ECLI:NL:RBLIM:2024:490

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
ROE 21/3277, ROE 21/3287, ROE 21/3288 en ROE 21/3289
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor zonnepark in agrarisch gebied

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van agrariërs tegen de omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonnepark in agrarisch gebied. De eisers, die belanghebbenden zijn vanwege hun aangrenzende percelen, hebben hun beroepen ingesteld op basis van vrees voor wildschade en onvoldoende onderzoek naar de gevolgen van de natuurontwikkeling rondom het zonnepark. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de gevolgen van de natuurontwikkeling voor wildschade niet zijn onderzocht en het belang van de agrariërs onvoldoende is meegewogen. Daarnaast is onvoldoende gemotiveerd waarom aan het zonnepark op landbouwgronden medewerking is verleend, ondanks dat deze de laagste prioriteit heeft op de gemeentelijke zonneladder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eisers beter in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/3277, ROE 213287, ROE 21/3288 en ROE 21/3289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaken tussen

1.
[naam 1]en
[naam 2], uit [woonplaats 1] , eisers 1,
2.
[naam 3]en
[naam 4], uit [woonplaats 2] , eisers 2,
3.
[naam 5], uit [vestigingsplaats] , eiser 3,
4.
[naam 6], uit [woonplaats 3] , eiser 4,
allen gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. T. Pothast),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigde: drs. A.P. Langerak).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Pure Energie ZP De Schorf B.V. uit Enschede (vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan vergunninghoudster bij besluit van 25 oktober 2021 verleende omgevingsvergunning (het bestreden besluit) voor het realiseren van een zonnepark aan de [straatnaam] in [plaats] . Dit betreft een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 25 jaar.
2. Eisers hebben tegen dit besluit beroepen ingesteld. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 14 december 2023, gevoegd met de beroepen ROE 21/3170 en ROE 21/3250 op zitting behandeld. Hieraan hebben (wat betreft de zaken waarover deze uitspraak gaat) deelgenomen: [naam 7] , [naam 4] en [naam 5] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] namens vergunninghoudster. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst en de rechtbank doet in deze zaken afzonderlijk uitspraak. In de andere zaken wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.
4. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

5. Vergunninghoudster is eigenaar van de percelen [kadasternummer 1] , [kadasternummer 2] , [kadasternummer 3] , [kadasternummer 4] , [kadasternummer 5] , [kadasternummer 6] , [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 9] , [kadasternummer 10] en [kadasternummer 11] , gelegen aan de [straatnaam] in [plaats] . De percelen hebben op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas” [1] (hierna: het bestemmingsplan) in hoofdzaak de bestemming ‘Agrarisch’ en deels de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie- 4, 6 en 7’. Daarnaast geldt de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 4 grootschalige open ontginningslandschappen’ en heeft de ter plaatse gelegen sloot met een lengte van circa 140 meter de bestemming ‘Water’ met de dubbelbestemming ‘Waterstaat-beschermingszone watergang’. Op 6 juli 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag omgevingsvergunning voor de aanleg, bouw en exploitatie van een zonnepark met toebehoren op genoemde percelen ingediend (hierna: het zonnepark). Het zonnepark is in strijd met het bestemmingsplan.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder [2] de gevraagde omgevingsvergunning voor het zonnepark verleend voor de activiteiten bouwen, [3] strijd met een bestemmingsplan [4] en het uitvoeren van een werk, [5] voor de duur van maximaal 25 jaar.

