ECLI:NL:RBLIM:2024:4456

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 2980
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van Opiumwet

Op 16 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Heerlen. De burgemeester had op 19 april 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor zes maanden gesloten zou worden vanwege de aanwezigheid van een grote hoeveelheid gedroogde hennep en een niet in werking zijnde hennepkwekerij. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat de woning een rol vervulde in de drugshandel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en om de openbare orde te herstellen. Verzoeker had niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de sluiting op straat zou komen te staan, en de voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De burgemeester mocht de sluiting doorzetten, met de toezegging dat dit pas twee weken na de uitspraak zou gebeuren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de burgemeester zwaarder wogen dan die van verzoeker, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2980

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen (de burgemeester),

(gemachtigde: mr. drs. C. Swieb)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] (de derde-partij),
(gemachtigde mr. D. Veen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft het verzoek ingediend in de bezwaarschriftenprocedure die hij tegen het besluit van de burgemeester van 19 april 2024 (het bestreden besluit) aanhangig heeft gemaakt.
1.1.
Met dit besluit heeft de burgemeester aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning gelegen te [woonplaats] , voor de duur van zes maanden, met ingang van 7 mei 2024 13:00 uur.
1.2.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.3.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.
1.5.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst en verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen. Nadat verzoeker hieraan gevolg heeft gegeven, is de burgemeester in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De burgemeester heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Ook de derde-partij heeft nog een nadere reactie ingediend.
1.6.
Met toestemming van partijen heeft de voorzieningenrechter vervolgens op 9 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. De voorzieningenrechter doet dat mede aan de hand van de gronden die verzoeker in de bezwaarschriftenprocedure heeft aangevoerd. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de burgemeester de woning mag sluiten voordat op het bezwaarschrift van verzoeker is beslist.
2.2.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter gaat echter eerst in op de situatie ter plekke, de totstandkoming van het besluit van de burgemeester en op de vraag of aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Daarna zal zij – in het licht van de door verzoeker aangevoerde gronden – beoordelen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan en of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Wat is de situatie ter plekke?
3. Verzoeker is huurder van de woning en hij woont er samen met zijn meerderjarige verstandelijk beperkte zoon. De derde-partij is eigenaar en verhuurder van de woning.
Hoe is het besluit van de burgemeester tot stand gekomen?
4. Nadat verzoeker op 11 maart 2024 was aangehouden met een grote handelshoeveelheid gedroogde hennep in zijn voertuig, heeft de politie nog dezelfde dag een onderzoek ingesteld in de woning van verzoeker. Tijdens dit onderzoek is het volgende aangetroffen:
- een niet in werking zijnde hennepkwekerij met diverse benodigdheden voor het
vervaardigen van softdrugs, zoals 3 armaturen, 2 niet aangesloten assimilatielampen, 1 schakelbord, 18 koperen transformatoren, 2 koolstoffilters,
2 slakkenhuizen, 3 kunststofventilatoren, 1 opticlimate en 3 water-, beluchting en dompelpompen;
- 6 zakken gedroogde hennep met een bruto gewicht van 28,6 kilogram; en
- een blokkenpers met stempels en benodigdheden.
4.1.
Verder zijn er indicaties van eerdere oogsten aangetroffen. Volgens de politie is het aannemelijk dat er gedurende langere tijd (enkele maanden tot jaren) sprake is geweest van het vervaardigen van softdrugs in de woning. Dit blijkt ook uit verklaringen van buurtbewoners. De eerste verdieping, beide slaapkamers en de zolder waren enkel en alleen in gebruik voor het vervaardigen van softdrugs en de opslag van aan hennep gerelateerde goederen. De woonfunctie van de woning was onderschikt aan de hennepteelt. Ook was de woning ernstig vervuild. Verder heeft er diefstal van water en elektriciteit plaatsgevonden. Hiervan is aangifte aangedaan. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 15 maart 2024.
4.2.
De burgemeester heeft naar aanleiding van deze rapportage bij brief van 29 maart 2024 een voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit van 19 april 2024 heeft de burgemeester het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.
Is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Awb?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de drie in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter in voldoende mate aangetoond. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoeker de woning zes maanden niet mag betreden. Omdat de sluiting van de woning onomkeerbaar is, en verzoeker waarschijnlijk na sluiting ook niet terug zal kunnen keren naar de woning, neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Heerlen tegen te gaan. Dit beleid staat in het Damoclesbeleid gemeente Heerlen (het beleid). In dit beleid staat dat bij een eerste constatering van handel in softdrugs in de woning in beginsel wordt volstaan met een waarschuwing, tenzij uit de aangetroffen omstandigheden en feiten in een woning blijkt dat deze woning geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie heeft. In dat geval is er sprake van bedrijfsmatige en professionele hennepteelt en -handel. De woning wordt dan geacht een belangrijke schakel te zijn in de criminele keten van de productie van en de handel in softdrugs. Er kan dan in redelijkheid niet meer worden volstaan met een waarschuwing. [1] De woning wordt dan ook zonder voorafgaande waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden.
Is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet betwist. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid gedroogde henneptoppen, die kan worden aangemerkt als een handelshoeveelheid, en de aanwezigheid van aan drugshandel gerelateerde attributen moet het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor worden gehouden dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak tot sluiting bestaat. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat tijdens het onderzoek is gebleken dat alle drugs al uit de woning is gehaald en dat de hennepkwekerij niet langer in werking is. Verzoeker betwist dat er aanwijzingen zijn voor drugshandel. Ten onrechte leidt de burgemeester uit de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs af dat er sprake zou zijn van drugshandel. Niet is gebleken dat er gedurende langere tijd activiteiten plaatsvonden in of rond de woning. Ook zijn er geen meldingen van overlast gedaan over deze woning. Naar de mening van verzoeker had volstaan kunnen worden met een waarschuwing.
9. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, de volgende vraag is of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [3] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [4]
9.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook andere omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en om de openbare orde te herstellen. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het geval van verzoeker gaat om een ernstige situatie in de zin van het beleid. Vast staat dat verzoeker is aangehouden met een grote hoeveelheid softdrugs in zijn voertuig. In het daarop volgende onderzoek in zijn woning is 28,6 kilogram (bruto) gedroogde hennep aangetroffen. Dat is een ruime overschrijding van de ondergrens van 5 gram softdrugs voor eigen gebruik. Zoals al hiervoor is overwogen mag bij een aangetroffen handelshoeveelheid drugs worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Door de sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de “loop” naar het pand, die vanwege de handel in de drugs verondersteld wordt aanwezig te zijn, eruit gehaald waardoor het pand wordt onttrokken aan het drugscircuit. Dat er, zoals verzoeker stelt, geen sprake was van “loop” naar het pand waarbij hij zich beroept op een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017 [5] , 29 november 2017 [6] en
22 juni 2022, volgt de voorzieningenrechter niet. De feiten en omstandigheden die in die uitspraken aan de orde waren zijn niet vergelijkbaar met de situatie van verzoeker.
9.3.
Verder heeft de burgemeester betekenis mogen toekennen aan het feit dat er al langere tijd sprake was van drugsproductie vanuit de woning. Naast de grote hoeveelheid gedroogde hennep, zijn een groot aantal drugsgerelateerde attributen aangetroffen en een niet (meer) in werking zijnde hennepplantage. Dat alle drugs zijn weggehaald uit de woning en dat de hennepplantage ten tijde van de inval door de politie niet langer in werking was, zoals verzoeker stelt, maakt niet dat de burgemeester geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid om de woning gedurende de bezwaarfase te sluiten. Daarbij heeft de burgemeester gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat de woning gericht is op de productie van softdrugs. Daaruit heeft de burgemeester mogen concluderen dat de woonfunctie van de woning ondergeschikt is aan de hennepteelt. Dat er al langer sprake was van drugsproductie vanuit de woning is ook door buurtbewoners bevestigd. De omstandigheid dat zij hiervan geen melding hebben gedaan, zoals verzoeker stelt, doet niet af aan de noodzaak van de sluiting. [7] Ook werd er illegaal stroom afgetapt en was er sprake van brandgevaar, omdat de woning een rijtjeswoning is. De burgemeester heeft verder betekenis mogen toekennen aan het feit dat de woning zich bevindt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Binnen een straal van 750 meter van de woning van verzoeker zijn 13 hennepplantages en 6 handelshoeveelheden harddrugs geconstateerd in de periode januari 2019 tot en met 31 december 2023. Ook heeft de burgemeester bij zijn standpunt mogen betrekken dat Heerlen in het grensgebied ligt. Dat maakt het een aantrekkelijke locatie voor drugscriminelen waardoor de drugscriminaliteit daar hoger ligt dan in de andere delen van het land.
9.4.
Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten. De burgemeester heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een minder zware maatregel dan sluiting zoals een waarschuwing, een dwangsom of een voorwaardelijke sluiting.
Is de sluiting evenredig?
10. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of de sluiting van de woning evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid van verzoeker en de gevolgen van de sluiting van belang.
11. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de aangetroffen gedroogde hennep niet van hem is. Verder is hij van mening dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de woningsluiting voor hem en zijn meerderjarige verstandelijk beperkte zoon. Verzoeker heeft geen sociaal netwerk waarop hij kan terugvallen. Ook is er geen (betaalbare) huurruimte op korte termijn beschikbaar. Naar de mening van verzoeker is de enkele verwijzing naar de sociale opvang, niet toereikend. Verzoeker doet verder een beroep op zijn medische situatie. Hij heeft een verstopte slagader in zijn rechterlies. Hierdoor is hij fysiek niet in staat om vervangende woonruimte te regelen. Sinds 1 april 2024 heeft verzoeker geen uitkering meer. Hij heeft op 8 mei 2024 een zogenaamd poortgesprek gehad voor een nieuwe aanvraag. Door de sluiting zal de verhuurder de woning buitengerechtelijk ontbinden. Dat betekent dat verzoeker de woning weer fatsoenlijk moet opleveren, terwijl hij daar fysiek en financieel niet toe in staat is. Ook zal hij op een zogenaamde zwarte lijst komen te staan. De burgemeester heeft aan deze aspecten onvoldoende aandacht besteed. Dit geldt temeer nu er geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij. Naar de mening van verzoeker wordt te snel overgegaan tot een woningsluiting zonder dat gekeken wordt naar de gevolgen hiervan voor de betrokkene(n). Verzoeker wijst daarbij op een rapport van 24 januari 2023 van de kinderombudsman en de nationale ombudsman “Als de overheid niet thuis geeft…”. Volgens verzoeker had volstaan kunnen worden met een minder zware maatregel, zoals een waarschuwing, een dwangsom of een voorwaardelijke sluiting.
12. De stelling van verzoeker dat de aangetroffen gedroogde hennep niet van hem is, maakt de sluitingsmaatregel niet onevenredig. De aangetroffen gedroogde hennep met een brutogewicht van 28,6 kilogram is namelijk aangetroffen in de woning van verzoeker. De woning waar hij als huurder verantwoordelijk voor is. Er zijn geen omstandigheden waaruit volgt dat verzoeker van deze drugs geen weet kon hebben. Gelet op de staat van de woning en de hoeveelheid drugs en andere spullen die daarin zijn aangetroffen, had verzoeker hier weet van moeten hebben. Er is dus geen sprake van afwezigheid van verwijtbaarheid.
13. Voor wat betreft de medische situatie van verzoeker, overweegt de voorzieningenrechter dat uit het overgelegde patiëntenjournaal van verzoeker weliswaar volgt dat hij medische klachten heeft, maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat hij als gevolg van deze klachten gebonden is aan de woning en niet (tijdelijk) naar een andere woning zou kunnen verhuizen. Daarbij hecht de voorzieningenrechter eraan op te merken dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de woning van verzoeker onbewoonbaar is als gevolg van grote hoeveelheden softdrugs en drugsgerelateerde attributen die zich in de woning bevinden. Ook zou de woning ernstig vervuild zijn. Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog maar de vraag of het verblijf van verzoeker in zijn eigen woning zijn gezondheidssituatie wel ten goede zal komen.
