ECLI:NL:RBLIM:2024:4673

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/03/331303 / KG ZA 24-189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan finalisering van accountantsrapport in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de eiseres, een besloten vennootschap, dat de gedaagden, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een natuurlijk persoon, medewerking verlenen aan de finalisering van een rapport dat door een accountantskantoor moet worden opgesteld. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere samenwerking tussen de partijen, die is geëindigd in 2016. Eiseres stelt dat de gedaagden op basis van een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 april 2023 verplicht zijn om mee te werken aan de afronding van de werkzaamheden van het accountantskantoor. Gedaagden weigeren echter deze medewerking te verlenen, wat heeft geleid tot de huidige procedure.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde 3, die eerder is veroordeeld tot medewerking aan de finalisering van het rapport, gebonden is aan het arrest van het gerechtshof. De vordering tot medewerking van de overige gedaagden is afgewezen, omdat alleen gedaagde 3 aan deze verplichting is gebonden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van de helft van de kosten van het accountantskantoor door de gedaagden moet worden afgewezen, aangezien dit al eerder door het gerechtshof is beslist. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot het royeren van een andere procedure afgewezen, omdat dit niet aan de rechter in kort geding is om te beslissen. Eiseres heeft wel een dwangsom toegewezen gekregen voor het geval gedaagde 3 niet voldoet aan de veroordeling tot medewerking. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de gedaagden, waarbij eiseres in de kosten is veroordeeld voor de gedaagden die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/331303 / KG ZA 24-189
Vonnis in kort geding van 18 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J.M.C. Huppertz te Maastricht,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ;
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ;
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ;
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ;
gedaagden,
advocaat mr. J.H.M. [gedaagde sub 1] .
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden en gedaagden afzonderlijk, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , en gezamenlijk [gedaagden]

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 4;
  • de op 27 juni 2024 door [gedaagden] in het geding gebrachte producties 1 t/m 8;
  • de door [eiseres] op 8 juli 2024 in het geding gebrachte productie 5;
  • de door [eiseres] op 8 juli 2024 ingediende wijziging van eis;
  • de mondelinge behandeling op 9 juli 2024;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagden] (conclusie van antwoord).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] (verder te noemen: [naam] ) en [gedaagde sub 1] (verder te noemen:
[gedaagde sub 1] ) zijn op 1 november 2005 een advocatenkantoor gestart onder de naam
‘ [gedaagde sub 4] ’. De samenwerking is tot stand gebracht tussen de afzonderlijke vennootschappen van [naam] ( [eiseres] ) en [gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 3] ).
2.2.
[gedaagde sub 2] en [eiseres] hebben samen een kantoorpand gekocht, waarvan aan ieder op 1 december 2005 de onverdeelde helft is geleverd.
2.3.
Op 1 oktober 2009 hebben (de vennootschappen – waaronder [eiseres] en [gedaagde sub 3] – van) de samenwerkende advocaten een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Artikel 17 van die overeenkomst luidt als volgt:

Alle geschillen, ook die welke slechts door één van partijen als zodanig worden beschouwd, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg van deze overeenkomst, of in welke vorm ook met betrekking tot de samenwerking, zowel van juridische als van feitelijke aard, zullen getracht worden primair via dekenbemiddeling tot een oplossing te komen.
2.4.
[gedaagde sub 5] is bij akte van 14 oktober 2009 opgericht door (onder meer) [gedaagde sub 3] en [eiseres] . [gedaagde sub 4] is bij akte van
14 oktober 2009 opgericht door [gedaagde sub 5] .
2.5.
[gedaagde sub 5] bezit met name apparatuur, inventaris en literatuur. [eiseres] en [gedaagde sub 3] bezitten momenteel 50% van de aandelen van [gedaagde sub 5] . Bij [gedaagde sub 4] was het personeel in dienst, waaronder secretaresses en
advocaten.
2.6.
In augustus 2016 heeft [naam] de samenwerking beëindigd. Op
16 december 2016 is een door mrs. [naam] en [gedaagde sub 1] getekende overeenkomst tot stand gekomen waarin afspraken zijn neergelegd over de afhandeling van het einde van de samenwerking.
2.7.
In een brief van 20 juli 2017 van de Deken van de Orde van Advocaten te
Roermond, gericht aan, onder andere, [naam] en [gedaagde sub 1] schrijft de Deken:
“(…) Naar aanleiding van uw verzoek tot bemiddeling heeft op 19 juli 2017 een bespreking plaatsgevonden met ondergetekende op het bureau van de Orde van Advocaten te Roermond.
Tijdens deze bespreking heeft u beiden aangegeven door middel van dekenbemiddeling tot goede afspraken te willen komen aangaande de afwikkeling van uwsamenwerking (overeenkomst).
In het navolgende bevestig ik de proces-afspraken die partijen in dat kader alstussenstap met elkaar hebben gemaakt.
1.
[eiseres] zal de aandelen die zij houdt in [gedaagde sub 5] binnen vier weken na heden overdragen aan [gedaagde sub 4] tegen een prijs die nadien wordt vastgesteld in het kader van nog te volgen financiële afwikkeling tussen partijen.(…)
2.
Partijen zullen ondergetekende binnen vier weken na heden berichten of zij overeenstemming hebben bereikt over de persoon of het kantoor van de accountant,tezamen met de gegevens daarvan.(…) NB: de kosten van deze extern deskundige worden door beide partijen bij helfte gedragen. (…)”
2.8.
Bij akte van 21 augustus 2017 heeft [gedaagde sub 5] haar aandelen in [gedaagde sub 4]
[gedaagde sub 4] aan [gedaagde sub 3] geleverd. In de leveringsakte is onder meer opgenomen:
“(…) de heer [naam] , (…) handelend in zijn hoedanigheid van alleen en zelfstandig bevoegde directeur van (…) [eiseres] (…):
de heer [gedaagde sub 1] , (…) te dezen handelend in zijnhoedanigheid van alleen en zelfstandig bevoegde directeur van (…) [gedaagde sub 3] (…).
[gedaagde sub 3] hierna te noemen koper (…)
[eiseres] en [gedaagde sub 3] te dezen (tevens) handelend in hun hoedanigheid van gezamenlijk bestuurders van (…) [gedaagde sub 5] . (…) hierna te noemen verkoper:(…).
I INLEIDING
1.
Tussen verkoper en koper is een overeenkomst van verkoop en koop gesloten ter zake van na te melden aandelen: deze overeenkomst is vastgelegd in een brief van de deken van de orde van advocaten in Limburg,[naam deken] , de dato twintig juli tweeduizend zeventien, en nader tussen partijen aangepast.
(…)
II UITVOERING
(…)
B.Koopprijs
1. De koopprijs voor de aandelen zal nader door partijen worden vastgesteld in het kader van de nog te volgen financiële afwikkeling tussen partijen, nadat de door de door partijen aangewezen accountant, [naam accountants] , een berekening van de waarde van de aandelen is gemaakt.
2. Verkoper en koper zijn overeengekomen dat de koopprijs zal worden betaald en de overige tussen partijen te verrekenen bedragen worden voldaan binnen twee weken nadat de koopsom en de te verrekenen bedragen of door partijen in onderling overleg of in rechte zijn vastgesteld. In een notariële akte van kwijting zal de betaling van de koopsom en van de te verrekenen bedragen worden vastgesteld en kwijting worden verleend.(…)”
2.9.
