is geconstateerd dat potten met klimopplantjes waren geplaatst bij de loods, is hiermee volgens verweerder niet voldaan aan het landschappelijke inpassingsplan omdat van gevelbeplanting geen sprake was. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat tijdens de controle van 25 juni 2020 niet op alle onderdelen van het landschappelijke inpassingsplan is gecontroleerd. Eiser mocht dus niet op basis van het controlerapport van
6 juli 2020 erop vertrouwen dat hij voldeed aan het landschappelijke inpassingsplan en dus aan de last onder dwangsom van 25 maart 2020.
6. De derde-partijen vinden dat verweerder terecht tot invordering is overgegaan.
Beoordeling door de rechtbank
7. Bij de last onder dwangsom van 25 maart 2020 heeft verweerder eiser gelast om
- kortgezegd - alsnog te voldoen aan de voorwaardelijke verplichting zoals die volgt uit artikel 3.1, onder e en artikel 3.5.4 van het bestemmingsplan en te voldoen aan het landschappelijke inrichtingsplan behorende bij het bestemmingsplan. Verweerder heeft hiervoor een begunstigingstermijn tot 1 juli 2020 gesteld op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 10.000,- per week, met een maximum van € 50.000,-. Aangezien eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom is deze onherroepelijk.
8. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder terecht is overgegaan tot invordering van verbeurde dwangsommen bij eiser ten aanzien van de moestuin en de klimop en of eiser dus voor deze onderdelen van het inrichtingsplan niet binnen de begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom heeft voldaan.
9. Voor zover op zitting nog is gesteld dat de kruiden bedoeld voor de moestuin door eiser in kisten zijn geplaatst, vindt de rechtbank (met verweerder) dat hiermee geen sprake is van een moestuin als bedoeld in het landschappelijke inrichtingsplan. Eiser heeft voor dit onderdeel dan ook niet voldaan aan het landschappelijke inpassingsplan en voor dit onderdeel dan ook niet binnen de begunstigingstermijn voldaan aan de last onder dwangsom van 25 maart 2020.
Voor zover eiser stelt dat hij gelet op het controlerapport van 6 juli 2020, dat is opgemaakt naar aanleiding van de controle van 25 juni 2020, ervan mocht uitgaan dat hij voldeed aan het inrichtingsplan, waaronder de klimopbeplanting, volgt de rechtbank hem hierin niet. Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder tijdens die controle op 25 juni 2020 niet op alle onderdelen van het landschappelijke inrichtingsplan, waaronder de klimopbeplanting, heeft gecontroleerd.Tevens volgt uit de controlerapporten van controles die gehouden zijn na het verstrijken van de begunstigingstermijn, namelijk op 11 november 2020 en 11 januari 2021, en die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit dat de klimopbeplanting niet voldoet aan het landschappelijke inrichtingsplan en dus de last onder dwangsom van
25 maart 2020.
Beginselplicht tot invordering
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statedient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.