ECLI:NL:RBLIM:2024:4605

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 3428 en ROE 24 / 3427
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing van multifunctioneel centrum

Op 19 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een omgevingsvergunning voor de verbouwing van MFA De Paort. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas voor de inpandige verbouwing van het hoofdgebouw en de uitbreiding van het gebouw. Verzoekster, die een bed & breakfast exploiteert in de nabijheid, vreesde voor geluidsoverlast door de verbouwing en had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning terecht was verleend, omdat de activiteiten die in de uitbreiding zouden plaatsvinden geen verband hielden met de afwijking van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat geluidsoverlast geen rol kon spelen bij de beoordeling van de ruimtelijke ordening in deze context. Het beroep van verzoekster werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Wabo, die voor de aanvraag van toepassing was, niet voorzag in de mogelijkheid om een duidelijker geluidsvoorschrift vast te stellen dat niet samenhing met de gevraagde omgevingsvergunning. De uitspraak bevestigde dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat verzoekster geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 24/3428 (vovo) en ROE 24/3427 (beroep)

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. A.A.M. van Hoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder,
(gemachtigde: mr. R.A.H.M van der Steen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] , gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het beroep en verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het verbouwen van [naam] aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het bestreden besluit van
5 juni 2024 aan vergunninghoudster verleend.
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, [naam] en
[naam] , vennoten van verzoekster, de gemachtigde van verweerder en [naam] ,
[naam] en [naam] , namens vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Op de onderhavige locatie is het [naam] gelegen dat eigendom is van de gemeente Peel en Maas. In dit gemeenschapshuis is een zaal met bijbehorende voorzieningen zoals een bar, een keuken en toiletten aanwezig. Omdat vergunninghoudster die dit gemeenschapshuis exploiteert, het wil verbouwen en uitbreiden zodat de multifunctionele functie kan worden uitgebreid en kan worden gebruikt door inwoners en verschillende verenigingen uit [plaats] , heeft vergunninghoudster op
1 augustus 2023 de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag voorziet in het inpandig verbouwen van het hoofdgebouw (het gemeenschapshuis) en een uitbreiding aan de westkant van dit hoofdgebouw. Voor de uitbreiding wordt de bestaande aanbouw met een oppervlakte van 79 m2 gesloopt. In deze aanbouw is een portaal met een aantal bergingen en een toiletblok aanwezig. De uitbreiding van het hoofdgebouw, die uit twee bouwlagen (kelder en begane grond) bestaat, heeft een oppervlakte van 195 m2 waardoor het bebouwd oppervlak per saldo met 116 m2 toeneemt. In de beoogde situatie (inpandige verbouwing en uitbreiding) zal in het multifunctioneel centrum onder andere een bibliotheek, een VVV-punt, een aantal ontmoetingsplekken, multifunctionele ruimtes en zalen worden gevestigd.
3. De vennoten van verzoekster exploiteren een bed & breakfast in het naastgelegen pand aan de [adres] in [plaats] en wonen in de bovenwoning van dit pand.
4. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan ‘Kernen Kessel en Kessel
Eik’, omdat de beoogde uitbreiding van het hoofdgebouw, die gelegen is op de gronden met de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Groen’, in strijd is met zowel de bouw- als gebruiksregels van deze bestemmingen. Voor deze uitbreiding heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), te weten ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. Voor de inpandige verbouwing van het hoofdgebouw heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Verweerder heeft voor het strijdig gebruik met het bestemmingsplan toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór
1 januari 2024, dus van toepassing blijft op deze zaak.
6. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster tegen de verleende omgevingsvergunning. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Inleiding
7. De voorzieningenrechter overweegt dat het pand van verzoekster en vergunninghoudster een voormalig gemeentehuis is en dat dit gemeentehuis in twee panden is gesplitst met doorlopende betonvloeren en een steensmuur. Verzoekster en vergunninghoudster zijn dus buren van elkaar zijn. Op zitting hebben de vennoten van verzoekster aangegeven dat zij de verbouwing steunen, maar dat zij veel geluidsoverlast ervaren die afkomstig is van het pand van vergunninghoudster. Ondanks de ervaren geluidsoverlast hebben zij niet om handhaving verzocht, omdat zij hoopten in samenspraak met de gemeente en vergunninghoudster tot een oplossing te komen voor de langdurige geluidsoverlast. De voorzieningenrechter hecht eraan om op te merken dat uit de geluidsmetingen blijkt dat de vennoten inderdaad veel geluidsoverlast ondervinden. Betoogd zou kunnen worden dat de vennoten wisten dat ze naast een gemeenschapshuis gingen wonen, en dat daarvan mogelijk geluidhinder zou worden ervaren. Tegelijk wijst de voorzieningenrechter erop dat er grenzen zijn aan wat van de vennoten aan acceptatie mag worden verwacht.
Is het bestreden besluit onrechtmatig?
8. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit wat betreft geluid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe stelt verzoekster dat verweerder het geluidsonderzoek van [naam] van 22 december 2023 niet ten grondslag aan het bestreden besluit mocht leggen. Voor de onderbouwing daarvan verwijst verzoekster naar een geluidsonderzoek van [naam] van 6 april 2023 waarin wordt aangegeven dat vergaande maatregelen aan de zaal nodig zijn om de zaal geschikt te maken voor hogere geluidsniveaus. Volgens verzoekster heeft verweerder er niet voor gekozen om verdere maatregelen te laten treffen. Daarbij voert verzoekster nog aan dat uit dat geluidsonderzoek volgt dat een betrouwbare meting niet mogelijk was en dit betekent volgens verzoekster dat dit onderzoek onvolledig en daarmee ondeugdelijk is. Verweerder mocht dat onderzoek dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst verzoekster ook naar een geluidsonderzoek van [naam] van 30 november 2023 waarin geconcludeerd is dat uit de meetresultaten blijkt dat er veelvuldig sprake is van overschrijding van de grenswaarden en een logboek van 22 januari 2024 met daarin geluidsmetingen. Ook verwijst verzoekster naar het inspectierapport van 26 november 2023 van een toezichthouder van de gemeente. Daaruit blijkt dat het pand niet aan de daaraan gestelde normen voldoet. Verder verwijst verzoekster naar een second opinion van [naam] van 14 mei 2024 over de geluidsonderzoeken. Uit de conclusies van [naam] blijkt onder meer dat in de akoestische onderzoeken die HMB heeft uitgevoerd geen rekening is gehouden met gelijktijdige effecten, wanneer meerdere activiteiten ter plaatse plaatsvinden, dat verweerder strengere maatwerkvoorschriften aan het bestreden besluit had moeten verbinden en dat verweerder bij de verlening van het bestreden besluit had moeten nagaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om geluidsoverlast te voorkomen. Verder voert verzoekster aan dat de voorschriften die aan het bestreden besluit zijn verbonden niet deugdelijk zijn.
De activiteit ‘bouwen’ (inpandige verbouwing hoofdgebouw)
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekster geluidsoverlast ervaart door het gebruik van de zalen die zich in het pand bevinden waar de inpandige verbouwing plaatsvindt. Voor deze inpandige verbouwing is alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verleend. Verzoekster heeft niet betwist dat naast deze activiteit ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo nodig is. Dit betekent dat verweerder bij de beoordeling of een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moet worden verleend niet mag betrekken of geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat is alleen bij de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
8.2.
Als verweerder een aanvraag voor een bouwactiviteit ontvangt, dan moet verweerder het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dat wil zeggen dat verweerder moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen en als de weigeringsgronden niet van toepassing zijn, dan moet de gevraagde vergunning worden verleend. Een van de weigeringsgronden betreft strijdigheid met het Bouwbesluit 2012. Verzoekster betwist dat het bestreden besluit voor de inpandige verbouwing voldoet aan artikel 3.16 van het Bouwbesluit 2012.
8.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3.16 van het Bouwbesluit 2012 ziet op nieuwbouw. Het gaat bij de inpandige verbouwing niet om nieuwbouw, maar om verbouw. In artikel 3.18 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Dat wil zeggen dat de geluidsbelasting van na de verbouwing niet slechter mag zijn dan de geluidsbelasting voor de verbouwing.