[gedaagde sub 3] heeft [eiseres] en [naam] voor deze rechtbank in de zaak C/03/273044 / HAZA 20-26 gedagvaard en gevorderd dat [eiseres] en [naam] hoofdelijk worden veroordeeld om aan [gedaagde sub 3] te betalen - kort gezegd - een bedrag van € 117.431,82 met rente en kosten. In reconventie heeft
[eiseres] gevorderd dat [gedaagde sub 3] wordt veroordeeld tot - voor zover in het kader van dit geschil van belang:
nakoming van de in de brief van 20 juli 2017 van de Deken vastgelegde procesafspraken en het bepaalde in artikel II.B leden 1 en 2 van de leveringsakte van
21 augustus 2017;
het verlenen van medewerking aan het finaliseren van het conceptrapport door [naam accountants] te [vestigingsplaats 3] op basis van nadere input door partijen, waarbij in het
definitieve rapport de (intrinsieke) waarde van de aandelen van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] wordt bepaald;
het dragen van de helft van de kosten van [naam accountants] voor het verwerken van de nadere input van partijen en het opstellen van het definitieve rapport;
het voldoen van de door [naam accountants] bepaalde koopprijs op basis van de
berekende intrinsieke waarde van de aandelen van [gedaagde sub 4] aan [gedaagde sub 5] binnen een termijn van twee weken na oplevering van het
definitieve rapport;
het verlenen van medewerking aan de vereffening van het vermogen van [gedaagde sub 5] tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] nadat [gedaagde sub 3] de door [naam accountants] bepaalde koopprijs ten aanzien van de overname van de aandelen van [gedaagde sub 4] aan [gedaagde sub 5] heeft voldaan.
2.10.
Bij vonnis van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank in de zaak C/03/273044 / HAZA 20-26 de vorderingen van [gedaagde sub 3] in conventie afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank [gedaagde sub 3] veroordeeld tot nakoming van de in de brief van
20 juni 2017 van de Deken vastgelegde procesafspraken en het bepaalde in artikel II.B leden 1 en 2 van de leveringsakte van 21 augustus 2017. Verder is [gedaagde sub 3] daarbij veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het finaliseren van de conceptrapport door [naam accountants] , op basis van nadere input van partijen, waarbij in het definitieve rapport de (intrinsieke) waarde van de aandelen van DAK en [gedaagde sub 5] wordt bepaald. Verder is [gedaagde sub 3] veroordeeld tot het dragen van de helft van de kosten van [naam accountants] voor het verwerken van de nadere input
2.11.
[gedaagde sub 2] heeft [eiseres] voor deze rechtbank in de zaak C/03/265108 / HAZA 19-291 gedagvaard en, na wijziging van eis, gevorderd dat [eiseres] wordt veroordeeld om aan [gedaagde sub 2] te betalen - kort gezegd - een bedrag van € 75.406,09, te vermeerderen met rente en kosten, en een bedrag van € 14.148,46, eveneens te vermeerderen met rente.
2.12.
Bij vonnis van 2 februari 2022 heeft de rechtbank in de zaak C/03/265108 / HAZA 19-291 in conventie [eiseres] veroordeeld om € 30.359,96, vermeerderd met wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 20 juni 2018, alsmede een bedrag van € 12.262,60, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 december 2021 aan [gedaagde sub 2] te betalen en [gedaagde sub 2] veroordeeld om € 9.012,23 aan [eiseres] te betalen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] afgewezen.
2.13.
[gedaagde sub 3] , [eiseres] en [naam] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 augustus 2021 (door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
behandeld onder nummer 200.303.970/01) en [gedaagde sub 2] en [eiseres] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 februari 2022 (door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch behandeld onder nummer 200.310.666/01).
2.14.
Het gerechtshof heeft de ingestelde hoger beroepen gezamenlijk behandeld en daarin arrest gewezen op 4 april 2023. In de zaak van [gedaagde sub 3] enerzijds en [eiseres] en [naam] anderzijds (zaaknummer 200.303.970/01) heeft het
gerechtshof - zakelijk weergegeven - het vonnis (van 4 augustus 2021) bekrachtigd, voor zover dat aan het oordeel van het gerechtshof was onderworpen. In de zaak tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres] (zaaknummer 200.310.666/01) heeft het gerechtshof - zakelijk weergegeven - het eindvonnis van 2 februari 2022, gewezen in conventie vernietigd en opnieuw recht doende, afgewezen, en het eindvonnis van 2 februari 2022 gewezen in reconventie vernietigd, voor zover daarbij [eiseres] is veroordeeld in de proceskosten, en dat vonnis voor het overige bekrachtigd.
