Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
aflossing lening directie’, ‘
aflossing rek cour. Directie’ of ‘
afl. rc directie’. [eiser] was destijds in staat om de rekening-courantschuld van [gedaagde] bij [bedrijf D] BV gedeeltelijk af te lossen, doordat hij de hiervoor benodigde middelen opnam vanuit de rekening-courantverhouding bij [bedrijf A] BV (en in welk kader [eiser] – kort gezegd – een bedrag van € 5.680.552,02 aan [bedrijf A] BV dient terug te betalen, zie hiervoor onder 2.6). De directie van [bedrijf D] BV (thans [bedrijf C] BV geheten) werd destijds en wordt nu nog altijd uitsluitend door [gedaagde] gevoerd. [eiser] heeft dus een schuld van [gedaagde] afgelost, op grond waarvan hem, mede gebaseerd op artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden, een vergoedingsrecht toekomt. Daarnaast kan ingevolge artikel 6:30 lid 1 BW een verbintenis door een derde worden nagekomen. [eiser] heeft als derde in eigen naam met instemming en op verzoek van [gedaagde] de rekening-courantschuld van [gedaagde] voldaan, waardoor [gedaagde] voor datzelfde bedrag is gekweten. Uit het overzicht en de samenvattingen per jaar (producties 10 en 11 van [eiser] ) blijkt volgens [eiser] dat hij door de jaren heen in totaal € 397.750,- heeft ontvangen van [bedrijf D] BV, zodat per saldo nog een vordering van [eiser] op [gedaagde] resteert van € 403.499,- (exclusief rente), aldus [eiser] .
aflossing lening directie’, ‘
aflossing rek cour. Dir’ of ‘
afl. rc directie’), heeft [gedaagde] enerzijds betwist dat met deze overschrijvingen is afgelost op
haarrekening-courantschuld aan [bedrijf D] BV/ [bedrijf C] BV en anderzijds dat deze overschrijvingen zijn onttrokken aan het vermogen van [eiser] ten bate van het vermogen van [gedaagde] . Zo heeft [gedaagde] – onder overlegging van een grootboekkaart – erop gewezen dat [eiser]
zelfover een rekening-courantverhouding beschikte met (voorheen) [bedrijf D] BV en dat de overschrijvingen zijn gedaan ter aflossing van de eigen rekening-courantpositie van [eiser] met (voorheen) [bedrijf D] BV. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] hiermee de stellingen van [eiser] voldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft als reactie op die gemotiveerde betwisting zijn stellingen niet nader geconcretiseerd. Dat had wel op zijn weg gelegen. De rechtbank wijst in dit kader op de volgende feiten en omstandigheden.