ECLI:NL:RBLIM:2024:4481

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/03/312832 / HA ZA 22-578
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering wegens ernstige schending van waarheids- en volledigheidsplicht in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Limburg op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SWAPSCHADE B.V. en de coöperatie COOPERATIEVE RABOBANK U.A. De eisende partij, vertegenwoordigd door SWAPSCHADE B.V., vorderde onder andere schadevergoeding van de bank wegens vermeende onrechtmatige advisering met betrekking tot een renteswap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], in 2001 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en in juli 2008 een renteswap met de bank zijn aangegaan. Het geschil ontstond omdat eisers meenden dat de bank hen onjuist had geadviseerd en dat een rentecap een beter alternatief was geweest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat SWAPSCHADE niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij in ernstige mate de waarheids- en volledigheidsplicht heeft geschonden zoals bedoeld in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat eisers onware feiten hebben gesteld en relevante feiten hebben verzwegen die van belang waren voor de beslissing. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schending van deze verplichting zo ernstig was dat een niet-ontvankelijkverklaring de enige passende reactie was. Daarnaast is SWAPSCHADE veroordeeld in de proceskosten van de bank, die zijn begroot op € 2.518,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/312832 / HA ZA 22-578
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWAPSCHADE B.V.,
gevestigd te Naarden,
hierna: Swapschade,
optredend als procesgevolmachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats]
hierna: tezamen eisers dan wel afzonderlijk [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] ,
advocaat mr. A.J.R. Oude Middendorp te Almelo,
tegen
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
hierna: de bank,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, de daarvan opgemaakte zittingsaantekeningen van de griffier en de daar overgelegde spreekaantekeningen van respectievelijk mr. Oude Middendorp en mr. Boon (namens de bank).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn in 2001 in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
In juli 2008 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een overeenkomst met de bank gesloten strekkende tot een renteruil (hierna: de renteswap). Kort samengevat strekte de renteswap ertoe om een aan een onderliggende (en juridisch van de renteswap losstaande) lening verbonden variabele rente te ruilen voor een vaste rente. De renteswap had een looptijd van 10 jaar met een initiële hoofdsom van ruim € 1.000.000. De looptijd van de renteswap is inmiddels afgelopen; de renteswap is niet tussentijds beëindigd en partijen zijn hun verplichtingen uit de renteswap nagekomen.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan omdat – kort samengevat – eisers menen dat de bank destijds aan hen ten onrechte een renteswap heeft geadviseerd, terwijl een rentecap een beter alternatief was. Eisers willen dat de bank aan hen vergoedt het verschil tussen de door hen gedurende de looptijd betaalde vaste rente en de gedurende die looptijd lagere variabele rente, waartoe de bank niet bereid is.

3.Het geschil

3.1.
Swapschade vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
verklaart voor recht dat de bank in strijd met de bepalingen van de Wft en/of in strijd met het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en/of in strijd met de
bepalingen uit het BW Boek 7, artikel 401 en/of in strijd met de eisen van redelijkheid en
billijkheid, Boek 6 artikel 248, en/of in strijd met de Algemene Bank Voorwaarden artikel 2
heeft gehandeld en daarmee de op haar rustende zorgplicht jegens eisers heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld dan wel zodanig heeft gehandeld dat zij jegens eisers toerekenbaar is tekort geschoten;
Primair:
Door met eisers een swapcontract af te sluiten zonder eisers concreet te informeren over de
financiële risico’s die eisers zouden lopen door dit contract af te sluiten;
Subsidiair:
Door een swapcontract met een negatieve startwaarde waarde van € 22.345 met eisers af te
sluiten en hierover te zwijgen;
Meer subsidîair:
Door eisers onvoldoende voor te lichten over andere mogelijkheden tot beperking van hun
renterisico’s en eisers de gelegenheid te ontnemen een keuze te maken tussen verschillende
mogelijkheden om hun renterisico’s te beperken.
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
De bank te gelasten de schade, nader op te maken bij staat, en de wettelijke rente aan eisers te vergoeden vanaf datum aanvang van de kasstromen van het renteswapcontract dan wel vanaf een datum als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
De bank te gelasten tot vergoeding van de bij eisers gevallen kosten van deze procedure aan
haar te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en — voor het geval
voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt — te vermeerderen met de wettelijke
rente te rekenen vanaf meer bedoelde termijn voor voldoening, alsmede wegens nakosten
tot een bedrag van € 157, dan wel, indien van € 239.
3.2.
De bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de procesrechtelijke hoedanigheid van partijen

