ECLI:NL:RBLIM:2024:4470

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
03 331812 24 268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring en vereenzelviging van verzoekers

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een faillissementsverzoek. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E. Jansberg, hebben verzocht om [verweerster] in staat van faillissement te verklaren. Dit verzoek is ingediend op 14 juni 2024, met een verweerschrift van [verweerster], vertegenwoordigd door mrs. G.C. Vergouwen en E. Hogerzeil, dat op 1 juli 2024 is ontvangen. Tijdens de behandeling op 2 juli 2024 zijn beide partijen verschenen, waarbij verzoekers aanvullende producties hebben overgelegd. De rechtbank heeft de laatste twee producties buiten beschouwing gelaten vanwege procesorde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Toezicht / insolventies
Rekestnummer: C/03/331812 / FT RK 24/268
Beschikking van 9 juli 2024
in de zaak tussen:

1.[verzoeker sub 1] ,

2.
[verzoekster sub 2],
wonend respectievelijk gevestigd in [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. E. Jansberg,
en:
[verweerster],
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , bezoekadres: [adres] ,
verweerster, hierna: [verweerster] ,
advocaten mrs. G.C. Vergouwen en E. Hogerzeil.

1.De procedure

1.1.
Op 14 juni 2024 is ingekomen een verzoekschrift met negen bijlagen waarin wordt verzocht [verweerster] in staat van faillissement te verklaren.
1.2.
Op 1 juli 2024 is ingekomen een verweerschrift met bijlagen.
1.3.
Op 2 juli 2024 (1 juli 2024 per mail) hebben de verzoekers vijf aanvullende producties overgelegd.
1.4.
Bij de behandeling in raadkamer, op 2 juli 2024, zijn namens verzoekers verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. Jansberg, en namens [verweerster] [naam 2] , bijgestaan door mr. Hogerzeil, alsmede twee vertegenwoordigers van bestuurders. Ter zitting zijn namens beide partijen pleitaantekeningen overgelegd en daarnaast door mr. Hogerzeil nieuwe producties. De rechtbank laat de laatste twee - die met afschriften van mailverkeer - buiten beschouwing, nu daartegen bezwaar is gemaakt en ook de rechtbank die overlegging in strijd met een behoorlijke procesorde acht.
1.5.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Beoordeeld dient te worden of [verweerster] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Daarvoor is nodig dat zij meerdere schuldeisers heeft en is opgehouden met betalen.
2.2.
Verzoekers baseren hun vordering op een tussen [verzoeker sub 1] als verkoper en [verweerster] als koper op 25 juli 2008 gesloten overeenkomst tot verkoop van alle aandelen in [naam bv] Daarnaast is (in art. 4 en bijlage III) van de overeenkomst bepaald dat [verweerster] op het moment van levering van de aandelen de door [verzoekster sub 2] aan de holding verstrekte achtergestelde lening overneemt tegen betaling aan [verzoeker sub 1] van € 1.800.000. De overeenkomst is namens [verzoekster sub 2] voor akkoord ondertekend.
2.3.
Deze koopovereenkomst heeft geleid tot verscheidene procedures, waaronder een door [verzoeker sub 1] tegen [verweerster] aangespannen zaak die heeft geleid tot een vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2012. (zaaknr 103039 HA/ZA 10-621). In het hoger beroep tegen dat vonnis heeft het Hof te Den Bosch in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 7 mei 2024 [verweerster] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van de uitspraak onvoorwaardelijk mee te werken aan de koopovereenkomst, meer in het bijzonder door, verkort weergegeven, betalingen aan [verzoeker sub 1] van € 1.679.600 als koopprijs, vermeerderd met wettelijke rente, en van € 1.800.000, vermeerderd met wettelijke rente.
2.4.
Vaststaat verder dat [verweerster] de betalingen niet heeft verricht. Gelet op een en ander staat vast dat [verzoeker sub 1] een schuldeiser van [verweerster] is. Niet van belang is dat [verweerster] het niet eens is met het arrest en stelt in cassatie te zullen gaan.
2.5.
[verweerster] betwist dat er meer schuldeisers dan [verzoeker sub 1] zijn. Dit verweer slaagt.
In de eerste plaats is de rechtbank met [verweerster] van oordeel dat [verzoekster sub 2] in het kader van de beoordeling van dit faillissementsverzoek niet als aparte schuldeiser naast [verzoeker sub 1] kan worden beschouwd. Niet alleen is [verzoeker sub 1] 100% aandeelhouder en bestuurder van [verzoekster sub 2] en is de vennootschap gevestigd op het woonadres van [verzoeker sub 1] , maar de rechtbank acht de vorderingen waarop de faillissementsaanvraag is gebaseerd (het gaat niet alleen om de aandelenverkoop, maar ook om de overname van de achtergestelde lening), onderling zodanig verweven dat de verzoekers moeten worden vereenzelvigd.
Verder hebben verzoekers nog aangevoerd dat uit de jaarrekening van [verweerster] over 2023 blijkt dat zij ultimo 2023 voor € 314.281,00 aan kortlopende schulden had. Uit de namens [verweerster] ter zitting overgelegde stukken is evenwel genoegzaam aannemelijk geworden dat het hierbij gaat om rekening-courant vorderingen van aandeelhouders van [verweerster] die zijn omgezet in agio.
Verzoekers hebben in dit verband tot slot nog aangevoerd dat er rentevorderingen van aandeelhouders moeten zijn ontstaan, maar gebleken noch aannemelijk is dat als dergelijke schulden zouden bestaan, die aandeelhouders reële schuldeisers van [verweerster] zijn.
2.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vereiste pluraliteit van schuldeisers niet aanwezig is. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
2.7.
Op grond van bovenstaande overwegingen zullen verzoekers worden veroordeeld tot betaling van de (forfaitaire) proceskosten, die in dit geval betrekking hebben op het vervaardigen van het verweerschrift en het verschijnen ter zitting. De omvang van de proceskosten wordt conform het liquidatietarief begroot op € 1.228,00 exclusief BTW (2 punten tegen tarief I).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt verzoekers tot betaling van de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 1.228,00 exclusief BTW;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2023, in aanwezigheid van de griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat en binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen