Beoordeling door de rechtbank
4. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
5. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een vvgb niet nodig is, omdat de raad reeds voor het bestreden besluit een lijst had opgesteld van projecten en zaken waarvoor geen vvgb vereist was. Op grond van die lijst was geen vvgb nodig, omdat het bouwplan voorkwam op de lijst van regionale woningbouwplannen. Het feit dat de lijst van regionale woningbouwplannen op enig moment door tijdsverloop is vervallen maakt niet dat daarmee alsnog een vvgb moet worden afgegeven.
8. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de raad op 24 februari 2022 heeft besloten om geen vvgb af te geven voor de aangevraagde omgevingsvergunning. Gelet op artikel 2.20a van de Wabo betekent dit dat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo moet worden geweigerd. In het verweerschrift stelt verweerder dat eiseres geen beroep meer kon doen op de lijst van categorieën van gevallen waarin een vvgb niet is vereist van 7 oktober 2010 (hierna: de lijst), omdat de verwijzing in de lijst naar de Regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek (hierna: Woonmilieuvisie) achterhaald was. Immers, door de raad is in 2016 nieuw woonbeleid vastgesteld in de vorm van de Structuurvisie Wonen Limburg-Zuid (hierna: de Structuurvisie). Om die reden is de raad op 7 mei 2021 alsnog in de gelegenheid gesteld om een vvgb af te geven voor de aangevraagde omgevingsvergunning. De raad heeft vervolgens besloten de vvgb te weigeren, waarop verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning eveneens heeft geweigerd.
9. In artikel 2.20a van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, de omgevingsvergunning voor die activiteit wordt geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
10. In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
11. In artikel 6.5, eerste lid, van het Bor is bepaald dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet wordt verleend dan nadat de raad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
12. In artikel 6.5, tweede lid, van het Bor is bepaald dat de verklaring slechts kan worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening. In het derde lid van artikel 6.5 van het Bor is bepaald dat de raad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
13. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2106, dat de rechtmatigheid van het besluit omtrent de vvgb wordt getoetst in het kader van het beroep tegen het besluit inzake de omgevingsvergunning. Indien het besluit omtrent de vvgb onrechtmatig moet worden geacht, heeft verweerder zich bij het weigeren van de omgevingsvergunning niet op het besluit van de raad mogen baseren. De rechtbank oordeelt niet zelf of de weigering een vvgb af te geven is gebaseerd op strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad redelijkerwijs heeft kunnen besluiten de verklaring te weigeren. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de verklaring te dienen doelen. Wanneer de raad een vvgb heeft geweigerd voor de activiteiten, kan verweerder niets anders doen dan daarvoor vervolgens omgevingsvergunning weigeren. In artikel 2.20a van de Wabo is immers bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een vvgb is vereist, de omgevingsvergunning voor die activiteit wordt geweigerd indien de verklaring is geweigerd. 14. In de door de raad op 7 oktober 2010 vastgestelde lijst is onder b bepaald dat geen vvgb is vereist voor het bouwen van een of meerdere woningen, met daaraan inherente voorzieningen, passend binnen de Woonmilieuvisie.
15. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat het bouwplan waarvoor eiseres de aanvraag heeft ingediend, passend was binnen de Woonmilieuvisie. Evenmin is betwist dat de Woonmilieuvisie is vervallen met het vaststellen van de Structuurvisie op 9 november 2016. Dit heeft echter niet geleid tot aanpassing van de lijst. Nu de Woonmilieuvisie was vervallen ten tijde van de weigering van de vvgb, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat aan het bepaalde onder b op de lijst op dat moment geen betekenis meer toekwam. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit het bouwplan niet viel onder één van de categorieën op de lijst. Dit betekent dat, anders dan eiseres heeft betoogd, een vvgb was vereist.
Mocht de raad de vvgb weigeren?
16. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de raad, gelet op het hiervoor opgenomen toetsingskader, mocht besluiten de vvgb te weigeren. Indien de rechtbank van oordeel is dat de door de raad geweigerde vvgb rechtmatig is, is er, gelet op artikel 2.20a van de Wabo, geen ruimte meer voor de rechtbank om te toetsen of verweerder de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mocht weigeren. De rechtbank zal dan ook aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden beoordelen of de raad mocht besluiten de vvgb te weigeren.
17. Volgens eiseres is het bouwplan niet in strijd met het gemeentelijk woonbeleid, omdat de bouwlocatie zich bevindt binnen de bebouwde kom op korte afstand van het centrum van Sittard. Er is geen gepubliceerd beleid dat erop neerkomt dat op dergelijke locaties geen woningbouw meer is toegestaan. Daarnaast heeft verweerder in de afgelopen periode medewerking verleend aan tal van bouwinitiatieven buiten het centrum, zoals realisatie van woningen in het gebied De Haese, aldus eiseres.
18. In de weigering van de vvgb is gesteld dat het bouwplan niet passend in binnen het gemeentelijk woonbeleid, omdat het uitgangspunt van de gemeente is dat inbreiding in het centrum boven uitbreiding aan de randen van het centrum gaat. Daarmee moet voorkomen worden dat binnensteden verpauperen door leegstand van kantoren en winkelpanden. Deze transformatieopgave heeft prioriteit boven het toevoegen van woningen elders. In het verweerschrift is vermeld dat het bouwplan niet past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie dat voorrang wordt gegeven aan plannen die uitgaan van inbreiding, waar bestaand vastgoed wordt hergebruikt en plannen die bijdragen aan het versterken van bestaande (centrum)gebieden.
19. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiseres heeft gesteld, de vaststelling van de Structuurvisie door verweerder bekend is gemaakt (Gemeenteblad 2016, 169706). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad terecht overwogen dat het bouwplan niet past binnen de Structuurvisie, omdat dit geen inbreiding maar uitbreiding aan de rand van het centrum betreft. Dat het bouwplan wel op korte afstand van het centrum ligt, zoals eiseres stelt, doet daar niet aan af. Gesteld noch gebleken is dat de door eiseres genoemde, wel vergunde bouwplannen op locaties gesitueerd zijn die vergelijkbaar zijn met de locatie van het bouwplan van eiseres.
20. Eiseres stelt dat het aanleggen van de zonneweide uitgebreid is besproken met ambtenaren en omarmd werd. Daarbij komt dat de zonneweide wordt aangelegd op een strook grond die onbruikbaar is voor andere doeleinden en dat voorzien wordt in een landschappelijke inpassing, waardoor de zonnepanelen volgens eiseres niet zichtbaar zijn vanuit de begane grond van de woningen. De stelling van de raad dat zonneweides mogelijk hinder kunnen veroorzaken door lichtinval en reflectie, is volgens eiseres niet nader onderbouwd, althans niet aannemelijk is gemaakt dat dit het geval zou zijn bij onderhavige zonneweide. Voorts stelt eiseres dat als de zonneweide inderdaad onaanvaardbaar zou zijn in de ogen van de raad, eiseres in de gelegenheid had moeten zijn gesteld om de aanvraag aan te passen.
21. In de weigering van de vvgb is opgenomen dat het bouwplan niet voldoet aan het raadsstandpunt op welke locaties zonneweides mogen komen. Tevens volgt de raad het uitgangspunt van de Regionale Energie Strategie (RES) en de zonneladder, waarin is opgenomen dat eerst beschikbare daken aangewend dienen te worden en zonneweides in principe niet toegestaan worden op agrarische gronden. Daarnaast kunnen zonneweides mogelijk hinder veroorzaken in de vorm van lichtinval/reflectie, waarmee in de planvorming onvoldoende rekening is gehouden, aldus de raad.
