Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 14.166,67 (één maand aan overeenkomen huur) worden gerekend. Dat dit bedrag “ook zou moeten worden geïndexeerd”, zoals op de mondelinge behandeling is opgeworpen, wordt ook gepasseerd als te vaag en ongespecificeerd. Het lag op de weg van [eiser] om concreet en onderbouwd te stellen van welk bedrag volgens hem zou moeten worden uitgegaan.
€ 150.000,00 heeft gekost. De € 87.611,12 aan gevorderde verbouwingskosten zijn enkel de kosten, zoals gespecificeerd in productie 8.1 bij dagvaarding, die gemaakt zijn ter uitvoering van de wensen van LBLS. [eiser] stelt zelf geen belang te hebben bij de aanpassingen die speciaal zijn uitgevoerd voor LBLS. Voorheen zat in het gehuurde ook een kledingwinkel en de aanpassingen die aan het gehuurde zijn uitgevoerd zijn aldus [eiser] uitsluitend uitgevoerd in het kader van de realisering de wensen van LBLS. Zo kwamen onder andere de houten balken in de plafond in het zicht en tussen deze balken moesten brandvrije plafonds geplaatst worden, hetgeen kostbaar was. LBLS heeft ook aangegeven wat gestuukt moest worden en op wens van LBLS werd ook een nieuwe vloer gelegd. Ook de nieuwe pui was uitgekozen door LBLS. Tevens is de elektriciteit aangelegd op wens van LBLS. De door LBLS uitgekozen trap is door [eiser] geannuleerd en dus niet geplaatst in het gehuurde. [eiser] stelt de werkzaamheden te hebben laten uitvoeren met het idee dat LBLS tien jaar het pand zou gaan huren. [eiser] stelt dat de aanpassingen niet nodig waren geweest voor de nieuwe huurder en dat de nieuwe huurder liever had gezien dat het gehuurde volledig kaal was opgeleverd. De nieuwe huurder heeft aldus [eiser] dan ook een aantal aanpassingen in het gehuurde uitgevoerd, zoals kleine aanpassingen aan de pui.
Anders dan LBLS stelt is de strekking van boetebedingen niet alleen om een prikkel tot nakoming te zijn. Overeengekomen boetes kunnen ook een punitief karakter hebben of een vorm van gefixeerde schadevergoeding zijn. [eiser] heeft voldoende uitgelegd dat de boete in artikel 5.1. van de algemene bepalingen (ook) bedoeld is als vergoeding voor het risico van leegstand. Wat betreft de afweging van het belang van [eiser] om aanspraak te maken op deze contractuele boete en het belang van LBLS, merkt de kantonrechter op dat belang van [eiser] zonder meer prevaleert. In het onderhavige geval is sprake van een verhuurder die in de veronderstelling verkeerde dat hij gedurende minstens vijf jaar zijn bedrijfsruimte had verhuurd en nog geen maand voor de aanvangsdatum van de huurovereenkomst wordt geconfronteerd met de mededeling dat de huurder de overeenkomst niet gaat nakomen, onder vermelding van een reden die geheel buiten de risicosfeer van de verhuurder ligt. Vervolgens geeft de huurder maandenlang niet thuis als de verhuurder hem vraagt om tot een oplossing te komen of om in ieder geval eraan mee te werken dat hij de bedrijfsruimte aan een ander kan verhuren. Dat [eiser] erin is geslaagd om een nieuwe huurder te vinden en zo zijn schade heeft weten te beperken, is voor LBLS al een meevaller, nu de door haar te betalen schadevergoeding daardoor zeer laag is, zoals in het bovenstaande is gebleken. Zij hoeft daarvan niet nog meer te profiteren.
€ 812,00(2,00 punten × € 406,00)