8.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het geluidsrapport van 24 februari 2022 dat [naam] in opdracht van verweerder heeft uitgevoerd het volgende is geconcludeerd.
“Uit de meetresultaten blijkt dat in [naam] in de huidige situatie de in onderstaande tabel
opgenomen de geluidniveaus toelaatbaar zijn, opdat in de slaapkamer van de woning verzoekster nog juist aan de geldende geluideisen wordt voldaan. De onderliggende slaapkamer van de bed and breakfast geldt formeel niet als geluidgevoelige ruimte, waardoor de eisen uit het Activiteitenbesluit hierop niet van toepassing zijn. Uit de meetresultaten blijkt verder dat in de zaal een lager geluidniveau is toegestaan dan het uitgangspunt uit eerdere onderzoeken. De overschrijding wordt in hoofdzaak veroorzaakt door externe geluidoverdracht via de oostgevel van de zaal, en in mindere mate door interne overdracht via de woningscheidende constructiedelen.
Het is bovendien de vraag in hoeverre het uitgangspunt voor de zaal dat oorspronkelijk in
2005 is genomen nog stand kan houden. Een muziekgeluidniveau van 85 dB(A) SPS lijkt naar huidige begrippen onvoldoende voor de exploitatie van een dergelijke zaal. In de NSG-richtlijn ‘muziekspectra in horecabedrijven’ wordt voor een ‘cultureel centrum’ een binnenniveau geadviseerd van 85 tot 100 dB(A) volgens het dance-spectrum.
Deze constatering kan ook de overlast die ondervonden wordt door de B&B verklaren. Indien immers in de huidige situatie al niveaus worden gehaald zoals tegenwoordig gangbaar, dan zal het geluidniveau in de bovenwoning ver boven de norm liggen. Ter indicatie: bij een geluidniveau in de zaal van 95 dB(A, dance) treedt in de slaapkamer van de woning een binnenniveau op van 33 dB(A), oftewel een overschrijding van 18 dB.
Om te kunnen voldoen aan het oorspronkelijke uitgangspunt (85 dB(A) SPS) zullen maatregelen nodig zijn in de oostgevel van de zaal. Om de zaal geschikt te maken voor hogere geluidniveaus overeenkomstig de NSG-richtlijn zijn vergaande maatregelen nodig aan de zaal. In dat geval zal voor de zaal een volledige doos-in-doos-constructie nodig zijn, danwel een volledige bouwkundige ontkoppeling tussen belde bouwdelen [adres] en [adres] .”
8.5.
In het geluidsrapport van 6 april 2023 van HMB dat eveneens in opdracht van verweerder is opgesteld, wordt de conclusie van het voorgaande geluidsonderzoek bevestigd en daarbij het volgende toegevoegd: “De geluidwering van de kozijnen in de oostgevel van de zaal is wezenlijk toegenomen. (...) In grote lijnen is bij het
popmuziekspectrum een verbetering zichtbaar van 10 tot 15 dB(A) ten opzichte van de oude
situatie.”
8.6.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in het geluidsrapport van 22 december 2023 van [naam] , dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, het volgende is geconcludeerd.
“In het kader van de Wet ruimtelijke ordening wordt geconcludeerd dat de beoogde wijziging van de inrichting vanuit akoestisch oogpunt mogelijk is. Een acceptabel woon-en leefklimaat in de omgeving is gewaarborgd.
In het kader van het Activiteitenbesluit kan bij de aangevraagde bedrijfsvoering aan alle geldende geluideisen worden voldaan.
Uit het onderzoek volgt dat de inrichting vanuit akoestisch oogpunt alleszins inpasbaar is in de lokale omgeving. Aanvullende geluidreducerende maatregelen zijn niet nodig.”
8.7.