2.15.
Er is geen cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 april 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt in dit kort geding - zakelijk weergegeven - dat [gedaagden] op grond van het arrest van 4 april 2023 van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch dienen mee te werken aan de afronding van de werkzaamheden van het accountantskantoor [naam accountants] . [gedaagden] weigeren volgens [eiseres] daaraan mee te werken.
3.2.
[eiseres] vordert, na wijziging van haar eis, dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, [gedaagden] bij vonnis, voor
zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I
primair:
tot het ieder voor zich verlenen van medewerking aan het finaliseren van het conceptrapport door [naam accountants] te [vestigingsplaats 3] , onder het verlenen van welke medewerking in ieder geval wordt verstaan het door ieder van [gedaagden] op eerste verzoek van [naam accountants] binnen de daartoe door [naam accountants] aangegeven termijn aanreiken van de door [naam accountants] gevraagde informatie aan [naam accountants] , zodat [naam accountants] het definitieve rapport aangaande de (intrinsieke) waarde van de aandelen van DAK en [gedaagde sub 5] kan opmaken;
subsidiair:
althans tot het ieder voor zich verlenen van medewerking aan het finaliseren van het conceptrapport door een door de voorzieningenrechter aan te wijzen accountantskantoor, onder het verleden van welke medewerking in ieder geval wordt verstaan het door ieder van
[gedaagden] op eerste verzoek van dat accountantskantoor binnen de daartoe door dat
accountantskantoor aangegeven termijn aanreiken van door dat accountantskantoor
gevraagde informatie aan dat accountantskantoor, zodat het aan te wijzen accountantskantoor het definitieve rapport aangaande de (intrinsieke) waarde van de aandelen van DAK en [gedaagde sub 5] kan opmaken;
II. tot het hoofdelijk dragen van de helft van de kosten van [naam accountants] te [vestigingsplaats 3] , althans het door de voorzieningenrechter aan te wijzen accountantskantoor, voor het verwerken van de nadere input van partijen en het opstellen van het definitieve rapport;
III.
primair
om binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis de procedure die onder rolnummer C/03/325869 HA ZA 24-7 bij de rechtbank Limburg aanhangig is te royeren, waartoe
[eiseres] bij deze haar instemming geeft, alsmede om geen procedures tegen [eiseres] aanhangig te maken die op enigerlei wijze van doen hebben met de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen totdat het definitieve rapport is opgemaakt;
subsidiair
althans om geen procedures tegen [eiseres] aanhangig te maken die op enigerlei wijze van doen hebben met de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen totdat het definitieve rapport is opgemaakt;
IV. tot betaling aan [eiseres] van een dwangsom van € 500,-- per gedaagde per dag en per veroordeling dat zij vanaf de 15e dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijven aan de veroordelingen sub I primair althans subsidiair en onder III primair althans subsidiair te voldoen;
V. in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
[gedaagden] betogen dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2.
Wat [gedaagden] ter onderbouwing van dit betoog hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet relevant. Het gaat immers om materiële verweren die gericht zijn op de beoordeling ten gronde. Verder blijkt het spoedeisend belang uit de grondslag van de vordering.
Ten gronde
Grondslag vordering in kort geding
4.3.
Bij beoordeling van de vordering neemt de voorzieningenrechter het volgende tot uitgangspunt. Uit het gestelde in de dagvaarding [1] en het gestelde in de pleitnotitie [2] blijkt dat de vordering van [eiseres] is gebaseerd op nakoming door [gedaagden] van het onherroepelijke arrest van het gerechtshof Den Bosch van 4 april 2023. Volgens
[eiseres] moeten [gedaagden] op grond van dat arrest medewerking
verlenen aan de “finalisering” door accountantskantoor [naam accountants] van haar rapport.