4.1.
Swapschade treedt krachtens volmacht op als formele procespartij voor [eiser 1] en [eiser 2] , die kwalificeren als de materiële procespartijen. Om die reden worden laatstgenoemden in dit vonnis aangeduid als eisers. Hetgeen in de procedure schriftelijk dan wel mondeling naar voren is gebracht door respectievelijk Swapschade en eisers, heeft te gelden als hetgeen in rechte naar voren is gebracht door de eisende partij als geheel bezien.
Aan de zijde van de bank doen zich in dit opzicht geen bijzonderheden voor.
de ontvankelijkheid
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat Swapschade niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat zij in ernstige mate de op haar rustende waarheids- en volledigheidsplicht als bedoeld in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft geschonden. Dit oordeel is gebaseerd op de hieronder staande overwegingen.
4.3.
Artikel 21 Rv luidt als volgt:

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
In deze procedure zijn door Swapschade en/of eisers onware feiten gesteld dan wel ware feiten verzwegen, die evident relevant zijn of zouden kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissing.
4.4.
Concreet gaat het om het volgende.
4.4.1.
In de dagvaarding (randnummers 3 en 4) is – zakelijk weergegeven - gesteld dat [eiser 1] van 2001 tot medio 2008 in maatschapsverband met een derde woonruimte heeft verhuurd, dat dit maatschapsverband in juni 2008 is ontbonden en dat daarna [eiser 1] en [eiser 2] de verhuur hebben overgenomen van het onroerend goed dat voorheen door de maatschap werd geëxploiteerd. Het onroerend goed wordt in de dagvaarding omschreven als “
enkele appartementen en studio’s in en nabij Geleen”.
In de dagvaarding (randnummer 16) is verder - zakelijk weergegeven - gesteld dat (bedoeld is kennelijk: ten tijde van het aangaan van de renteswap in geding) eisers nimmer van renteswaps hadden gehoord en daarover geen enkele kennis of ervaring hadden.
4.4.2.
In de conclusie van antwoord (randnummers 3 tot en met 9) heeft de bank gesteld (kort en zakelijk samengevat) dat (a) [eiser 1] zich al vele jaren bezighoudt met het ontwikkelen en exploiteren van vastgoed voor de particuliere markt, dat (b) sprake is geweest van financiering door de bank van de vastgoedportefeuille van de (ook door eisers genoemde) maatschap en – na ontvlechting daarvan – de vastgoedportefeuille van [eiser 1] en [eiser 2] , (c) bij welke opeenvolgende financieringen bij twee eerdere gelegenheden in respectievelijk 2006 en 2008 door [eiser 1] een renteswap is afgesloten, zodat (d) de renteswap in geschil moet worden aangemerkt als de derde. In het verlengde hiervan heeft de bank (in de randnummers 254 en 255) gewezen op de omstandigheid dat [eiser 1] niet alleen een aanzienlijke vastgoedportefeuille had gebouwd maar ook vanuit zijn eigen vennootschappen onderhoudt in renovatiewerkzaamheden aan het vastgoed verzorgde. De bank kwalificeert [eiser 1] – evenals eisers dat doen – niet als een professionele belegger in de zin van de Wft, maar – anders dan eisers - wel als een ervaren ondernemer en vastgoedbelegger die al jarenlang actief was in de vastgoedbranche en in dat kader veelvuldig financieringen had afgesloten inclusief renteswaps. Verder wordt in de conclusie van antwoord informatie verschaft over de samenstelling en omvang van de vastgoedportefeuille, waaruit kort samengevat blijkt dat het gaat om meerdere panden, waarin meerdere, zelfs tientallen, appartementen/wooneenheden bestaan. Dit vastgoed vertegenwoordigt een financiële waarde van ettelijke miljoenen.
4.4.3.
In de conclusie van repliek wordt uitdrukkelijk de juistheid erkend van hetgeen de bank heeft aangevoerd in de randnummers 1 tot en met 9 van de conclusie van antwoord. Deze erkenning omvat dus ook het feit dat [eiser 1] vóór de renteswap in geschil al bij twee eerdere gelegenheden een renteswap had afgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee is komen vast te staan dat de stelling van eisers in de dagvaarding – inhoudende dat eisers ten tijde van het aangaan van de renteswap in geschil nimmer van renteswaps hadden gehoord en daarover geen enkele kennis of ervaring hadden – onwaar is. Een verklaring voor het in de dagvaarding opnemen van deze onware stelling is door eisers niet gegeven.
4.4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van eisers zijn spreekaantekeningen voorgedragen waarin opnieuw de stelling is betrokken dat de bank met de renteswap in geschil “
een totaal nieuw product aanbood waarmee [eiser 1] c.s. (…) niet bekend was, namelijk een renteswap”.
De rechtbank heeft geconstateerd, dat hiermee de eerder betrokken onware stelling opnieuw wordt betrokken en dat nadat de onjuistheid daarvan in rechte was erkend.