De voorzieningenrechter leidt uit deze geluidsonderzoeken af dat 85 dB(A) het rechtens verkregen niveau is. Partijen hebben dit ter zitting niet betwist. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de geluidsonderzoeken af dat het voor vergunninghoudster op zichzelf mogelijk moet zijn om aan deze geluidsnorm te voldoen, ook na de verbouwing. Dat het daarvoor nodig is om de exploitatie aan te passen, acht de voorzieningenrechter echter niet uitgesloten, nu in het geluidsrapport van 22 februari 2022 is vermeld dat voor een ‘cultureel centrum’ een binnenniveau van 85 tot 100 dB(A) volgens het dance-spectrum wordt geadviseerd. Dat is echter een kwestie voor vergunninghoudster en geen reden voor vernietiging: het bouwplan is niet in strijd met artikel 3.16 van het Bouwbesluit 2012, zodat er geen grond voor weigering van de vergunning kan worden ontleend aan artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
De activiteit ‘strijdig gebruik’ (uitbreiding hoofdgebouw)
8.8.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of het besluit voldoende gemotiveerd is en of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.9.
Op zitting hebben de vennoten namens verzoekster aangegeven dat zij als gevolg van de uitbreiding van het hoofdgebouw geluidsoverlast zullen ervaren. Op dit moment hebben zij geluidsoverlast van het bestaande hoofdgebouw en niet de uitbreiding daarvan. De voorzieningenrechter overweegt dat de strijdigheid met het bestemmingsplan ziet op de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Groen’. De activiteiten die in de uitbreiding van het hoofdgebouw zullen plaatsvinden en waarvan zij geluidsoverlast vrezen, hebben geen verband met de afwijking van het bestemmingsplan met de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Groen’. Om die reden kan geluid geen rol spelen bij de afweging van een goede ruimtelijke ordening. Dat verweerder in het bestreden onverplicht het aspect geluid bij die afweging heeft betrokken, maakt niet dat het voor de voorzieningenrechter reden zou zijn om dat besluit onjuist te achten.
Geluidsvoorschrift in het bestreden besluit
8.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder aan de verleende omgevingsvergunning het volgende voorschrift heeft verbonden bij de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
“Voorschriften geluid
De uitgangspunten inclusief uitkomsten die zijn aangegeven in het document ‘DVERG Akoestische rapportage ontvangst d.d. 22 december 2023’ dienen middels twee tussenmetingen te worden gecontroleerd.
Dit is op het moment nadat het inpandige balkon is gesloopt en na oplevering van de ruwbouw (zie de nog in te dienen documenten onder bijlage 1).
Eventuele bevindingen na deze metingen, die invloed hebben op de uitkomsten van het akoestisch rapport, dienen middels akoetische maatregelen in het werk te worden aangepast.”
8.11.
Dit geluidsvoorschrift heeft geen betrekking op de wijze waarop de verbouwing wordt uitgevoerd en ook geen betrekking op de uitbreiding van het hoofdgebouw. Het geluidvoorschrift is opgenomen, zoals verweerder op zitting heeft bevestigd, om de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer goed te kunnen beoordelen. Verweerder wil namelijk afhankelijk van de uitkomst van de metingen een maatwerkvoorschrift vaststellen ter voorkomen of beperking van de geluidhinder die in de oude situatie al wordt ervaren. Tussen partijen is niet in geschil of verweerder de omgevingsvergunning als aanleiding mocht gebruiken om de geluidmetingen voor te schrijven. Alleen is in geschil of het vastgestelde voorschrift voldoende concreet en toereikend is.
8.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vastgestelde voorschrift inderdaad onvoldoende concreet en ontoereikend is. Er zijn namelijk geen specificaties waaraan de geluidmetingen moeten voldoen en in de praktijk is al gebleken dat de eerste geluidmeting (na sloop van het balkon) geen representatieve meting zou opleveren, om welke reden de eerste geluidmeting is uitgesteld. Niettemin ziet de voorzieningenrechter geen reden om dit geluidsvoorschrift te vernietigen, omdat vernietiging verzoekster in een slechtere positie zou brengen dan waarin ze nu is. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat er geen grondslag is om verweerder de opdracht te geven om een duidelijker voorschrift vast te stellen dat niet samenhangt met de gevraagde omgevingsvergunning, omdat de Wabo in die mogelijkheid niet voorziet. Om dezelfde reden is er geen grondslag om zelf te voorzien door een dergelijk voorschrift aan de vergunning te verbinden. Dit betekent dat de voorzieningenrechter vanwege het verbod van reformatio in peius vernietiging van het bestreden besluit achterwege laat. Het voorschrift blijft dus in stand.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 19 juli 2024
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 juli 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.