ECLI:NL:RBLIM:2024:4341

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10893028 \ CV EXPL 24-441
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiekosten en gereedschap na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde HESI INSTALLATIE TECHNIEK B.V. (hierna: Hesi) van [gedaagde] een bedrag van € 3.164,12, als terugbetaling van studiekosten en kosten voor missende gereedschappen, na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde]. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL-opleiding), waarbij een studiekostenregeling was opgenomen. Deze regeling hield in dat bij voortijdige beëindiging van de studie door de werknemer, de reeds door de werkgever betaalde studiekosten terugbetaald moesten worden. [gedaagde] had zijn arbeidsovereenkomst op 1 juli 2023 beëindigd zonder het diploma te behalen, wat leidde tot de vordering van Hesi.

De kantonrechter oordeelde dat de studiekostenregeling rechtsgeldig was en dat [gedaagde] verplicht was om de gemaakte studiekosten terug te betalen. De kantonrechter stelde vast dat Hesi voldoende informatie had verstrekt over de financiële gevolgen van de studiekostenregeling en dat deze regeling niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De vordering tot terugbetaling van de studiekosten werd toegewezen, maar de vordering met betrekking tot de kosten voor missende gereedschappen werd afgewezen, omdat Hesi niet had onderbouwd welk gereedschap ontbrak en wat de waarde daarvan was.

Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.789,92, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10893028 \ CV EXPL 24-441
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
HESI INSTALLATIE TECHNIEK B.V.,
te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen: Hesi,
gemachtigde: mr. M.H.M. Murrer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 januari 2024, met producties 1 tot en met 19;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van mr. Murrer van 2 mei 2024, met aanvullende producties 20 en 21;
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. M.H.M. Murrer;
- de spreekaantekeningen van mr. M.H.J.M. Stassen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 4 november 2022 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd getekend om op 7 november 2022 in dienst te treden bij Hesi in de functie van leerling installatie medewerker. Deze arbeidsovereenkomst was gekoppeld aan de afgesloten Beroepspraktijkvormingsovereenkomst in het kader van de Beroepsbegeleidende Leerweg zoals bedoeld in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (hierna: BBL-opleiding).
2.2.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is een studiekostenregeling opgenomen. In deze studiekostenregeling staat – voor zover relevant – het volgende:
“ARTIKEL 10. BETAALDE OPLEIDINGSUREN EN STUDIEKOSTEN
1.
De werkgever vergoedt 100% van de opleidingsuren van werknemer, welke gedurende reguliere werktijd gevolgd worden. zoals bedoeld in artikel 3.1 (schooldag), in verband met de door hem tijdens deze arbeidsovereenkomst te volgen opleiding in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) waarvoor deze arbeidsovereenkomst met hem is aangegaan, alsmede de in lid 2 genoemde studiekosten in verband met het volgen van eerder genoemde opleiding.
2.
Voor vergoeding komen in aanmerking:
a.
Inschrijf- en cursusgelden (kosten van de cursus);
b.
Examengelden (tweede en volgende malen zijn voor rekening van werknemer);
c.
Studieboeken.
Naslagmateriaal wordt niet vergoed.
(…)
4.
Bij voortijdige beëindiging van de studie door de werknemer, bij het niet behalen van een diploma c.q. getuigschrift na het volgen van een studie alsmede bij beëindiging van het dienstverband door de werknemer voordat hij/zij het diploma c.q. getuigschrift heeft behaald, dienen alle reeds door de werkgever betaalde vergoedingen en/of rechtstreeks betaalde kosten, inclusief doorbetaalde scholingsdagen, door de werknemer te worden terugbetaald, tenzij de werknemer aannemelijk maakt dat de beëindiging het gevolg is van feiten of omstandigheden die niet aan hem te wijten zijn c.q. voortzetting van de studie redelijkerwijs niet van hem/haar kan worden gevergd.
5.
Indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, dan wel indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever bij een dringende reden of verwijtbaar gedrag van de werknemer wordt beëindigd geldt een terugbetalingsclaim voor de werknemer, welke als volgt luidt:
-
bij beëindiging van het dienstverband binnen 1 jaar na het kalenderjaar waarin de studie is afgerond, dient de volledige vergoeding aan studiekosten alsmede de volledige doorbetaalde opleidingsuren te worden terugbetaald (100%);
-
bij beëindiging van het dienstverband tussen 1 en 2 jaar: 75% terug te betalen;
-
bij beëindiging van het dienstverband tussen 2 en 3 jaar: 50% terug te betalen;
-
bij beëindiging van het dienstverband tussen 3 en 4 jaar: 25% terug te betalen;
-
bij beëindiging van het dienstverband na 4 jaar hoeft van de ontvangen bedragen niets te worden terugbetaald.”
2.3.
Tussen 7 november 2022 en 1 juli 2023 is [gedaagde] werkzaam geweest voor Hesi en heeft hij een BBL-opleiding gevolgd.
2.4.
Op 1 juli 2023 heeft [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd. [gedaagde] had op dat moment nog geen diploma behaald.
2.5.
Hesi heeft een eindafrekening opgemaakt die voor [gedaagde] resulteerde in een te betalen bedrag van € 3.164,12. Dit bedrag bestaat uit terug te betalen uren, opleidingskosten en missende gereedschappen. Op 21 juli 2023 heeft Hesi aan [gedaagde] een factuur gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur, ondanks sommaties, niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Hesi vordert - samengevat - om bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.164,12, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 441,41, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Hesi baseert de eis op het volgende. [gedaagde] is op grond van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst verplicht om alle reeds door de werkgever betaalde vergoedingen en/of rechtstreeks betaalde kosten terug te betalen aan Hesi, omdat hij zijn dienstverband heeft beëindigd voordat hij zijn diploma c.q. getuigschrift heeft behaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Hesi, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Hesi, met veroordeling van Hesi in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert – samengevat – het volgende aan. De studiekostenregeling is nietig, omdat de kosten niet voldoende specifiek overeengekomen zijn. Bovendien moet de studiekostenregeling op grond van strijd met de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing worden verklaard.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat om de vraag of [gedaagde] op grond van de arbeidsovereenkomst de gemaakte studiekosten aan Hesi terug moet betalen. De kantonrechter oordeelt (deels) van wel en overweegt daarover het volgende.
Studiekosten
De kosten in verband met de BBL-Opleiding
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat het studiekostenbeding voor zover dit ziet op de kosten voor de BBL-opleiding geen beding is als bedoeld in artikel 7:611a BW, omdat de door [gedaagde] gevolgde opleiding niet beschouwd kan worden als een opleiding die de werkgever op grond van het nationaal recht, Europees recht of een cao verplicht moet aanbieden. Het toetsingskader is derhalve dan nog steeds dat van het arrest Muller/Van Opzeeland (Hoge Raad van 10 juni 1983, NJ 1983, 796) De studiekostenregeling voldoet aan de eisen die de Hoge Raad in dit arrest heeft geformuleerd. In de overeenkomst staat wat de baatperiode is (de periode waarin Hesi geacht wordt baat te hebben bij de door de opleiding opgedane kennis en vaardigheden, namelijk 4 jaar). Ook is sprake van een glijdende schaal, omdat de verplichting van [gedaagde] tot terugbetaling van de studiekosten geleidelijk wordt afgebouwd van 100% naar 0%, met sprongen van steeds 25%.
4.3.
De Hoge Raad heeft bijkomende voorwaarden gesteld voor een geslaagd beroep op een (op zichzelf rechtsgeldige) studiekostenregeling. Een van die voorwaarden is dat de terugbetalingsregeling, met de voor de werknemer ernstige consequenties, duidelijk aan de werknemer uiteengezet moet zijn. De kantonrechter oordeelt dat daaraan is voldaan en overweegt daarover het volgende.
4.4.
Hesi heeft, bij monde van haar directeur die zelf het gesprek met [gedaagde] heeft gevoerd, betoogd dat de arbeidsovereenkomst met de studiekostenregeling uitgebreid is doorgenomen met [gedaagde] en zijn vader, voordat die door hen beiden werd ondertekend. Dat dit een vaste procedure is bij Hesi, is door een andere medewerker ook schriftelijk verklaard. Omdat van te voren onbekend is welk bedrag aan studiekosten uiteindelijk wordt gemaakt, is er volgens Hesi in de studiekostenregeling geen concreet bedrag vermeld, maar volgens Hesi is wel tegen [gedaagde] gezegd dat deze kosten tussen de € 10.000,00 en
€ 15.000,00 bedragen bij het volgen van de gehele opleiding gedurende 3 jaar en dat dit mede afhing van het aantal herexamens dat gevolgd moet worden. [gedaagde] heeft erkend dat hij samen met zijn vader bij de bespreking van zijn arbeidsovereenkomst is geweest, maar zijn gemachtigde heeft betwist dat de opleidingskosten in dat gesprek duidelijk uiteen zijn gezet. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] echter zelf verklaard dat in de arbeidsovereenkomst zou zijn opgenomen dat de studiekosten tussen de € 10.000 en
€ 15.000 bedragen. Nu dit helemaal niet in de arbeidsovereenkomst staat, leidt de kantonrechter uit deze opmerking af dat deze bedragen wel bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] door Hesi zijn genoemd en dus voor [gedaagde] kenbaar waren. De stelling van [gedaagde] dat zijn vader na ontvangst van de factuur van Hesi heeft gebeld met Hesi om opheldering te vragen, en dat daaruit kan worden afgeleid dat het studiekostenbeding en de consequenties daarvan níet zijn besproken, wordt niet gevolgd.
