Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter kan daarnaast de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van de bodemzaak (in dit geval de bezwaarprocedure) afwegen tegen de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
8. Om dit te beoordelen beantwoordt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het sluiten van het lokaal van verzoeker voor de duur van zes maanden. Zij doet dit in het licht van de uitspraken van de Afdelingvan 28 augustus 2019(de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022en 6 juli 2022. Ook betrekt de voorzieningenrechter de uitspraak van 20 maart 2024waarin de Afdeling het toetsingskader in dit soort zaken heeft verduidelijkt.
9. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoeker niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat er in feite sprake is van sluiting van een woning, omdat hij in het lokaal zou wonen. De bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal van bevindingen bieden geen enkele indicatie dat verzoeker in het lokaal zou wonen. Er werd steedsniemand aangetroffen in het lokaal en in de bestuurlijke rapportage is aangegeven
: “Het pand was onbewoond”.Het luchtbed, waar verzoeker naar verwijst, is er niet aangetroffen. Daarbij ontbreken ook de faciliteiten om het lokaal als een woning te kunnen gebruiken. Het is een schuur met paardenboxen. Er is geen keuken, douche of toilet. Er zou een porta potty aanwezig zijn, zo verklaarde verzoeker ter zitting, maar ook die is niet aangetroffen. Verzoeker heeft bovendien bij de contacten die hij heeft gehad met een medewerker van de gemeente Landgraaf, nooit vermeld dat hij feitelijk zou wonen in het lokaal. Los van het vorenstaande heeft verzoeker ter zitting verklaard slechts incidenteel in het lokaal te overnachten, wanneer er bijvoorbeeld een veulen wordt geboren of wanneer hij nergens anders terecht kan. Verzoeker heeft bovendien verklaard dat hij veel onderweg is en altijd terecht kan bij een stoeterij, waar hij ook werkzaamheden voor verricht. Hij kan dan – net als sommige andere werknemers van de stoeterij – verblijven in een van de huisjes die daar staan. Zo’n huisje heeft hij dan helemaal voor zichzelf, aldus verzoeker ter zitting.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als – kort gezegd en voor zover relevant in het geval van verzoeker – in een lokaal of op een erf een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet aanwezig is. Hennep wordt vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat in het lokaal een hoeveelheid hennepplanten is gevonden, die moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Daarnaast is gebruik gemaakt van een klimaatbeheersingssysteem opticlimate, een kweekmedium en een vloeiingssysteem. Ook was er sprake van een illegale elektriciteitskabel. Bovendien is in een paardenbox in de schuur, aan de linkerzijde, een knipruimte geweest, hetgeen is vastgesteld aan de hand van de resten van hennep op de vloer. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de in de bestuurlijke rapportage opgenomen bevindingen. Dit tezamen maakt aannemelijk dat op het adres activiteiten in verband met hennepteelt hebben plaatsgevonden. De burgemeester is daarom op grond van artikel 13b , eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd om het lokaal te sluiten. De jurisprudentie waar verzoeker naar heeft verwezen gaat over een grow shop (artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet) en is in dit geval niet van toepassing. In het lokaal is immers een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Dat verzoeker stelt dat hij onder druk is gezet en is bedreigd, maakt die conclusie niet anders. Voor het opleggen van de last hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat de belanghebbende een persoonlijk verwijt valt te maken.
12. De vraag is vervolgens of de burgemeester in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Dat beoordeelt de voorzieningenrechter hierna.
Noodzakelijkheid van de sluiting
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, die onlangs verder is verduidelijkt in de uitspraak van 20 maart 2024, volgt dat bij beoordeling van de noodzaak van de sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Daarnaast is de rol van het pand in de keten van drugshandel van belang. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar het pand, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. De noodzaak zal in het algemeen groter zijn in het geval van recidive. Ook zal die noodzaak groter zijn als het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke panden door de burgemeester voor bij die panden betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die panden.
14. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verder heeft de burgemeester in aanmerking kunnen nemen dat de politie de hennepplanten op het spoor is gekomen naar aanleiding van een anonieme melding. Er werd melding gedaan van een sterke hennepgeur rondom een woning aan de [adres] in [plaats] . De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verzoeker dat de openbare orde niet in het geding is, nu het gaat om een schuur waar paarden staan die is gelegen in een gebied waar weinig mensen zijn, niet. Het perceel ligt op korte afstand van een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Zo zijn er in de afgelopen jaren (2019 tot heden) binnen een straal van 750 meter aan de Heerlense zijde acht hennepplantages aangetroffen en is op twee plaatsen softdrugs en op twee plaatsen harddrugs aangetroffen. Aan de Landgraafse zijde is binnen een straal van 1.700 meter in drie panden harddrugs aangetroffen en in twee panden softdrugs. Sluiting voor de duur van zes maanden is noodzakelijk om de bekendheid van het lokaal in het (criminele) drugscircuit teniet te doen en te verhinderen dat het lokaal opnieuw drugshandel faciliteert. Ook wordt met de sluiting een signaal afgegeven naar de omgeving en de drugscriminelen dat vanuit de overheid wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. Dat er geen handel vanuit de schuur of loop van drugsgebruikers naar het lokaal is geconstateerd, maakt niet dat de burgemeester de sluiting niet noodzakelijk heeft kunnen achten. Daarbij is ook relevant dat het ging om een grote hoeveelheid hennepplanten.