14. De voorzieningenrechter begrijpt dat de gevolgen van de sluiting voor verzoeker en zijn meerderjarige verstandelijk beperkte zoon groot zijn. Door de sluiting zal de huurovereenkomst van verzoeker, zoals ook blijkt uit de nagekomen reactie van de derde-partij, buitengerechtelijk worden ontbonden. Ook zal verzoeker mogelijk op een zwarte lijst komen van woningcorporaties. Dit maakt de sluitingsmaatregel echter niet op voorhand onevenwichtig. [8] De voorzieningenrechter acht daartoe het volgende van belang.
14.1.
Ter zitting is met verzoeker gesproken over vervangende woonruimte. Zo is de mogelijkheid geopperd om tijdelijk (voor de duur van 6 maanden) te verblijven op de camping waar hij toch al vaak verblijft. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij daar een stacaravan heeft en daar gebruik maakt van de douches, omdat hij in zijn eigen woning niet meer fysiek in staat is via de trap naar boven te gaan naar de badkamer. De gemachtigde van de burgemeester heeft verzoeker verder gewezen op de mogelijkheid om Team Toegang van de gemeente in te schakelen voor hulp bij het zoeken naar vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat verzoeker al in het bestreden besluit is gewezen op de mogelijkheid om deze instantie te contacteren. De voorzieningenrechter heeft verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld om alsnog te onderzoeken of hij tijdelijk kan verblijven op de camping en als dat niet zo is, moet hij dat schriftelijk onderbouwen. Ook heeft zij verzoeker in de gelegenheid gesteld om alsnog contact op te nemen met Team Toegang.
14.2.
Na de zitting heeft verzoeker de rechtbank een e-mailbericht gestuurd van de camping van 11 juni 2024, waarin de camping aangeeft dat het verboden is om zich daar in te schrijven met een vast woonadres. Verder heeft verzoeker op 28 juni 2024 bericht dat op 11 juni 2024 per e-mail contact is opgenomen met Team Toegang, maar dat hierop geen enkele reactie is gekomen. Ook heeft verzoeker nogmaals gewezen op het rapport van de kinderombudsman en de nationale ombudsman.
14.3.
De gemachtigde van de burgemeester heeft op 3 juli 2024 bericht dat door een Consulent Volwassenen van het Team Toegang met verzoeker een afspraak is gemaakt voor een nader gesprek op 5 juli 2024. In dat gesprek wordt bekeken of toeleiding naar de maatschappelijke opvang Heugderlicht mogelijk is. Ook zal gekeken worden naar opvang voor de meerderjarige verstandelijk beperkte zoon van verzoeker. Het team zal verder proberen om verzoeker ook op andere gebieden te ondersteunen.
14.4.
Uit het e-mailbericht van de camping blijkt dat verzoeker zich daar weliswaar niet permanent kan vestigen, maar hiermee heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet aangetoond dat hij daar niet tijdelijk kan verblijven. Op voorhand is daarom niet uitgesloten dat verzoeker hier alsnog tijdelijk kan verblijven. Hoewel hij zich hier niet kan inschrijven, biedt dit tijdelijk onderdak. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de berichtgeving van de gemachtigde van de burgemeester af dat verzoeker ondersteuning wordt geboden bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Ook hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat het niet aannemelijk is dat verzoeker als gevolg van de woningsluiting op straat zal komen te staan.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de burgemeester om op dit moment de sluiting te kunnen realiseren groter is dan het belang van verzoeker om gedurende de bezwaarfase in de woning te blijven wonen.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat de sluiting van de woning op dit moment niet wordt opgeschort en de burgemeester tot sluiting van de woning kan overgaan. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat ter zitting door de gemachtigde van de burgemeester is toegezegd dat pas twee weken na de uitspraak tot een feitelijke sluiting van de woning zal worden overgegaan. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 juli 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, eerste lid, onder b, van het beleid.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:1435.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1145.