4.5.
Hoewel er dus geen concreet bedrag is genoemd in de arbeidsovereenkomst zelf, oordeelt de kantonrechter toch dat Hesi [gedaagde] voldoende heeft geïnformeerd over de financiële gevolgen van de studiekostenregeling. In artikel 10 lid 2 van de arbeidsovereenkomst staat precies welke kosten in aanmerking komen voor vergoeding en in lid 4 en 5 is een duidelijke terugbetalingsverplichting met glijdende schaal opgenomen. Bovendien heeft Hesi [gedaagde] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst gewezen op de omvang van de studiekosten, voor zover die op dat moment bekend waren.
4.6.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden ook geen aanleiding om aan te nemen dat de afgesproken studiekostenregeling in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] heeft zelf het dienstverband van de een op de andere dag via een Whatsapp bericht beëindigd, zelfs zonder inachtneming van zijn opzegtermijn en is niet ingegaan op de uitnodiging van Hesi om langs te komen om een en ander te bespreken. Hesi heeft bij aanvang van het dienstverband en kort voor de beëindiging van het dienstverband duidelijk gemaakt dat [gedaagde] een terugbetalingsverplichting had. Hesi was bovendien bereid om een redelijke betalingsregeling met [gedaagde] te treffen. Gelet hierop zijn de door [gedaagde] aangevoerde argumenten onvoldoende om te kunnen oordelen dat de studiekostenregeling in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en buiten toepassing moet worden verklaard.
De overige in rekening gebrachte opleidingskosten
4.7.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de VCA een verplichte opleiding is en dat die kosten, die ook door Hesi in rekening zijn gebracht, wel onder de reikwijdte van artikel 7:611a lid 2 en 4 BW vallen. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze kosten niet expliciet zijn genoemd in de studiekostenregeling en om die reden niet teruggevorderd kunnen worden. De VCA-certificering staat volgens hem los van de BBL-opleiding. Ook heeft [gedaagde] op de zitting bestreden dat hij min-uren heeft gemaakt en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het achteraf verrekenen en in rekening brengen van de min-uren niet toegestaan is.
4.8.
Het verweer betreffende de min-uren is pas voor het eerst op de zitting aangevoerd. Dit is in strijd met de goede procesorde. De kantonrechter zal om die reden niet ingaan op dit verweer.
4.9.
Het verweer betreffende de kosten voor de VCA-certificering valt, zij het in summiere bewoordingen, wel uit de conclusie van antwoord af te leiden. Bovendien lag het in de eerste plaats op de weg van Hesi om wat betreft de kosten voor de VCA-certificering voldoende te stellen dat die (ook) vallen onder de studiekostenregeling. Aan deze verplichting heeft Hesi niet voldaan. In de studiekostenregeling staan deze kosten niet vermeld en zonder nadere onderbouwing of bewijs – dat ontbreekt - valt niet in te zien dat deze te scharen zijn onder de BBL-opleiding, waar de studiekostenregeling op ziet. Terugbetaling van deze kosten is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet overeengekomen en dit onderdeel van de vordering, te weten een bedrag van € 738,10 wordt afgewezen.
Gereedschap
4.10.
In de vordering van Hesi zit een bedrag van € 64,92 aan missende gereedschappen. De kantonrechter oordeelt dat door Hesi niet is onderbouwd welk gereedschap mist en wat de waarde daarvan is. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. In totaal moet [gedaagde] aan Hesi betalen een bedrag van € 2.426,02.
Nevenvorderingen
4.11.
Hesi vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 441,41 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 363,90 bij € 2.426,02 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 363,90 toe.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2.426,02
- buitengerechtelijke incassokosten
363,90
+
Totaal
2.789,92
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Hesi worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.203,99

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hesi te betalen een bedrag van € 2.789,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.203,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
type: VS