Gedaagden 1, 2, 4 en 5
4.4.
Het gerechtshof heeft in voormeld arrest in de zaak met nummer 200.303.970/01 het vonnis van deze rechtbank van 12 augustus 2021, gewezen tussen [gedaagde sub 3] enerzijds en [eiseres] en [naam] anderzijds, bekrachtigd voor zover dit aan het oordeel van het gerechtshof is onderworpen. In rov. 3.4.1. van het arrest heeft het gerechtshof een zakelijke weergave opgenomen van de tegen het vonnis van 12 augustus 2021 gerichte grieven. Grieven VI en VII zijn daarin door het gerechtshof als volgt omschreven: “
Met grieven VI en VII voert LLM(rechtbank: [gedaagde sub 3] )
aan dat inschakeling van [naam accountants] niet meer aan de orde is omdat geen werkzaamheden van [naam accountants] meer afgesproken of nodig zijn, en dat LLM daarom ten onrechte is veroordeeld om de helft van de kosten van [naam accountants] te dragen.” In rov. 3.4.12. heeft het gerechtshof overwogen dat anders dan [gedaagde sub 3] stelt, het werk van [naam accountants] nog niet klaar is en dat [naam accountants] haar rapport kan finaliseren met inachtneming van de uitleg van het gerechtshof. Ook overweegt het hof dat partijen jegens elkaar gehouden zijn de informatie aan [naam accountants] te verstrekken die noodzakelijk is om het rapport te finaliseren.
4.5.
In het vonnis van 2 februari 2023, gewezen tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres] , waarover het gerechtshof in de zaak met nummer 200.310.666/01 in
hoger beroep heeft geoordeeld, is geen veroordeling opgenomen van een partij om mee te werken aan de finalisering van het rapport van [naam accountants] .
4.6.
Uit een en ander volgt dat alleen [gedaagde sub 3] tot de bedoelde medewerking is veroordeeld. De vordering in dit kort geding tot medewerking van gedaagden 1, 2, 4 en 5 aan de finalisering van het rapport van [naam accountants] , moet derhalve worden afgewezen.
Gedaagde 3
4.7.
Ten aanzien van de vordering gericht tegen [gedaagde sub 3] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het arrest van 4 april 2023 heeft kracht van gewijsde gekregen doordat geen cassatie is ingesteld. [gedaagde sub 3] is derhalve gebonden aan de beslissing in dat arrest in de zaak met nummer 200.303.970/01. Dat houdt in dat [gedaagde sub 3] dient mee te werken aan de finalisering van het rapport van [naam accountants] . Dit volgt uit het dictum van het arrest, waarbij het oordeel van de rechtbank van 4 augustus 2021, inhoudende dat [gedaagde sub 3] dient mee te werken aan de finalisering van het rapport van [naam accountants] is bekrachtigd. De voorzieningenrechter verwijst verder naar rov. 3.4.12. van het arrest van het gerechtshof (zie hiervoor rov. 4.4 van dit vonnis).
4.8.
De discussie over de inhoud van het rapport van [naam accountants] , die [gedaagde sub 3] aan de orde probeert te stellen, is nu niet aan de orde. In dit kort geding is enkel aan de orde de vraag of [gedaagde sub 3] moet meewerken aan de finalisering van het rapport van [naam accountants] . Omdat het rapport nog niet klaar is, is de discussie over de inhoud voor een ander moment.
4.9.
Ook het betoog van [gedaagde sub 3] dat het gerechtshof is misleid door
[naam] en zijn advocaat leidt niet tot een ander oordeel in dit kort geding. Wat ook zij van dit verwijt, het arrest van het gerechtshof is onherroepelijk. Hetzelfde geldt voor de klacht van [gedaagde sub 3] dat zij geen vertrouwen heeft in [naam accountants] . De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om een andere accountant in de plaats van [naam accountants] te benoemen.
