ECLI:NL:RBLIM:2024:4768

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 22/2530
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor bouwen in strijd met de Awb

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. De zaak betreft een aanvraag die op 28 september 2021 is ingediend door de vergunninghouder voor het verbouwen van een pand te Sittard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat verweerder niet op de aanvraag mocht beslissen zonder dat duidelijk was waarop de aanvraag precies zag. Dit was het gevolg van onduidelijkheden in de aanvraag en de verschillende besluiten die in de procedure waren genomen.

Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de omgevingsvergunning, stelden dat de aanvraag niet voldeed aan de bestemmingsplannen 'Sittard-Oost' en 'Facetbestemmingsplan begripsbepaling'. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder onvoldoende informatie had verstrekt over de aard van de woonfunctie met zorg, en dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de wet. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht genomen moet worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor een duidelijke en volledige aanvraag. De rechtbank stelde dat de vergunninghouder niet zelfstandig woonde en dat de zorgfunctie niet overheersend was, wat complicaties met zich meebracht voor de beoordeling van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 2530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.H.C. van Meerten).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de Stichting ZOWonen, uit Sittard

(de vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. A.H.J. Hofman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van [naam] te [plaats] .
Bij besluit van 14 september 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan de vergunninghouder opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van [naam] te [plaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I vervangen. Verweerder heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de vergunninghouder. Verder zijn verschenen van de kant van verweerder [verweerder 1] en [verweerder 2] , en van de kant van vergunninghoudster [vergunninghoudster 1] en [vergunninghoudster 2] .