Beoordeling door de rechtbank

Formele aspecten
Het belanghebbende-vereiste
7. De rechtbank stelt vast dat eisers geen zienswijzen over de ontwerp-omgevingsvergunning naar voren hebben gebracht. Gesteld noch gebleken is dat eisers verschoonbaar geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt in omgevingsrechtelijke zaken waarin de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, zoals hier het geval is, artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan belanghebbenden niet tegengeworpen. [6] Voor niet-belanghebbenden geldt dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten. [7] Het voorgaande betekent dat voor het antwoord op de vraag of het beroep van eisers ontvankelijk is, beslissend is of zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
8. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende beroep bij de bestuursrechter kan instellen tegen een besluit. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een omgevingsvergunning toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [8]
Zijn eiser 3 en eiser 4 belanghebbenden?
10. Niet in geschil is dat eiser 3 en eiser 4 eigenaren zijn van percelen die direct grenzen aan de percelen waarop het zonnepark is voorzien. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [9] wordt belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Wabo in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet uitgesloten dat eisers 3 en 4 feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Gelet hierop zijn zij belanghebbenden bij het bestreden besluit.
Zijn eisers 1 en eisers 2 belanghebbenden?
11. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet betwist dat de afstand tussen de (woon)percelen van eisers 1 aan de [adres 1] en de [adres 2] tot het zonnepark ongeveer 1.400 meter respectievelijk 2.600 meter bedraagt. Het perceel van eisers 2 aan de [adres 3] is gelegen op ongeveer 1.100 meter van het zonnepark. Gelet op deze afstanden is er geen zicht van enige betekenis op het zonnepark met hetgeen daarbij hoort. In de uitspraak van 26 juni 2019 [10] heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de belanghebbendheid van een omwonende bij een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat bij een afstand van 450 meter tussen het woonperceel en de beoogde zonneakker het in beginsel niet aannemelijk is dat gevolgen van enige betekenis zullen worden ondervonden. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eisers 1 en eisers 2, wat betreft deze percelen, geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het zonnepark. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers overigens aangegeven dit niet te betwisten.
12. Wat betreft de agrarische percelen van eisers 1 en eisers 2 nabij het zonnepark overweegt de rechtbank het volgende. De drie agrarische percelen van eisers 1 grenzen niet aan het zonnepark en bevinden zich op (ongeveer) 300 en 350 meter van het zonnepark (gemeten van perceelsgrens tot perceelsgrens). De agrarische percelen van eisers 2 grenzen evenmin aan het zonnepark en het dichtstbijzijnde perceel is gelegen op een afstand van (ongeveer) 150 meter van het zonnepark. De onder 10 genoemde rechtspraak met betrekking tot de belanghebbendheid van eigenaren van aangrenzende percelen is dan ook niet van toepassing. Eisers 1 en eisers 2 hebben gesteld dat zij vrezen voor beperkingen in hun bedrijfsvoering. Ze vrezen voor wildschade op de percelen waar akkerbouw plaatsvindt. Ter zitting hebben eisers uitgelegd dat de landschappelijke inpassing rondom het zonnepark zal leiden tot meer wild in het gebied, omdat deze groenstrook zal zorgen voor schuil- en verblijfplaatsen voor het wild in het agrarische gebied. De rechtbank acht deze stelling niet onaannemelijk, zeker niet op voorhand (zonder inhoudelijke beoordeling). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eisers 1 en eisers 2 gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van hetgeen de omgevingsvergunning mogelijk maakt. Hierna onder 34 zal de rechtbank inhoudelijk op deze beroepsgrond ingaan.
13. De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede dat de beroepsgronden van eisers 1 en eisers 2 identiek zijn aan de beroepsgronden van eiser 3 en eiser 4 (de eisers met aangrenzende percelen), zodat de rechtbank hoe dan ook – ook indien zou worden geoordeeld dat eisers 1 en eisers 2 geen belanghebbenden zouden zijn – toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de ingediende beroepsgronden. Dit betekent dat de belangen van vergunninghoudster niet worden geschaad door het aanmerken van eisers 1 en eisers 2 als belanghebbenden bij het bestreden besluit.
Toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet
14. In artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is bepaald dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Categorie 1.1. van bijlage 1 luidt: "aanleg of uitbreiding van productie-installaties ten behoeve van de productie van biogas, biomassa, getijdenenergie, golfenergie, hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte met behulp van aardwarmte, omgevingswarmte, osmose, rioolwaterzuiveringsgas, stortgas, waterkracht en zonne-energie".
De omgevingsvergunning ziet op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van hernieuwbare elektriciteit met behulp van zonne-energie. Gelet op artikel 1.1, gelezen in samenhang met bijlage 1, categorie 1.1. van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing.
15. Het voorgaande betekent, zoals volgt uit artikel 1.6a van de Chw, dat de beroepsgronden binnen de beroepstermijn moeten worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eisers zijn ingediend na afloop van de beroepstermijn, aangezien de beroepsgronden op 13 januari 2022 zijn ingediend, terwijl de beroepstermijn op 13 december 2021 – zes weken na 2 november 2021 – eindigde. Na afloop van de beroepstermijn ingediende gronden tellen op grond van artikel 1.6a van de Chw niet mee bij de vraag of voldaan is aan artikel 6:5 van de Awb, waarin staat dat een beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. Hierop geldt wel een uitzondering, namelijk als, kort gezegd, aannemelijk is dat de indiener van het beroep niet wist of kon weten dat de Chw van toepassing is. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling. [11] In dit verband is artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw relevant. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld. De rechtbank stelt vast dat dit niet gebeurd is: in het bestreden besluit, noch bij de publicatie (bekendmaking) is vermeld dat de Chw van toepassing is en wat hiervan de gevolgen zijn voor de rechtsbescherming.
16. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [12] kan, omdat de Chw afwijkt van het stelsel neergelegd in de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, bij een dergelijke schending van artikel 11 van het Besluit uitvoering Chw een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. In dit geval is dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Ook de omstandigheid dat eisers door een professionele rechtsbijstandverlener worden bijgestaan, maakt niet dat zij hadden moeten begrijpen dat de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing was. [13]
17. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank ook het feit dat de versnelling van de beroepsprocedure die de Chw met afdeling 2 van hoofdstuk 1 beoogt, namelijk een uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn, in deze zaken (lang) niet gehaald is. Gelet op het tijdsverloop in deze procedures en in aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen, zou het geen redelijk doel meer dienen om consequenties te verbinden aan het buiten de beroepstermijn indienen van gronden nu de regeling over het binnen de beroepstermijn indienen van gronden er vooral toe dient dat de rechtbank binnen de genoemde, inmiddels ruimschoots verstreken termijn van zes maanden uitspraak kan doen. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat vergunninghoudster niet heeft aangedrongen op versnelde behandeling en de rechtbank eisers een termijn tot buiten de beroepstermijn heeft gegeven om de gronden van beroep in te dienen.
18. Het voorgaande betekent dat de rechtbank eisers niet tegenwerpt dat zij de gronden van beroep niet binnen de beroepstermijn hebben aangevoerd. Dit betekent dat de rechtbank de door eisers ingediende gronden bij de beoordeling van het bestreden besluit zal betrekken.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
19. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het zonnepark. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
20. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
21. De rechtbank stelt voorop dat aan verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en dat verweerder daarbij de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Ter inzagelegging stukken
22. Eisers stellen dat niet alle stukken als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van de Awb ter inzage zijn gelegd. Eisers doelen hierbij op de stukken van de doorlopen maatschappelijke tenderprocedure. Deze stukken zijn redelijkerwijs noodzakelijk voor de beoordeling van het bestreden besluit, nu de uitkomst van de tenderprocedure voor verweerder van doorslaggevende betekenis is geweest om onderhavige omgevingsvergunning te verlenen, aldus eisers.
23. Verweerder stelt dat bij zowel het ontwerp- als bij het definitieve besluit alle stukken die relevant zijn voor de beoordeling van het besluit ter inzage zijn gelegd. De omstandigheid dat niet alle stukken met betrekking tot de tender bij de stukken waren gevoegd, doet hier niets aan af. De maatschappelijke tender betreft een afzonderlijk doorlopen procedure en maakt geen onderdeel uit van de aangevraagde omgevingsvergunning. De stukken met betrekking tot de gevoerde maatschappelijke tender zijn bovendien openbaar en deze hadden dus opgevraagd kunnen worden.
24. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
24.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn verweer. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb verplicht verweerder om het ontwerp-besluit met de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen en ziet op de stukken die verweerder uit eigen beweging actief openbaar moet maken. Het gaat om de stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor beoordeling van het ontwerp-besluit. Dit betreft bijvoorbeeld de aanvraag met bijbehorende stukken en stukken die naar aanleiding van of ter beoordeling van die aanvraag zijn opgesteld. Een eerdere inschrijfprocedure voor initiatieven hoort daar niet noodzakelijkerwijs bij. Dat geldt te meer nu een ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag is gevoegd en ter inzage is gelegd, waarin is ingegaan op de achtergronden van de aanvraag en op de maatschappelijke tender. Het betoog van eisers slaagt dus niet.
24.2.
Voor zover eisers met deze beroepsgrond beoogd hebben te stellen dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van eisers is toegelicht, verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar mogelijke alternatieven en eisers ter onderbouwing van deze stelling de stukken van de tender hadden willen gebruiken, overweegt de rechtbank als volgt.
24.2.1.
De rechtbank stelt vast dat deze uitleg van de beroepsgrond, waarbij een verband wordt gelegd tussen de stukken van de tender en het onderbouwen van de stelling dat er alternatieven zouden zijn die verweerder aanleiding hadden moeten geven voor weigering van medewerking, eerst ter zitting is gegeven. Eisers hebben zelf geen kenbare pogingen ondernomen deze stukken te achterhalen, terwijl de bewijslast voor het bestaan van alternatieven wel bij hen berust. Dat een maatschappelijke tender is gevoerd en dat er dus alternatieven kunnen zijn, is actief bekend gemaakte informatie. Zoals onder 24.1 is geoordeeld, hoefde verweerder de betreffende stukken (waaronder andere inschrijvingen) niet in het kader van onderhavige procedure ter inzage te leggen. Het was dus aan eisers om deze zelf op te vragen of op andere wijze onderbouwd op alternatieven te wijzen.
24.2.2.
Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, dus op hetgeen is aangevraagd. Als een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [14] Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn, om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [15] Met enkel de stelling dat er mogelijk alternatieven zijn die uit de stukken van de tender kunnen blijken (en de stelling dat verweerder deze alternatieven actief openbaar had moeten maken), hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat elders of op andere wijze een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden gerealiseerd. Ook op de zitting hebben eisers geen andere locaties genoemd die mogelijk geschikt zouden zijn en dus ook geen begin van bewijs geleverd. Het betoog slaagt niet.
24.2.3.
De rechtbank verwijst wel naar hetgeen onder 37 e.v. van deze uitspraak wordt geoordeeld over andere locaties in het licht van verweerders beleid.
Verklaring van geen bedenkingen
25. Eisers voeren aan dat een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad voor het bestreden besluit vereist was, omdat het zonnepark niet past in één van de categorieën van de lijst als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangezien het project in strijd is met de duurzaamheidsagenda.
26. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen vvgb is vereist, omdat de gemeenteraad met betrekking tot het oprichten van zonneparken met de duurzaamheidsagenda reeds een kader heeft vastgesteld en onderhavig zonnepark voldoet aan het gestelde in de duurzaamheidsagenda, zodat is voldaan aan hetgeen bij het tweede streepje van artikel 1, onder a, van het delegatiebesluit staat.
27. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
27.1.
In artikel 1, onder a, van het besluit ‘Delegatie verklaring van geen bedenkingen bij uitgebreide Wabo omgevingsvergunningen’ van de raad van de gemeente Peel en Maas [16] is bepaald dat overeenkomstig artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vvgb zoals bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo is vereist in de volgende gevallen:

A: Bij het beslissen op een aanvraag toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor:
- projecten welke passen binnen een vastgesteld structuurplan, structuurvisie, beleidsregel, beleidsnotitie en past binnen het woningbouwprogramma (…).
- projecten waarvoor de raad reeds een stedenbouwkundige visie, randvoorwaarden, masterplan, gebiedsvisie of een vergelijkbaar ruimtelijk kader heeft vastgesteld (…).
(…).
27.2.
Op 15 december 2020 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas de ‘Duurzaamheidsagenda, Beleef samen duurzaamheid’ vastgesteld. Deze duurzaamheidsagenda wordt, blijkens de inleiding van dit document, gebruikt om de gemeentelijke ambities voor energietransitie, circulaire economie en klimaatadaptatie te benoemen en focus aan te brengen, door de doelen meer concreet te maken, per thema uitgangspunten te formuleren en een beschrijving te geven met de voorgenomen acties. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze duurzaamheidsagenda daarmee worden aangemerkt als een beleidsnotitie, zoals bedoeld onder het eerste streepje van het delegatiebesluit. Weliswaar heeft de raad, mede gelet op de op veel punten globale inhoud van deze duurzaamheidsagenda, het delegatiebesluit hiermee ruim geformuleerd, maar daarvoor heeft de raad kennelijk gekozen en de rechtbank ziet geen aanleiding in het kader van exceptieve toetsing iets van die keuze te vinden.
27.3.
De duurzaamheidsagenda kan bovendien worden gezien als ruimtelijk kader zoals bedoeld in het tweede streepje van het delegatiebesluit. Weliswaar staat in de duurzaamheidsagenda dat de ruimtelijke consequenties van ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid worden meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie, maar dat doet er niet aan af dat de ‘Zonneladder Peel en Maas’ onderdeel uitmaakt van de duurzaamheidsagenda. Deze zonneladder is bij amendement ingevoegd in de duurzaamheidsagenda en geeft concrete, ruimtelijke uitgangspunten voor het realiseren van zonne-energieprojecten. De duurzaamheidsagenda c.q. de daarin opgenomen zonneladder vormt aldus een ruimtelijk kader als bedoeld in het delegatiebesluit.
27.4.
Onder 37 e.v. gaat de rechtbank in op de vraag of het zonnepark past binnen de zonneladder en daarmee binnen de duurzaamheidsagenda. De conclusie die daar wordt getrokken, is dat onvoldoende gemotiveerd is dat het zonnepark binnen dit beleid past. Zonder nadere motivering kan niet worden beoordeeld of het project past binnen een door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnotitie of vastgesteld ruimtelijk kader en dus ook niet of terecht geen vvgb is gevraagd. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
Geluid- en lichthinder
28. In het beroepschrift stellen eisers dat aan de mogelijke geluid- en lichthinder als gevolg van weerkaatsing en reflectie in combinatie met de reeds aanwezige windturbines geen aandacht is geschonken (in relatie tot hun woon- en leefklimaat).
29. De rechtbank stelt vast dat eisers de beroepsgronden over de mogelijke geluid- en lichthinder en het woon- en leefklimaat ter zitting hebben laten vallen. Dit betekent dat deze gronden niet meer ter beoordeling voorliggen.
Bodemkwaliteit
30. Eisers vrezen voor een verslechtering van de bodemkwaliteit van hun percelen.
31. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bodemkwaliteit van hun percelen zal verslechteren door het zonnepark. Het door eisers aangehaalde artikel uit de “Atlas voor de leefomgeving” gaat over de grond onder zonnepanelen en niet over omliggende percelen, zodat hieruit niet volgt dat het zonnepark gevolgen heeft voor de bodemkwaliteit van omliggende percelen. Om het zonnepark is bovendien een groenstrook (landschappelijke inpassing) van 15 meter breed voorzien, zodat de gronden van eisers, die aan het projectgebied grenzen, ook niet direct aan de gronden grenzen die worden bedekt met zonnepanelen. Het betoog slaagt niet.
Wildschade
32. Eisers achten de ruimtelijke onderbouwing onzorgvuldig omdat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van het zonnepark. Zo zijn de gevolgen voor het agrarisch gebruik van de percelen van eisers in het geheel niet onderzocht. Eisers vrezen met name voor wildschade op hun percelen waar akkerbouw plaatsvindt. Ter zitting hebben eisers nader uitgelegd dat de landschappelijke inpassing in de vorm van een houtpassage van 15 meter breed rondom het zonnepark zal leiden tot meer wild in het gebied, omdat dit een schuil- en verblijfplaats voor het wild kan worden (zoals dassen en wilde zwijnen). Dit terwijl het zonnepark midden in een agrarisch gebied ligt. Verweerder had de gevolgen van deze omzetting van agrarische gronden naar natuur bij de afweging van het agrarische belang van eisers dienen te betrekken.
33. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat niet duidelijk is hoe de aanwezigheid van een zonnepark nadelige gevolgen voor de percelen van eisers tot gevolg kan hebben. De aanwezigheid van een zonnepark heeft volgens verweerder geen nadelige gevolgen voor het gebruik van de agrarische percelen van eisers, omdat deze gewoon agrarisch gebruikt kunnen blijven worden. Ter zitting heeft verweerder erkend niet te hebben beoordeeld of de groenzone rondom het zonnepark kan leiden tot de toename van dieren in het gebied die schade kunnen toebrengen aan de (gewassen op) de agrarische percelen.
34. De rechtbank overweegt als volgt.
34.1.
In de omgevingsvergunning is onder ‘Landschappelijke inpassing’ het volgende voorschrift opgenomen:

Het terrein van het zonnepark mag alleen worden gerealiseerd en gebruikt, wanneer het plan landschappelijk wordt ingepast. Voor deze inpassing is een plan opgesteld. Dit plan maakt onderdeel uit van dit besluit en geldt als eenvoorwaardelijke verplichtingbij deze vergunning. U bent verplicht deze landschappelijke inpassing uit te voeren. Dit kunt u gelijktijdig met de bouwwerkzaamheden doen. Het inpassingsplan dient gerealiseerd te zijn binnen een half jaar na afronding van de bouwactiviteiten. (…). Na realisatie bent u gedurende de aanwezigheid van het zonnepark c.q. de zonnepanelen met toebehoren verplicht de landschappelijke inpassing te beheren en in stand te houden. Zoals ook opgenomen in het beplantings- en beheersplan”.
Vergunninghoudster is aldus verplicht de in de ‘Landschappelijke inpassing, zonnepark De Schoft [plaats] ’ van 23 april 2021 (hierna: plan voor landschappelijke inpassing) omschreven landschappelijke inpassing te realiseren.
34.2.
In de omschrijving van de in hoofdstuk 3 opgenomen ‘Ontwerpuitgangspunten’ van het plan voor landschappelijke inpassing staat het volgende:

In het plan is ervoor gekozen om de tafels van de panelen tot een hoogte van 1,5 meter te laten reiken. Om de panelen niet zichtbaar te laten zijn in het landschap zal er daarvoor een rand van struweel en ruigte om het park geplaatst worden, los van de bomenrijen. Deze struweelrand en ruigterand heeft een totale breedte van minimaal 15 meter en zal in hoogte variëren van 1,5 tot 4 meter. De rand wordt regelmatig doorbroken met doorzichten richting zonneveld. Deze rand loopt geleidelijk over in het bloemrijke grasland en vormt daarmee samen een mooie habitat voor insecten, vogels en kleine dieren.
In paragraaf 4.4 “Omschrijving ontwerp” van het plan voor landschappelijke inpassing staat onder meer het volgende:

“Vergroten natuurwaarde

Vanuit de omwonenden en maatschappelijke organisaties is aangegeven dat men graag de natuurwaarde wil vergroten. Om dit ook tastbaar te maken is er voor gekozen om het gebied in te richten voor insecten, (roof)vogels en kleine dieren. In het ontwerp is bovenstaande vertaald in de volgende ingrepen:

  • Langs de randen van het park wordt een zone ingericht die is opgebouwd uit ruigte en struweel. Deze zone loopt door in het kruidenrijke grasland onder de zonnepanelen. De totale breedte van deze strook bedraagt 15-20 meter (afhankelijk van de locatie) en de hoogte zal 1,5-4 meter bedragen. In overleg met de gemeente kan bekeken worden of onder de bomenrijen door middel van ander beheer meer biodiversiteit bereikt kan worden; (…)
  • Op het terrein van de het zonnepark zullen enkele nestkasten geplaatst worden voor (roof)vogels. Te denken valt aan de steenuil en torenvalk, die in dit soort grootschalige landbouwgebieden afhankelijk is van variatie zoals deze rondom het park wordt aangeboden; (…)

Toegankelijkheid voor fauna

In de omgeving van het park is divers wild waargenomen. Voor deze dieren is het park mogelijk een vluchtheuvel. Hiertoe dient het park wel voldoende toegankelijk te zijn. Door het hek minimaal 15 cm van de grond lost te houden kan kleiner wild op het park komen.

Totale oppervlak zonnepark: 282.000 m2, 100% totaal oppervlakte.
Zone met ruigte en struweel en rand bloemrijk grasland: 43.500 m2, 15% totaal oppervlakte.