Vordering onder I primair
4.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de vordering onder I primair voor toewijzing gereed ligt, met dien verstande dat enkel [gedaagde sub 3] zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de finalisering van het conceptrapport van [naam accountants] .
Vordering onder II
4.11.
De vordering onder II moet worden afgewezen, omdat [eiseres] geen belang heeft bij deze vordering. In beslissing 5.7. van het vonnis van 4 augustus 2021
is [gedaagde sub 3] al veroordeeld om de helft van de kosten van [naam accountants] te dragen voor het verwerken van de nadere input van partijen en het opstellen van het definitieve rapport. Uit rov. 4.1. van het arrest van het gerechtshof blijkt dat [gedaagde sub 3] daartegen grieven heeft gericht. Die grieven zijn echter verworpen. Het gerechtshof heeft het vonnis van 4 augustus 2021 voor zover dit aan het oordeel van het gerechtshof was onderworpen, en daarmee ook beslissing 5.7., bekrachtigd.
Vordering onder III primair en subsidiair
4.12.
Het onder III primair gevorderde royement van de bodemprocedure die [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] aanhangig hebben gemaakt tegen [eiseres] , en die bij de rechtbank bekend is onder nummer C/03/325869 HA 24-7, moet worden afgewezen. Een dergelijke vordering vindt geen steun in het recht. Het is aan de bodemrechter bij wie die zaak aanhangig is om te oordelen of [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] kunnen worden ontvangen in hun vorderingen en of er een grondslag bestaat voor toewijzing van de vorderingen.
4.13.
Ook het onder III subsidiair gevorderde moet als te verstrekkend worden afgewezen. Niet uitgesloten kan worden dat [gedaagde sub 3] in de toekomst een nu nog onbekend rechtmatig belang krijgt om een procedure te voeren in verband met afwikkeling van het voormalige samenwerkingsverband tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] .
Vordering onder IV
4.14.
De voorzieningenrechter wijst het onder IV gevorderde toe, waarbij het totaal aan te verbeuren dwangsommen wordt gemaximeerd op € 30.000,00.
Vordering onder V
4.15.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Nu [eiseres] ten aanzien van vier van de vijf gedaagden in het ongelijk is gesteld, zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten van deze vier gedaagden. Omdat alle gedaagden bij één exploot van dagvaarding zijn gedagvaard en bij dezelfde advocaat zijn verschenen, wordt [eiseres] tot betaling van 4/5 van de door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gemaakte advocaatkosten en 4/5 van het door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] verschuldigde griffierecht veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00;
- salaris advocaat €
1.107,00;
Totaal € 1.795,00 x 4/5 = € 1.436,00.
4.16.
[gedaagde sub 3] zal als de overwegend in ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van 1/5 van de door [eiseres] gemaakte dagvaardingskosten, 1/5 van de kosten griffierecht en 1/5 van de advocaatkosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 124,39;
- griffierecht € 688,00;
- salaris advocaat €
1.107,00;
Totaal € 1.919,39 x 1/5 = € 383,88.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 3] tot het verlenen van medewerking aan het finaliseren van het conceptrapport door [naam accountants] te [vestigingsplaats 3] , onder het verlenen van welke medewerking in ieder geval wordt verstaan het door [gedaagde sub 3] op eerste verzoek van [naam accountants] binnen de daartoe door [naam accountants] aangegeven termijn aanreiken van de door [naam accountants] gevraagde informatie aan [naam accountants] , zodat [naam accountants] het definitieve rapport aangaande de (intrinsieke) waarde van de aandelen van [eiseres] en [gedaagde sub 5] kan opmaken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 3] tot betaling aan [eiseres] van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1. te voldoen met een maximum van € 30.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 383,88;
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] begroot op € 1.436,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [3]

Voetnoten

1.Zie nummer 17 van de dagvaarding.
2.Zie nummer 12 van de pleitaantekeningen van [eiseres] .
3.type: MT