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Aangezien de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 28 september 2021, blijft in dit geval de Wabo van toepassing.
De feiten
2. Op 28 september 2021 heeft de vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van [naam] ter plaatse van het perceel [adres] te [plaats] . De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ [1] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat het bouwplan past binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Sittard-Oost’ [2] . Daarnaast zijn er volgens verweerder geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Daarom moet de omgevingsvergunning volgens verweerder worden verleend. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften, het primaire besluit herroepen en de aanvraag voor de omgevingsvergunning opnieuw beoordeeld. Verweerder heeft een nadere motivering gegeven voor wat betreft de toets aan de ter plaatse geldende bestemmingsplannen ‘Sittard-Oost’ en ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’ [3] . Volgens verweerder is het gebruik van het pand in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Aangezien volgens verweerder echter artikel 4.2, onder a van het overgangsrecht van het bestemmingsplan ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’ van toepassing is, is er geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Nu door eisers geen bezwaargronden zijn ingediend tegen de overige weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo heeft verweerder besloten de bezwaren van eisers ongegrond te verklaren. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en aan de vergunninghouder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
5. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I vervangen. Verweerder heeft de motivering voor wat betreft de toets aan de ter plaatse geldende bestemmingsplannen ‘Sittard-Oost’ en ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’ gewijzigd. Volgens verweerder past het gebruik van [naam] namelijk wel binnen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Dit omdat er volgens verweerder sprake is van ‘nagenoeg zelfstandige bewoning’ als bedoeld in de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] . Volgens verweerder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat ook ‘nagenoeg zelfstandige bewoning’ past binnen de bestemming ‘Wonen’ van het bestemmingsplan zoals die ter plaatse van [naam] geldt. Nu er daarnaast geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zijn, moet de aangevraagde omgevingsvergunning volgens verweerder worden verleend. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit alsnog in stand gelaten.
Gronden van beroep en beoordeling
6. Eisers hebben op 27 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit II het bestreden besluit I vervangen.
6.1.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eisers voor zover gericht tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Ter zitting hebben eisers het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I ingetrokken. De rechtbank zal hierna daarom ingaan op de gronden van beroep van eisers voor zover gericht tegen het bestreden besluit II.
Gronden van beroep
7. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ had moeten worden geweigerd. Volgens eisers is er namelijk sprake van strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen ‘Sittard-Oost’ en ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’, hetgeen een weigeringsgrond in de zin van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvraag niet past binnen de bestemming ‘Wonen’ zoals die op grond van artikel 17 van het bestemmingsplan ‘Sittard-Oost’ geldt ter plaatse van [naam] . Volgens eisers is er namelijk sprake van kamerverhuur hetgeen op grond van artikel 3 van het ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’ niet is toegestaan binnen de bestemming ‘Wonen’. Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat indien er toch sprake zou zijn van ‘nagenoeg zelfstandige bewoning’, hetgeen past binnen de bestemming ‘Wonen’, er toch sprake is van strijd met het bestemmingsplan ‘Sittard-Oost’. Dit omdat uit artikel 17.2.1 van het bestemmingsplan volgt dat onder verboden gebruik tevens wordt verstaan het gebruik van (vrijstaande)bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte. Nu de schuur van [naam] volgens eisers is aan te merken als een bijgebouw is er daarmee sprake van strijd met artikel 17.2.1 van het bestemmingsplan ‘Sittard-Oost’. Gelet op de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo had verweerder de omgevingsvergunning moeten weigeren.
Beoordeling door de rechtbank
8. Kern van het geschil is of verweerder mocht volstaan met de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ of dat ook een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ nodig was.
9. Ter plaatse van het perceel [adres] te [plaats] geldt het bestemmingsplan ‘Sittard-Oost’ (hierna: het bestemmingsplan).
9.1.
Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel - voor zover relevant - de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’.
9.2.
Op grond van artikel 17.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan zijn, voor zover hier van belang, de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor wonen. Het begrip ‘wonen’ is in het bestemmingsplan niet nader gedefinieerd.
9.3.
In artikel 3 van het bestemmingsplan ‘Facetbestemmingsplan begripsbepaling’ (hierna: het facetbestemmingsplan), dat eveneens van toepassing is op het perceel, is voor ‘wonen’ de volgende definitie opgenomen: bewonen van een woning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
9.3.1.
Artikel 3 van het facetbestemmingsplan bevat eveneens een definitie van het begrip ‘woning’ namelijk: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
9.3.2.
Daarnaast bevat artikel 3 van het facetbestemmingsplan een definitie van het begrip ‘huishouden’: de bewoning van een woning door:
- een persoon;
- meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014 [5] volgt daarnaast dat naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met de woonbestemming verdragen, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners.
11. Uit de oorspronkelijke vergunning van 25 mei 1994, zoals die aan de (rechtsvoorgangers van de) vergunninghouder is verleend, volgt dat het volgende is vergund:
“Deze instelling biedt huisvesting en psycho-sociale begeleiding aan volwassen personen (afkomstig uit de eigen regio), die in het verleden psychiatrische problemen hadden. Doelstelling hierbij is om deze personen, van wie de psychiatrische problematiek over langere tijd reeds gestabiliseerd is, te begeleiden naar een zo zelfstandig mogelijk functioneren in de maatschappij.”
11.1.
Uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning, zoals die op 28 september 2021 is ingediend, blijkt dat het volgende door de vergunninghouder is aangevraagd:
“Verbouwing van [naam] t.b.v. woonfunctie met zorg.”
11.2.
In het primaire besluit is, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van 20 juli 2021, het volgende opgenomen:
“De boerderij heeft de functie van zorgcomplex waarvan het aantal zorgunits wordt uitgebreid door het schuurgebouw bij de woonfunctie te betrekken.”
11.3.
In het advies van de commissie bezwaarschriften is het volgende opgenomen:
“De Kamer is van oordeel dat het beoogde gebruik van de schuur niet kan worden aangemerkt als passend binnen de bestemming “Wonen”. Tijdens de hoorzitting is komen vast te staan, dat de populatie, welke in de Hoeve wordt/is gehuisvest bestaat uit een chronische doelgroep psychiatrische patiënten/cliënten. De bewoners krijgen 24/24 begeleiding, gedurende 7 dagen in de week. Er is permanent toezicht aanwezig. De mate van begeleiding en behandeling is van de zorgbehoefte van de individuele cliënt afhankelijk. De bewoners beschikken allen over een WLZ of WMO indicatie. De bewoners wonen niet zelfstandig, maar beschikken over een eigen studio met voorzieningen als een sanitaire ruimte, een kookgelegenheid en een bed. Ook zijn er gemeenschappelijke ruimten aanwezig waar bewoners gezamenlijk kunnen koken en eten. De bewoners voeren geen eigen (zelfstandige) huishouding. De zorg is er op gericht de bewoners naar een meer zelfstandige levenswijze te begeleiden. De aard van hun bewoning is dus niet permanent van aard.”
11.4.
In het bestreden besluit I is het volgende opgenomen:
“De populatie, die in [naam] gehuisvest wordt/is, bestaat uit een chronische doelgroep psychiatrische patiënten/cliënten. De bewoners krijgen 24/24 begeleiding, gedurende 7 dagen in de week. Er is permanent toezicht aanwezig. De mate van begeleiding en behandeling is van de zorgbehoefte van de individuele cliënt afhankelijk. De bewoners beschikken allen over een WLZ of WMO indicatie. De bewoners wonen niet zelfstandig, maar beschikken over een eigen studio met voorzieningen als een sanitaire ruimte, een kookgelegenheid en een bed. Ook zijn er gemeenschappelijke ruimten aanwezig waar bewoners gezamenlijk kunnen koken en eten. De bewoners voeren geen eigen (zelfstandige) huishouding.”
11.5.
In het bestreden besluit II is het volgende opgenomen:
“Voor wat betreft de aangeboden woonvorm, is het volgende relevant:
o
Het huidige gebruik van de hoeve vindt al plaats sinds 31 augustus 1994;
o
Er is 24-uurs toezicht aanwezig, maar er wordt geen 24-uurszorg aangeboden;
o
De bewoners wonen zelfstandig, hebben een eigen kamer en zijn vrij om te gaan en staan waar ze willen;
o
De bewoners wonen permanent op deze locatie en staan op deze locatie ook ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens;
o
Er is sinds 2020 geen dagbesteding meer aanwezig op de locatie;
o
De woonfunctie is leidend, het aanwezige toezicht is aanvullend, en:
o
Als er al zorg wordt aangeboden op deze locatie, dan is die niet overheersend.”
12. Gelet op de verschillen tussen hetgeen is opgenomen in de aanvraag voor de omgevingsvergunning, het primaire besluit, het bestreden besluit I, het bestreden besluit II en hetgeen is toegelicht tijdens de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op de aanvraag voor de omgevingsvergunning mocht beslissen zonder dat duidelijk was waarop de aanvraag precies zag. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat ook al zou ervan uit worden gegaan dat de vergunninghouder bij de commissie bezwaarschriften (onbewust) foutieve informatie heeft verschaft, zoals ter zitting is toegelicht, dan nog de aanvraag voor de omgevingsvergunning met daarin de opgenomen beschrijving “woonfunctie met zorg” onvoldoende houvast gaf voor verweerder om daarop te beslissen.
12.1.
Nu verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit II onvoldoende onderzoek heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
12.2.
Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen waarbij onderzoek naar het aangevraagde project noodzakelijk is.
13. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eisers geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
14. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak is het beroep van eisers tegen het bestreden besluit II gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
14.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd.
14.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.187,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend, een reactie op het nieuwe besluit op bezwaar heeft gegeven en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Vastgesteld op 26 juni 2013.
3.Vastgesteld op 7 juni 2018.
4.Zie onder andere ECLI:NL:RVS:2014:736.