De rechtbank heeft onder 4.4.3. reeds geoordeeld dat de stelling over de onbekendheid met het verschijnsel van de renteswap onwaar is gebleken. Immers, vast is komen te staan dat [eiser 1] reeds tweemaal eerder een renteswap had afgesloten. Ter zitting heeft [eiser 2] bovendien – spontaan – verklaard, dat ook zij bekend was met die eerdere renteswaps. [eiser 2] heeft in dat verband - zakelijk samengevat – verklaard, dat zij aanwezig is geweest bij in ieder geval een aantal besprekingen die vooraf zijn gegaan aan de totstandkoming van zowel de eerste als de tweede renteswap, dat zij wist in het kader van welke financieringen deze renteswaps werden aangegaan en dat zij meent dat het met renteswap in geschil is misgelopen, maar dat het volgens haar bij de eerste renteswap wel goed is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee is komen vast te staan dat beide eisers ten tijde van het aangaan van de renteswap in geschil bekend waren met het verschijnsel renteswap. In feitelijke zin is de bovenbedoelde stelling van eisers dus niet alleen onwaar gebleken ten aanzien van [eiser 1] maar ook ten aanzien van [eiser 2] .
4.4.5.
De hierboven reeds genoemde stellingen van de bank over de omvang en aard van de zakelijke activiteiten van [eiser 1] alsmede de omvang en waarde van de vastgoedportefeuille, zijn door eisers niet betwist. Daarmee zijn deze stellingen komen vast te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee gegeven, dat eisers feiten en omstandigheden hebben verzwegen waarvan zij hadden moeten begrijpen dat deze relevant zijn althans relevant zouden kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissing(en).
4.5.
De rechtbank is samenvattend van oordeel dat eisers kan worden verweten dat zij (a) onware stellingen hebben betrokken en (b) dat zij feiten en omstandigheden niet hebben genoemd, die zij hadden behoren te noemen. In de kern gaat het daarbij om feiten en omstandigheden die evident relevant zijn voor de te nemen beslissing(en). Eisers hebben immers hun vorderingen (onder meer) gebaseerd op de stelling dat de bank hen een renteswap heeft geadviseerd (of zelfs: opgedrongen) zonder hen toereikend te informeren over wat een renteswap is en welke risico’s daaraan zijn verbonden. De bank heeft daarentegen gesteld dat adequaat is geadviseerd en geïnformeerd. Het is vaste rechtspraak dat bij de beoordeling van een dergelijk geschilpunt van groot belang is wat de kennis en ervaring is van de wederpartij van de bank. Of de bank aan haar zorgplicht heeft voldaan is immers mede van die kennis en ervaring afhankelijk.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv is geschonden. De rechtbank kwalificeert deze schending als ernstig. Er is ten eerste sprake van het – zelfs bij herhaling - betrekken van een onware stelling (eisers zouden nimmer van renteswaps hebben gehoord en daarover geen enkele kennis of ervaring hebben). Er is ten tweede sprake van het geven van een misleidend beeld van de positie, kennis en ervaring van eisers door enerzijds te stellen dat het bij de vastgoedportefeuille gaat om de particuliere exploitatie van “
enkele appartementen en studio’s in en nabij Geleen” en anderzijds te verzwijgen relevante feiten en omstandigheden aangaande die vastgoedportefeuille en dan met name dat het gaat om een omvangrijke vastgoedportefeuille met meerdere panden, waarin tientallen appartementen en een waarde in miljoenengrootte. Inhoudelijk ziet een en ander op onderwerpen die voor de beoordeling evident relevant en in theorie zelfs doorslaggevend zouden kunnen zijn. Gelet op de aard en inhoud van de betrokken stellingen kan worden uitgesloten dat het gaat om misverstanden.
Gegeven de aard en ernst van deze schending van artikel 21 Rv is de rechtbank van oordeel dat een niet-ontvankelijkverklaring de enig passende reactie is. Daarvoor is mede redengevend wat de consequenties van dergelijk procesgedrag zouden kunnen zijn: indien in een geval als het onderhavige de gedaagde niet in rechte zou zijn verschenen zou in een verstekvonnis de vordering zijn toegewezen, maar dan gebaseerd op onware en incomplete feitelijke gronden.
Procesgedrag als het onderhavige dient vanwege de aard en strekking van de normschending met kracht te worden bestreden. Mildere reacties bergen het risico in zich dat partijen (in het algemeen) zouden kunnen denken dat je altijd wel kunt proberen onwaarheden te stellen of feiten te verzwijgen, omdat je - als je ermee weg komt - mogelijk belangrijk voordeel kunt behalen terwijl je - als je er niet mee weg komt - hooguit een standje krijgt, een bewijsopdracht of misschien enig nadeel in de sfeer van de proceskostenveroordeling. Dat is niet afdoende afschrikwekkend en daarmee niet voldoende effectief.
Een vordering die op relevante onderdelen is gebaseerd op onware, misleidende of incomplete stellingen verdient geen rechterlijke beoordeling.
4.7.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.8.
Swapschade zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.842,00(3 punten × tarief € 614,00)
Totaal € 2.518,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Swapschade niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt Swapschade in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 2.518,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Swapschade in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Swapschade niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RK