Natuurinclusief beheer

Het beheer van het terrein moet zodanig opgezet en uitgevoerd worden dat het de natuurwaarden zoveel mogelijk bevorderd en dieren niet verstoord worden in het broedseizoen. (…) Beheer wordt het liefst zoveel mogelijk in fasering uitgevoerd zodat kruiden en struiken langer door kunnen groeien voordat ze gemaaid en gesnoeid worden en daarmee schuilgelegenheid kunnen blijven bieden voor vogels en andere fauna.
34.3.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met deze verplichte landschappelijke inpassing in een zone met een breedte van minimaal 15 meter langs de randen geheel rondom het zonnepark een substantiële natuurontwikkeling in agrarisch gebied mogelijk gemaakt. De landschappelijke inpassing is een voorwaarde voor de realisatie van het zonnepark en maakt als zodanig onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Blijkens het plan voor landschappelijke inpassing heeft deze zone, naast inpassing van het zonnepark en het onttrekken aan het zicht van dit zonnepark, tot doel het ontwikkelen van natuurwaarden en het bieden van een schuil- en verblijfplaats voor onder meer klein wild.
34.4.
Verweerder heeft niet onderzocht wat de mogelijke gevolgen van deze zone is voor de omliggende agrarische percelen in het algemeen en in het bijzonder de percelen van eisers. Het door eisers gestelde gevolg van meer wild in het gebied en meer wildschade op hun agrarische percelen is, zonder motivering van het tegendeel, niet onaannemelijk. Verweerder heeft het belang van eisers om wildschade te voorkomen onvoldoende onderkend en niet onderzocht en daarmee onvoldoende meegewogen in de belangenafweging, terwijl verweerder dit wel had moeten doen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat wild zich kan vestigen in de rand rondom het zonnepark. Verweerder heeft tevens gesteld dat er nu ook al wild aanwezig is in het gebied en dat dieren de gronden ter plaatse onder de huidige bestemming ook kunnen gebruiken als schuil- en verblijfplaats als deze gronden niet agrarisch gebruikt worden (maar braak liggen met natuurontwikkeling tot gevolg). De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. De agrarische bestemming is immers juist gericht op agrarisch gebruik en niet op natuurontwikkeling, terwijl de omgevingsvergunning natuurontwikkeling expliciet mogelijk maakt en voorwaardelijk voorschrijft, met als expliciet doel onder meer het creëren van een voor diverse dieren geschikt gebied.
34.5.
Het voorgaande betekent dat verweerder het bestreden besluit, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb, onzorgvuldig heeft voorbereid en de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen niet goed heeft afgewogen. Ook heeft verweerder gelet hierop onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Het bestreden besluit berust als gevolg van het voorgaande niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.
34.6.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook. Dat betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat verweerder een nieuw besluit op de omgevingsvergunningaanvraag zal moeten nemen. Vanuit oogpunt van finale geschilbeslechting gaat de rechtbank hierna ook op de overige beroepsgronden in.
Zonneladder
35. Eisers stellen dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is, omdat ten onrechte wordt gesteld dat voldaan is aan het provinciale en gemeentelijke beleid. Het plan is volgens eisers namelijk in strijd met de Limburgse zonneladder. De Limburgse zonneladder en de gemeentelijke duurzaamheidsagenda [17] schrijven namelijk voor: eerst daken en gebruik van bestaande uitbreidingsmogelijkheden. De noodzaak om kostbare landbouwgrond op te offeren voor het zonnepark is niet inzichtelijk gemaakt en dat had gelet op dit beleid wel gemoeten.
36. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat het zonnepark niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu deze past binnen de relevante beleidskaders van de gemeente, de provincie en het rijk. Nadrukkelijk wordt hierbij gewezen op de duurzaamheidsagenda. Belangrijk onderdeel van dit beleid in het kader van de duurzaamheid is de energietransitie. De doelstelling voor energietransitie uit de duurzaamheidsagenda luidt: Peel en Maas klimaat en energieneutraal in 2050. De gemeente zet zich in voor de lokale opwekking van duurzame energie, waarbij maximaal gebruik moet worden gemaakt van energie uit duurzame bronnen, zoals wind-, water- en zonne-energie, welke opwekking op dit moment nog onvoldoende gebeurt. Ten behoeve van deze transitie is dit zonnepark uit de in 2021 gelopen tender, waarmee initiatieven door een expertpanel zijn beschouwd en beoordeeld, naar voren gekomen als passend initiatief. Het plan voldoet volgens verweerder aan de Zonneladder Peel en Maas. Op basis van de zonneladder is ruimte voor maximaal 60 ha zonnepanelen in Peel en Maas op agrarische gronden en gronden voor landbouw. De gemeente kan niet de gehele energiebehoefte opwekken op daken en gevels of in bestaand stedelijk gebied en daarmee zijn zonneparken in het buitengebied noodzakelijk om de doelstellingen te halen, aldus verweerder. Dit komt ook naar voren in de Regionale Energie Strategie 1.0 (RES) – Noord- en Midden Limburg, die de gemeenteraad op 8 juni 2021 heeft vastgesteld. Daken zijn dus het fundament, echter met alleen zon op daken kan de ambitie in tijd en capaciteit niet worden gehaald en is er meer nodig. Tot 2030 is daarom de ambitie om met grootschalige zon- en windprojecten 1.200 GWh duurzame energie op te wekken. 205 GWh is hiervan al gerealiseerd.
In het (aanvullend) verweerschrift stelt verweerder dat het zonnepark in overeenstemming is met zowel de provinciale als de gemeentelijke zonneladder. Het verlenen van medewerking aan een zonnepark, evenals het plaatsen van zonnepanelen op daken, is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid zoals opgenomen in de duurzaamheidsagenda, de RES en de zonneladder. Er is in dit kader geen sprake van voorkeur voor een van deze ontwikkelingen. Aan initiatieven voor beide ontwikkelingen zal, binnen de daarvoor geldende regels, medewerking worden verleend en het gemeentelijke beleid zet in op beide ontwikkelingen. Het gemeentelijke beleid zet dus niet primair in op het realiseren van zonnepanelen op daken. Ook heeft bij schaarste op het elektriciteitsnet, het aansluiten op het net van zonnepanelen op daken geen voorrang op het aansluiten van een zonnepark op het net. Enexis zal een ontwikkeling aansluiten op het net in volgorde van aanmelding. De gemeente heeft hier geen bemoeienis mee. Zodra de beperkte ruimte voor zonneparken opgebruikt is, zal er geen medewerking meer worden verleend aan nieuwe initiatieven in dit kader.
37. De rechtbank overweegt als volgt.
37.1.
In de duurzaamheidsagenda is, na een aangenomen amendement, een ‘eigen’ gemeentelijke zonneladder opgenomen. Doel is onder meer het stimuleren van de uitbouw van zonne-energie, waarbij alleen lokale initiatieven in behandeling worden genomen, en versnippering op en verrommeling van her buitengebied wordt als minder gewenst beschouwd. De zonneladder luidt als volgt:

De gemeente Peel en Maas stimuleert zonne-energie in de gemeente op basis van de volgende uitgangspunten:
Tredes:
1. Prioritair: Toepassing van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen;
2. Gebruik van (onbenutte) terreinen in bebouwd gebied;
3. Agrarische bouwblokken op gronden in gebruik in het buitengebied, waar sprake is van een aanwezige en gerealiseerde bedrijfsbestemming. Zonneparken kunnen daarbij alleen gerealiseerd worden als nevenactiviteit in relatie tot de bestaande bedrijfsbestemming, dan wel als onderdeel van een bedrijfsbeëindigingsplan*.
4. Gronden in gebruik voor landbouw: landbouwgronden kunnen alleen worden benut voor zonneparken, waarbij aan alle volgende strikte voorwaarden wordt*:
a. Er is sprake van een combinatie met een passende netwerkstructuur;
b. Er is sprake van meervoudig ruimtegebruik door de combinatie van het zonnepark met landbouw en/of veeteelt;
c. Er is sprake van minimaal 50% lokaal coöperatief eigendom per initiatief;
d. Ter bevordering van visuele inpassing in de omgeving wordt het zonnepark vanaf de openbare straat aan het zicht onttrokken door aanleg van natuurlijk groen.
*= In totaal wordt er bij trede 3 en trede 4 tezamen maximaal 60 hectare met zonnepanelen gerealiseerd.
5. Uitsluitingsgebieden (bijv. waterwingebieden en Natura2000-gebieden).
37.2.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. [18] Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers terecht naar voren gebracht dat de motivering van de wijze waarop in het bestreden besluit aan de zonneladder is getoetst, onvoldoende is. De rechtbank overweegt hiertoe [19] dat de zonneladder niet vereist dat eerst daadwerkelijk alle mogelijkheden op eerdere treden van de zonneladder zijn benut, maar het toestaan van een zonnepark op een locatie die de laatste voorkeur heeft, vereist wel een deugdelijke motivering. Uit het gebruik van het woord “tredes” en het woord “prioritair” bij de eerste trede leidt de rechtbank af dat met het beleid wordt beoogd een prioriteitsvolgorde aan te brengen. Daarin heeft de locatie van onderhavig initiatief (landbouwgronden) als trede 4 de laatste voorkeur, nu trede 5 ziet op gebieden die uitgesloten zijn. Deze prioritering blijkt ook uit het amendement waarin versnippering en verrommeling van het buitengebied als minder gewenst worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft. Verweerder heeft zonder nadere onderbouwing gesteld dat de beoogde productie van zonne-energie voor de gemeente niet uitsluitend kan worden gerealiseerd met behulp van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen (trede 1) en geen enkel inzicht gegeven in bijvoorbeeld het maximaal te verwachten aandeel van deze optie in relatie tot de doelstellingen of behoefte. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder trede 2 en 3 van de zonneladder heeft doorlopen of afgewogen in het licht van het toestaan van onderhavig initiatief. Nu niet gemotiveerd is ingegaan op de eerste drie treden, die prioriteit hebben boven de locatie die met het bestreden besluit vergund is, is niet duidelijk in hoeverre onderhavig initiatief nodig is voor het behalen van de doelen en of daarbij sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik overeenkomstig verweerders beleid.
37.3.
Dat in het beleid een concrete maximale oppervlakte van 60 hectare zonnepanelen op agrarische gronden is genoemd maakt het voorgaande niet anders. Dat maximum geldt immers voor treden 3 en 4 samen en doet er niet aan af dat gelet op de prioriteitsvolgorde, verweerder moet motiveren waarom aan een initiatief van trede 4 wordt toegekomen.
37.4.
Wat betreft de bij trede 4 genoemde voorwaarden waaraan voldaan moet zijn bij het benutten van landbouwgronden overweegt de rechtbank, ter finale geschilbeslechting, als volgt.
37.4.1.
De rechtbank vindt de eerste voorwaarde (combinatie met een passende netwerkstructuur) onduidelijk, maar acht aannemelijk dat, zoals door verweerder ter zitting gesteld, met deze voorwaarde wordt bedoeld dat er binnen redelijke afstand een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk mogelijk moet zijn, zodat geen ingrijpende voorzieningen zoals kabels hoeven te worden aangelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit noch ter zitting gemotiveerd of hiervan sprake is. Dit betekent dat niet duidelijk is of het zonnepark, zoals ter zitting werd geopperd, met de aanwezigheid van windpark Eghelse Heide in de omgeving een combinatie met een passende netwerkstructuur kan vormen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of aan de eerste voorwaarde is voldaan.
37.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat voldaan wordt aan de tweede voorwaarde (meervoudig ruimtegebruik door de combinatie met landbouw en/of veeteelt). In de ruimtelijke onderbouwing en het plan voor landschappelijke inpassing, die beide deel uitmaken van het bestreden besluit, staat immers dat schapen de grond onder de zonnepanelen zullen gaan begrazen. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat deze begrazing een combinatie is van enerzijds beheer van de weide onder de zonnepanelen en anderzijds voor de schapenhouder een vorm is om zijn dieren te voeren. Met het voorgaande is voldoende gemotiveerd en voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarde over het meervoudig ruimtegebruik zal worden voldaan, zodat verweerder, anders dan door eisers is betoogd, niet gehouden was in de omgevingsvergunning een nader voorschrift over het meervoudig ruimtegebruik op te nemen.
37.4.3.
Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat aan de derde voorwaarde (minimaal 50% lokaal coöperatief eigendom) wordt voldaan. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het zonnepark een samenwerkingsverband betreft tussen vergunninghoudster en Dorpscoöperatie Steingood, zijnde een coöperatie uit [plaats] en dat beiden 50% eigenaar worden. Dit is ter zitting door vergunninghoudster bevestigd.
37.4.4.
Dat aan de vierde voorwaarde (onttrekken aan het zicht door aanleg van natuurlijk groen) is voldaan door de landschappelijke inpassing is niet in geschil.
37.5.
Gelet op hetgeen onder 37.2 is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het beleid in de vorm van de zonneladder, zoals opgenomen in de duurzaamheidsagenda. Verweerder heeft namelijk niet gemotiveerd waarom een zonnepark wordt toegestaan op een plek die in de voorkeursvolgorde op de vierde en daarmee laatste plaats komt Ook is, gelet op hetgeen onder 37.4.1 is overwogen, onvoldoende gemotiveerd of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een combinatie met een passende netwerkstructuur. Ook deze beroepsgrond slaagt en maakt dat het bestreden besluit vernietigd moet worden.
Congestie elektriciteitsnet en uitvoerbaarheid
38. Eisers wijzen op het reeds bestaande congestieprobleem op het elektriciteitsnet en de eis dat bij de toekenning van Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE)-subsidies een transportindicatie dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat het net voldoende capaciteit heeft. De subsidie aan het zonnepark zal niet kunnen worden toegekend vanwege het congestieprobleem. Daarbij leidt het tot verdringing van lokale en reeds gerealiseerde initiatieven zoals die van eisers. In de belangenafweging heeft verweerder niet het belang van eisers betrokken bij realisatie en benutting van hun eigen initiatieven en SDE-subsidies. Ter zitting hebben eisers verduidelijkt dat hun beroepsgrond over de congestie van het elektriciteitsnet ziet op de uitvoerbaarheid van het zonnepark.
39. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Verweerder zal, gelet op de vernietiging van het bestreden besluit als gevolg van de in deze uitspraak geconstateerde gebreken, een nieuw besluit moeten nemen op de omgevingsvergunningaanvraag. Indien dit opnieuw tot vergunningverlening leidt, zal verweerder daarbij een actuele motivering over de uitvoerbaarheid moeten opnemen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet opportuun nu op deze beroepsgrond in te gaan en het bestreden besluit uit 2021 op dit aspect te toetsen. De rechtbank betrekt hierbij dat op het gebied van congestie van het elektriciteitsnetwerk sprake kan zijn van wijzigende omstandigheden. Ook heeft vergunninghoudster inmiddels een SDE-subsidie verkregen en daarmee een transportindicatie ontvangen van Enexis.
Vergunningvoorschrift
40. Verweerder had volgens eisers in de omgevingsvergunning nadere voorschriften moeten opnemen over de landpasselijke inrichting en het beplantings- en beheersplan. Het daarover opgenomen voorschrift vinden eisers namelijk onzeker, omdat niet duidelijk is op welk plan wordt gedoeld.
41. De rechtbank volgt eisers hierin niet en overweegt hiertoe dat de ruimtelijke onderbouwing, het plan voor landschappelijke inpassing en het beheerplan onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. Aan de omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat het terrein van het zonnepark alleen mag worden gerealiseerd en gebruikt, wanneer het plan landschappelijk wordt ingepast volgens het inpassingsplan dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Vergunninghoudster wordt uitdrukkelijk verplicht deze landschappelijke inpassing uit te voeren, waarbij het inpassingsplan gerealiseerd dient te zijn binnen een half jaar na afronding van de bouwactiviteiten. Na realisatie is vergunninghoudster gedurende de aanwezigheid van het zonnepark verplicht de landschappelijke inpassing te beheren en in stand te houden, zoals ook opgenomen in het beplantings- en beheersplan. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

42. De beroepen van eisers zijn, gelet op hetgeen is overwogen over de wildschade, de zonneladder en de verklaring van geen bedenkingen, gegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het zonnepark vernietigd wordt. Verweerder zal opnieuw op de omgevingsvergunningaanvraag moeten beslissen en daarbij hetgeen in deze uitspraak is geoordeeld in acht moeten nemen.
43. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Dit betreft € 181,- in zaak ROE 21/3277, € 181,- in zaak ROE 21/3289, € 360,- in zaak ROE 21/3287 en € 360,- in zaak ROE 21/3288.
44. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift – gelijkluidend in alle zaken – en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart de beroepen van eisers gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden conform hetgeen onder 43 van deze uitspraak is weergegeven;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024
De griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 februari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 24 december 2014.
2.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3º, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
5.Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2959.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1129.
13.Zie bijvoorbeeld de al eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 en de uitspraken van de Afdeling van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046 en 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2959.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148.
16.Besluit van 23 maart 2021, bekendgemaakt op 12 april 2021
17.De onder 27.2 van deze uitspraak al genoemde ‘Duurzaamheidsagenda, Beleef samen duurzaamheid’.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3591.
19.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3624.