In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 26 juni 2024, staat de aansprakelijkheid van de gedaagde centraal naar aanleiding van een bijtincident tussen de honden van de partijen. Eiser, eigenaar van een hond genaamd [naam hond 1], heeft gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die zijn hond heeft geleden na een incident tijdens een hondentraining op 16 januari 2018. Eiser vordert een schadevergoeding van € 32.700,34, vermeerderd met wettelijke rente, en stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door valse uitlatingen te doen over het incident. Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat eiser zelf schuld heeft aan de ontstane schade.
De rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de beet in de flank van [naam hond 1], maar niet voor de andere schadeposten die eiser heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de andere vorderingen, waaronder de schade door de bijtwonden aan zijn eigen handen en armen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat de geleden schade al volledig is vergoed door gedaagde's rechtsbijstandsverzekeraar. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 3.051,00 bedragen.
De uitspraak benadrukt de toepassing van risicoaansprakelijkheid volgens artikel 6:179 BW en de vereisten voor het bewijs van onrechtmatige daad volgens artikel 6:162 BW. De rechtbank stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de valse uitlatingen van gedaagde hebben geleid tot de gestelde schade, en dat de aansprakelijkheid van gedaagde beperkt is tot de schade door de beet in de flank van [naam hond 1].