ECLI:NL:RBLIM:2024:4658

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
10954065 \ CV EXPL 24-1062
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van collegegeld door Zuyd Hogeschool

In deze zaak vordert Zuyd Hogeschool, gevestigd te Heerlen, betaling van collegegeld door de gedaagde partij, die zich had ingeschreven voor een opleiding voor de studiejaren 2018/2019 en 2019/2020. Het collegegeld werd in termijnen geïncasseerd, maar deze betalingen werden telkens gestorneerd. Zuyd Hogeschool vordert een totaalbedrag van € 1.395,41, bestaande uit een hoofdsom van € 1.846,82, wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, na aftrek van een eerder betaald bedrag van € 1.000,00. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar heeft niet betwist dat zij collegegeld verschuldigd is voor de genoemde studiejaren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft betwist dat zij stond ingeschreven en dat zij collegegeld verschuldigd is. De kantonrechter oordeelt dat Zuyd Hogeschool niet verplicht was om een betalingsregeling met de gedaagde te treffen en dat de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde geen invloed hebben op haar betalingsverplichting. De vordering van Zuyd Hogeschool wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, die voldoen aan de wettelijke eisen. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 975,35.

Het vonnis is uitgesproken op 17 juli 2024 door mr. P.H.M. Kuster en is uitvoerbaar bij voorraad. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en de overige vorderingen worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10954065 \ CV EXPL 24-1062
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
STICHTING ZUYD HOGESCHOOL,
te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen: Zuyd Hogeschool,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, vast dat [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor een opleiding bij Zuyd Hogeschool, studiejaren 2018/2019 en 2019/2020. Het daarvoor verschuldigde collegegeld werd in termijnen automatisch geïncasseerd, maar daarna telkens gestorneerd.
2.2.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert Zuyd Hogeschool bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.395,41, bestaande uit € 1.846,82 aan hoofdsom, € 213,40 aan vervallen wettelijke rente, € 335,19 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, minus het door [gedaagde] betaalde bedrag van in totaal € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 1.846,82 vanaf 22 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Zuyd Hogeschool heeft het door [gedaagde] betaalde bedrag conform art. 6:44 lid 1 BW eerst in mindering doen strekken op de kosten en de verschenen rente en daarna op de hoofdsom. Het bedrag dat zij nu vordert, betreft het restant hoofdsom.
2.3.
Zuyd Hogeschool legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] , ondanks aanmaning, in gebreke is gebleven met betaling van een deel van het collegegeld.
2.4.
[gedaagde] voert verweer.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 7.43 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verder WHW, is de student verplicht collegegeld te betalen voor elk studiejaar dat de student bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij stond ingeschreven voor het studiejaar 2018/2019 en 2019/2020 en over die periode collegegeld verschuldigd is. Evenmin heeft zij de hoogte van het gevorderde collegegeld betwist.
3.2.
Voor wat betreft het niet treffen van een betalingsregeling merkt de kantonrechter op dat op Zuyd Hogeschool niet de wettelijke plicht rustte om met [gedaagde] de door haar voorgestane regeling te treffen.
3.3.
Voor wat betreft het overige verweer moet de kantonrechter vaststellen dat betalingsonmacht aan de zijde van [gedaagde] niet aan toewijzing van de vordering in de weg kan staan. Met de door [gedaagde] geschetste persoonlijke situatie kan evenmin rekening worden gehouden. Het betreffen omstandigheden die voor rekening en risico van [gedaagde] komen en die doen aan haar betalingsverplichting jegens Zuyd Hogeschool niet af.
3.4.
Het vorenstaande betekent dat het gevorderde collegegeld (het restant hoofdsom) kan worden toegewezen. De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed. De tot 22 januari 2024 vervallen rente is al voldaan zoals hiervoor onder 2.2 vermeld. De vanaf die datum vervallen rente zal worden toegewezen over het restant van de hoofdsom en niet, zoals gevorderd, over de oorspronkelijke hoofdsom. Over het reeds betaalde bedrag lijdt Zuyd Hogeschool immers geen renteschade meer.
3.5.
Zuyd Hogeschool maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. De door Zuyd Hogeschool aan [gedaagde] verstuurde aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] nog driemaal € 25,00 heeft betaald. De kantonrechter gaat ervan uit dat Zuyd Hogeschool bij de executie van dit vonnis en in de berekening van de lopende rente deze betalingen correct verwerkt.
3.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Zuyd Hogeschool. De kosten aan de zijde van Zuyd Hogeschool worden aldus tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 137,35
- nakosten € 102,00
- griffierecht € 328,00
- salaris gemachtigde €
408,00(2 punten x tarief € 204,00)
Totaal € 975,35

4.De beslissing

4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zuyd Hogeschool te betalen een bedrag van
€ 1.395,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 22 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Zuyd Hogeschool tot dit vonnis vastgesteld op € 975,35,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
CJ