Evenwichtigheid van de sluiting
15. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het lokaal noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen of de sluiting evenwichtig is. Met name de verwijtbaarheid speelt daarbij een rol. Verder moeten de nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
-
Mate van verwijtbaarheid
16. De voorzieningenrechter is met de burgemeester eens dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld verzoeker geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de hennepplantage in het lokaal. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van die situatie hier geen sprake is. Verzoeker was bekend met de hennepplantage in de schuur. Weliswaar verklaart verzoeker te zijn bedreigd en mishandeld, maar dat betekent niet dat verzoeker geen verwijt kan worden gemaakt. Zoals de Afdeling in haar overzichtsuitspraakoverweegt, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
- Gevolgen van de sluiting
17. De voorzieningenrechter stelt in dit verband allereerst vast dat – zoals overwogen in rechtsoverweging 7 – er geen sprake is van sluiting van een woning. Daarbij heeft verzoeker ter zitting verklaard slechts incidenteel in het lokaal te overnachten, wanneer er bijvoorbeeld een veulen wordt geboren of wanneer hij nergens anders terecht kan. Hieruit volgt dat de gevolgen van de sluiting van het lokaal voor verzoeker in zoverre niet zo groot zijn, nu hij er slechts incidenteel overnacht en uit de verklaringen van verzoeker ook volgt dat hij veel onderweg is en altijd terecht kan bij een stoeterij, waar hij ook werkzaamheden voor verricht.
18. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoeker in een deel van het lokaal drie paarden (twee merries en een hengst) heeft staan. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat de burgemeester had kunnen volstaan met een partiele sluiting van een deel van het lokaal, zodat verzoeker de paarden nog kan verzorgen, volgt de voorzieningenrechter dit betoog niet. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het lokaal als een geheel moet worden gezien, omdat sprake is van een bouwwerk dat oogt als een geheel en de kweekruimte van de hennepplantage bovendien onlosmakelijk was verbonden met de rest van de paardenstal.
19. Het behoort voorts weliswaar tot de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker om opvang te vinden voor de drie paarden, maar verzoeker heeft gesteld dat hij meer tijd nodig heeft om alternatieve huisvesting voor de paarden te zoeken. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij mogelijk wel een plek voor de twee merries heeft, maar dat het is lastig om voor de hengst een plek te vinden. De hengst kan – anders dan de burgemeester meent – niet verblijven op het naastgelegen perceel, omdat hij dan – wanneer de hengst een ander paard ziet – over het hekwerk heen zal springen. Een ander probleem is dat de hengst bijt en ook daarom niet overal terecht kan. Het elders onderbrengen van de paarden is bovendien duur en verzoeker beschikt enkel over een AOW-uitkering met een aanvullend pensioen. De paarden kunnen in ieder geval – anders dan de burgemeester meent – ook niet verblijven bij de [naam] – een zakenrelatie van verzoeker – in Duitsland. De voorzieningenrechter acht het gelet op de vorenstaande verklaringen niet onaannemelijk dat – zoals verzoeker stelt – het (nog) niet gelukt is om alternatieve huisvesting voor de paarden te vinden. Het afwijzen van de voorlopige voorziening zou dan inhouden dat verzoeker het lokaal niet mag betreden en dat de paarden die daar worden gehouden worden verwaarloosd of – in het ergste geval – overlijden. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft weliswaar weinig onderbouwing gegeven van zijn verklaringen, maar deze onderbouwing kan hij nog geven in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter merkt evenwel op dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat het niet mogelijk is om alternatieve huisvesting te vinden voor de paarden en inzichtelijk te maken wat de kosten van de alternatieve huisvesting zijn en welke gevolgen dat voor verzoeker heeft in financiële zin. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Hoewel het belang van de burgemeester bij een spoedige uitvoering van de maatregel ook groot is, weegt dit belang op dit moment minder zwaar. De burgemeester zal in de bezwaarprocedure, aan de hand van de dan overgelegde informatie moeten beoordelen of de sluiting evenredig is.