22. De rechtbank is van oordeel dat hiermee in voldoende mate is gemotiveerd dat de zonneweide niet voldoet aan de RES en zonneladder, alsmede niet is aangewezen door de raad als locatie voor zonneweides. Daarbij wijst de rechtbank er op dat eiseres niet heeft geconcretiseerd hoe aanpassing van het bouwplan zou hebben kunnen leiden tot een andere conclusie. Dat het perceel verder onbruikbaar zou zijn, zoals eiseres stelt, is niet relevant. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat een eerder gegeven positief ambtelijk advies de raad beperkte in zijn besluitvorming.
23. Vervolgens stelt eiseres dat de stellingen dat het bouwplan te hoog en fors is, merkwaardig aandoen, omdat het voorheen vigerende bestemmingsplan “Overhoven” voorzag in een bebouwingsmogelijkheid van 20 meter en de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit (hierna: de adviescommissie) het bouwplan heeft goedgekeurd. In het bestreden besluit ontbreekt een motivering waarom de raad op dit punt afwijkt van de adviescommissie.
24. De raad acht het niet wenselijk dat de beoogde bebouwing 22 meter wordt, in plaats van de onder het oude bestemmingsplan toegestane 20 meter. Hiermee wordt het bouwplan stedenbouwkundig als te groot en te massaal gekwalificeerd. Dit mede gelet op het feit dat naast het appartementencomplex, buiten het aangewezen gebied, nog ruimtebeslag wordt gelegd ten behoeve van parkeerplaatsen en een zonneweide. De uitstraling naar de omgeving toe is verder te fors volgens de raad. Dit mede gelet op aanpalende bebouwing (naastgelegen woningen en de verhouding tot het bestaande appartementencomplex) en het feit dat het de entree richting het centrum is. Dit zorgt tevens voor een inbreuk op de privacy van de naastgelegen woningen
.Daarbij wordt door de raad opgemerkt dat in algemene zin de locatie tussen de Rijksweg en het spoor niet wordt gezien als een geschikte locatie voor woningbouw/hoogbouw. Ook het verdwijnen van de groenvoorziening (bufferzone) naast het spoor wordt als een onwenselijke ontwikkeling gezien.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad zich, gelet op bovenstaande motivering, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan stedenbouwkundig geen gewenste ontwikkeling is. Hierbij merkt de rechtbank op dat de raad niet gebonden is aan het advies van de adviescommissie, nog daargelaten dat de adviescommissie enkel heeft geadviseerd over de redelijke eisen van welstand en niet over de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan.
26. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat het bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen, omdat niet in geschil is dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein). De, zonder onderbouwing, door de raad uitgesproken vrees dat de parkeerplaatsen worden verhuurd of verkocht en dat daardoor alsnog geparkeerd gaat worden in de openbare ruimte mist volgens eiseres iedere grondslag.
27. De raad stelt dat het bouwplan mogelijk tot parkeerproblemen leidt. De beoogde parkeerplaatsen worden niet op het aangewezen terrein voor woningbouw gerealiseerd, maar zijn gesitueerd in het agrarische gebied. Daardoor vindt er feitelijk een uitbreiding van de woonfunctie plaats waar parkeren onderdeel van dient te zijn. Het bouwplan met de parkeergelegenheid kan mogelijk leiden tot verkeeronveilige situaties. Dit mede in relatie tot de aanwezige fietstunnel.
28. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat de parkeerplaatsen niet op het aangewezen terrein voor woningbouw worden gerealiseerd, maar in het agrarische gebied. Gelet hierop stelt de raad niet ten onrechte dat hierdoor feitelijk een uitbreiding van de woonfunctie plaatsvindt. Voorts acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat het bouwplan met de parkeergelegenheid een negatieve impact heeft op de verkeersveiligheid in de directe omgeving.
29. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering door de raad van de vvgb niet rechtmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig in verhouding tot de met de verlening van de vvgb te dienen doelen.